• No results found

Ik kan noch leren

In document Over-zeesche zege en bruylofts-zangen (pagina 70-73)

GAnsch Muysen uytte wech, hier komter een die bromt,

Een yeder zy gedekt, draacht kennis datter komt d'Onwysen, Eselen, en geiren Eerentfeste, Ons geen besonderen, de slimste van de beste, O ja, hy ist, o ja, ik sie 't wel an sijn tret,

Loop Jongens, wech, wech, wech, flok allegaar na bedt, My dunkt het schort hem daar men d'Ossen plach te bollen, En wert hy niet gestuyt, gewis hy raakt an 't hollen, Wat vreemder Haan komt hier dus krayen in ons Landt, 'tIs Roelant Furieux, geslagen in't verstandt,

O bloet, hoe staat den hoet, hoe wreet siet Jochem Backer, Hoe ist mijn vrient, bedaart, ghy maakt de kinders wacker, Gh'ebt ummer al geseyt dat ghy te seggen wist.

Een ander ook een beurt dat deelt de meeste twist, Wat vragen wy daar na of u de key soo lotert, En of JAN VANDERVEENu bry niet wel en botert, Hier is een plaats' van Recht, te Recht zijt ghy gedaacht, Nochtans en heeft de man niet over u geklaacht,

Niet tegenstaande dat, soo salmen u vergelden

Dat ghv soo buyten 't spoor hem gaat met laster schelden, Doch alle woorden die ghy hebt in 't wilt geseyt

Die houtmen u te goe, dat is maar dollicheyt,

Eerst dreycht ghy met sijn Rijm den aars te willen wissen, Is dat soo groten kunst, ghy kunter ook op pissen, Dit's ummer kinder klap, en yd'le wint en rook, Die wil, die kan dat met u Af-laats brieven ook, U dicht dat wert verschoont, daar is niet me te jocken, Misschien oft niet en heeft een angel vande pocken, Een angel vande vrucht die u Seinjoor vereert, Hout ghy dat heylichdom: de Ketters zijn 't niet weert, Doch komt ons wel te sta, van dat ghy hebt geschreven, 'tIs sonderling bequaam om ratten te vergeven,

Of ander vuyl gespuys, wat vinniger fenijn Mach slimmer als u dicht of snode versen zijn,

Dies mach de Bruynne Frans daar mee gaan langs de huysen, En roepen hier is Cruyt voor Ratten ende Muysen,

Ghy vullet u papier met woorden sonder tal, En alsmen 't al besiet soo ist al niet met al,

‘Ghy segt dat hy misschien gehadt heeft soo veel vaders ‘Als in sijn bastaard' Lijf zijn Zenuwen en Aders, Wy achten vry wat min, en hopen maar van een, Het Bastaard' volk dat is by u al wat gemeen, Wie weet of ghy u self daar me niet wat geraakt hebt, En of ghy buyten Echt met hulp geen kint gemaakt hebt, En of u Moeder niet veel Mannen was gewent,

Ghy zijt een wyse Soon soo ghy u Vader kent, 'tIs schand' dees' voddery met re'en te weder-leggen, 'kEn weet wat my beweecht soo veel daar van te seggen, Ghy roemt u Rymery, en segt, de minst van al

Dat die JAN VANDERVEENveer overtreffen sal,

Dat staatmen u al toe, seg vry hy wil en kan niet, De minste dat zijt ghy, nochtans zijt ghy die man niet, Hier hoortmen hoe 't verstant u in de vilthoet klinkt, Ghy Covel weet niet eens dat eygen lof soo stinkt, Ja wel wat hier toch roemt op sijn geleerde stucken, De kreupel is al me hovaardich op sijn krucken, De Mossel komt te Hoof en seyt hier ben ik Vis, Den armen hinke-poot die meent ook dat hy 't is, Hy mister wat van vijf, daar zijnder wat uyt speulen, Nu rommelt hem het hooft gelijk een Mostert-Meulen,

+

op sijn Spreuk wel Hollat wat is dit, hoe sal ick, &c.

Wel Brabant wat is dit, hoe sal ik dit verstaan+

Dat ghy soo grooten Nar laat sonder bellen gaan, Hoor Malcus, noch een woort, en loopt dan inde bonen, Wilt ghy JAN VANDERVEENsoo cierelyk bekronen, En dat met vuyl papier vergult met menschen drek, Wel: osmen daar op sey, dat vaar u inden bek,

Dat waar soo breet als lang, men kon dit soo verschulden, Maar waar hebt ghy geleert met stront soo fray vergulden, Siet Meester kackedoor hoe ghy u self beschampt, En meldet dat ghy zijt van 't Schijt-huys-vegers ampt, Gaat Frans gaat lamme-gans in d'alder-vuylste kuylen, (Daar ghy u gout uyt graaft) als Schijt-huys-veger huylen.

Brandt in Liefde.

SAl Brandt, den slechten quant, nu komen voor den dach,

Of isset niet van nood', dewijl hy heeft een slach, Ten is geen pyne waart sijn saak te weder-leggen, Al wat hy heeft geseyt, is ander luyden seggen, Al wat hy schrijft of schelt dat is voor heen geseyt, Dies moet hy sijn verschoont door sijn onnoselheyt, Wel Brandt, wel zijt ghy daar: Ik sal wel voor u stryden, Gh'en hebt om anders daat in 't minste niet te lyden,

Ook prijst ghy onsen Prins die ghy in 't harte laakt, (Dank heb, o lieve roe, dat ghy goe kind ren maakt) U saak en lijt geen last, dat weet ik voor ons beyen, Wat hebt ghy meer gedaan als onse Papegeyen, Die clappen soo wat na, van 't geen' sy niet verstaan, Ik stel u neffens haar, gh'en hebt niet meer gedaan, Dus gaat vry wederom, gaat heen in Nobis rook gat, LaatVANDERVEENmet vre'en, en seg een ander ook wat, Gaat Brandt, ghy slechten quant, by Esels ende Muylen, (Gelijk een Papegey) u ander volk na huylen.

In document Over-zeesche zege en bruylofts-zangen (pagina 70-73)