• No results found

Het grote probleem is uiteraard dat men deze strategie niet in alle domeinen van het so-ciale leven kan volgen. Er zijn ook terreinen waarop vrijwel niets te kiezen valt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de rechtsstaat, voor onze democratie en voor de Nederlandse

samen-hoe het gezag uit nederland verdween en… weer terugkwam 29

leving in haar geheel. Slechts een heel klein deel van de Nederlanders leeft buiten deze instellingen. Voor verreweg de meeste burgers geldt dat ze hun hele leven doorbrengen in de rechtsorde, het politieke systeem en samenleving waarin ze geboren zijn. Dat geldt voor een aanzienlijk deel van de bevolking evengoed waar het om zaken als veiligheid, sociale voorzieningen, onderwijs en gezondheidszorg gaat. Ook op deze gebieden is een exit-optie niet erg reëel. Neemt desondanks de spanning toe, dan zal ook de behoefte aan voice toenemen en wel des te meer naarmate burgers hun loyaliteit aan deze kaders handhaven. Volgens mij is dat precies wat we in Nederland vanaf 1980 zien. Er is sprake van onvrede, cynisme, onbehagen of een kloof tussen politiek en burgerij. In de eigen beleving komt dat voort uit de verslechtering van diensten, producten of prestaties, maar we mogen het evengoed lezen als een vorm van protest die berust op hogere verwach-tingen. Het zijn evenzovele stemmen die de bestuurlijke en politieke elites van ons land eraan herinneren dat ze in de ogen van het Nederlandse publiek tekortschieten. Niet omdat ze objectief bezien zoveel slechter presteren dan de elites van dertig jaar terug, maar omdat onze subjectieve normen omhooggingen terwijl wij ons geen andere elites kunnen aanschaffen.

Ter illustratie van deze opvatting geef ik opnieuw een paar voorbeelden. Het is veel-betekenend dat respondenten al geruime tijd klagen over een achteruitgang van de openbare zeden in ons land.20 Burgers grijpen de betreffende peilingen aan om duidelijk te maken wat hen niet bevalt en ze zijn daarbij zeer consistent. Dat is nauw verwant aan het gebruik van voice in de zin van Hirschmann. Respondenten willen gezegd hebben dat ze ontevreden zijn en doen daarmee impliciet een beroep op de politieke of bestuurlijke elite om een en ander te verbeteren. Mogelijk werpt dat een nieuw licht op de rol van opiniepeilingen in de moderne politiek. Het is waar dat deze peilingen nooit in de plaats (kunnen) komen van echte verkiezingen, maar daaruit volgt niet dat ze overbodig zijn.21 Men kan ze beschouwen als een keuze van burgers voor de voice-optie. Deze keuze komt niet zozeer voort uit hun onverschilligheid of een gebrek aan binding maar juist uit loya-liteit aan het ideaal van een fatsoenlijke samenleving terwijl de mogelijkheid van exit niet voorhanden is.

Een hieraan verwante duiding kan men geven aan de klachten die sinds jaar en dag betrekking hebben op misdadigers en de manier waarop men deze bejegent. Er is op dit vlak een hardnekkig verschil tussen de manier waarop rechters, beleidsmakers en andere verantwoordelijken tegen de zaken aankijken en het denken of spreken van de bevolking. Over het algemeen willen gewone burgers hardere straffen uitdelen dan ju-ridische en bestuurlijke professionals.22 Misschien gaat het opnieuw om voice, waarbij Nederlanders in de eerste plaats lucht geven aan hun ergernis over de straf die aan crimi-nelen wordt opgelegd. Het is denkbaar dat ze juist hoge verwachtingen ten aanzien van het recht koesteren als zijnde een instantie die zou moeten waken over rechtvaardigheid.

Ze zien (of menen ze te zien) dat het in de rechtszaal hoofdzakelijk om juridische spits-vondigheden gaat of om een systeem van regels dat een doel in zichzelf is. Ze worden teleurgesteld in hun rechtsgevoel maar er dient zich nergens een exit-optie aan. Ze zullen

30 gezagsdragers

het met deze rechtsstaat en deze rechters moeten doen. Dat verklaart wellicht waarom men zo hartstochtelijk klaagt over vormfouten en strafmaten.

