• No results found

Ik leef door de doot

In document Over-zeesche zege en bruylofts-zangen (pagina 73-76)

HIer hebben wy de man den tweeden Broer Cornelis,

Grimbartus Bolderbaft, die Meester van 't krakeel is, Com hier en luystert toe van datmen seggen wil, Bedwing u tonge-bladt, en swijgh soo lange stil,

Ghy noemt JAN VANDERVEENeen eerloos Princen schender. Dat sulx gelogen is: weet aller harten kender,

Hy kreech noyt sulken wond' als van u felle beest, Doch 't hayr van uwen hondt hem dubbel weer geneeft, Dan lijkwel, bid' ik u, ey lieve gaat niet voorder, Op datter geen en kom en noem u Princen-Moorder, En spook met welhems Geest, en toon de moortsche schoot,

+

VVilhelmus Prince van Orangien verradelik doorschoten.

Tot lust van uws gelijk die leefden door de doot,+ En groeyden in de daat, gelijk het heeft gebleken, Dies is u in-gemercht van Galg' en Rat te spreken, Gh'en hebt geen beter stof daar ghy u me verweert, Dat hebt ghy van Duc d'Alb' u Beste-vaar geleert,

+

Anneken vă den Hove tot Brussel levendigh ghedolven 1597.

Dit is u int gebeent, doch sult ghy met u woorden+

(Als hy met sweert en baft) de vrome niet vermoorden, Of als Albertus de d'Aertsch' Hertooch tot een proef, Doe hy een levend' Lijk soo wredelyk begrocf,

A ertsch Hartoch mochtmen hem met recht, te recht wel heten, De aarde tot dit Graf en heeft hy niet vergeten,

De aarde heeft hem we'er gemaakt een aarde-man, En ghy zijt ook van d'aard' en aardt na den Tyran, (O Anna waar met u de Tyranni gedolven, Soo waren wy ontlast van dit gebroet der Wolven) Doch Wolfaardt heeft een wijl fyn Moordery geschort, Waar deur? uyt louter vrees, sijn Nagels zyn gekort, 'tGemoet is onversoort, men speurt wat hy in sin heeft, 'tBarst all zyen uyt, een vat geest uyt dat 't in heeft, Dat hoortmen an de zang van desen Spaanschen haan, De Vos is nummer zat van Hoender vleys te la'en, Beletmen hem de prooy soo sal hy in getruer zijn, Maar spreken tegen 't hart dat alle druyven suer zijn, U veynsen is vergeefs, de tong het hart beklapt, Hoe wel ghy met de Vos van eenen Brouwer tapt, En dat ghy niemant kunt met uwe tanden treffen Is u ten minsten leet, dat blijkt an al u keffen, Dat blijkt au yeder woort dat u ten mond' uyt gaat, Dat blijkt an 't bloedich Cruvs dat in u Vlagge staat, Onnodich meer geseyt, van dat soo openbaar is, Onnodich van de Son gesworen dat hy klaar is, Dit sal 't hem soo wel doen, 'tis reden datmen 't staak, En nemen by der handt van u een ander saak,

Ghy wilt JAN VANDERVEENsijn luysich hooft bekronen, Dat is noch eens geseyt, doch niet te min om tonen, Dat ons geen stof ontbreekt om u hier me te do'on, Soo salmen u vol-doen op dese Net'len Croon, Ghy croont met netelen, de Joden de'ent met doornen, De Specken doen't u hooft, met lang getakte hoornen, Hoe smaakt u dese kaas, of isse wat verlebt,

Wy blyven by het ons', en hout ghy dat ghy hebt,

Ghy segt sijn luysich hooft, maar vrint is u vergeten

+

Philippus 2. Coningh van Hispanien van de luysen opgegeten.

Dat uwen Coning Phlip daar van is op gegeten,+

Dien bloet-hont is daar door van 'tsnode lijf berooft, Gaat kroont sijn beeltenis u over-luysich hooft, En ghy sijn onder-saat de naast om wat te erven, Na u geringe staat, meucht van de neten sterven, Ja, ja, het komt u toe dat is genoech bepleyt, Daar is ook niemant niet die daar wat tegen seyt, Maar wy die zijn on-echt, en die rebellen heten, Die heeft hy gansch ont-erft van luysen ende neten, Dit stijst u hovaardy en op-geblasen moet,

Om dat ghy dagelyx verkeert met Conings bloet,

Maar laat ons nu eens gaan goet ront recht op sijn Gelders, Hoe komt dat ghy te saam (ik meen u, met u schelders) Dus schoet op eenne leest, dus scheert op eenne kam, De Rijm en al het stof gelijkt als vlam en vlam,

Gelijkt als drop en drop, 't is vreemt, hoe mach dit wesen. Want alsmen 't eene leeft soo heeft-men't al gelesen, En yeder voor sijn hooft al wat hy scheldt of schendt, Comt achter weer als voor, 't is 't lietjen sonder endt, Al wat de eene spreekt heeft d'ander ook gesproken, Al wat de eene wreekt, heeft d'ander al gewroken, Dus is u voddery uyt eender handt gesmeet, Wt eene pot gesmeert en even blauw gekleet,

't Is recht een Kalver-dans, de Koe heeft voor gesongen, Gelijk de oude bulkt soo blaren al de jongen,

De Muys is als de Moer, 't is al van 't selve stof, Ghy haspelt eenderley, en spint al even grof, Men kan nau onderscheyt in d'een of d'ander hooren, De Esels zyn gelijk van wesen en van ooren, Gaat Broer Cornelis gaat in oude pelsen schuylen, (By Ph'lippi groysaam vee) gelijk een luys-bosch huylen.

In document Over-zeesche zege en bruylofts-zangen (pagina 73-76)