Nu constateren we in andere sectoren van de publieke dienstverlening vergelijkbare verschijnselen. Het publiek maakt zich grote zorgen over zaken als leefbaarheid en vei-ligheid, over de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs, over de manier waarop jeugd-zorg functioneert enzovoort. Er zijn in het verleden wel pogingen gedaan om objectief te bepalen hoe het met de prestaties in dergelijke sectoren staat. Dat levert een lijst van aan-dachtspunten en mogelijke verbeteringen op, maar de vraag is of dat de kern raakt van de onderhavige problematiek.23 Het is goed mogelijk dat we ook in dit geval te maken hebben met het gebruik van voice. We zien burgers die min of meer luidruchtig duidelijk maken dat de kwaliteit van de geleverde diensten hen niet (meer) bevalt terwijl ze feite-lijk geen andere keuze hebben. Dat gebrek aan keuze is in het geval van de politie en de openbare orde evident, aangezien de overheid een geweldsmonopolie heeft. De meeste burgers in Nederland kunnen dus niet naar een andere dienstverlener uitwijken. Het enige wat bij tegenslag resteert, is het ventileren van de onvrede. Voor andere dienstver-leners is een zekere mate van exit mogelijk. Ouders kunnen een eigen school kiezen en patiënten mogen soms hun voorkeur voor een ziekenhuis uitspreken. Maar vergeleken met het particuliere bedrijfsleven is er geen sprake van echte marktwerking. Het blijkt vaak om een regionale monopolist te gaan terwijl de kwalitatieve verschillen marginaal blijven. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat beleidsmakers meer op concur-rentie inzetten, maar een groot deel van de burgers wijst dat van de hand. Zij blijken vaak gehecht te zijn aan bestaande voorzieningen op het gebied van zorg of onderwijs en geven liever uiting aan hun onvrede dan dat ze opstappen.

Mijn laatste voorbeeld betreft de Nederlandse democratie en de werking van ons politieke systeem. Vooropgesteld dat de meeste Nederlanders het democratisch stel-sel een warm hart toedragen en daadwerkelijk belangstelling voor politiek hebben, valt niet te ontkennen dat de klachten op dit gebied behoorlijk toenamen. Dat wijst op de onmogelijkheid van een exit-optie in combinatie met gestegen verwachtingen. Dát die verwachtingen in een moderne democratie stijgen is niet vreemd. We hebben vandaag de dag te maken met hoogopgeleide burgers, die vaak goed geïnformeerd zijn, die een grote mondigheid aan de dag leggen en die hun democratische rechten serieus nemen.

Deze burgers verwachten dus dat ze gehoord worden en dat men vanuit de politieke of bestuurlijke elite op hun stem of stemming reageert.24 Maar intussen houden die elites er heel eigen denkbeelden, verantwoordelijkheden en prioriteiten op na. We zien de on-vrede als gevolg van deze discrepantie al zeker twee decennia om zich heen grijpen. Bo-vendien vertoont het politieke bedrijf in Nederland enkele kenmerken die deze onvrede verder aanjagen. Daartoe behoren onder meer het werken met coalities, het streven naar consensus en de traditie van compromisvorming.25 Een ander belangrijk punt is de nei-ging om bestuur en politiek te vereenzelvigen.

Al met al worden belangen en beginselen, die op het niveau van de sociale realiteit maar al te vaak botsen, op het politieke niveau slechts beperkt gearticuleerd. Dat heeft

hoe het gezag uit nederland verdween en… weer terugkwam 31

geleid tot de inmiddels overbekende klacht dat er een kloof tussen politici en burgerij bestaat. Tot aan het einde van de twintigste eeuw nam deze kloof een negatief karak-ter aan, bijvoorbeeld minder deelname aan verkiezingen. Lakarak-ter kwam er in ons land (en elders in Europa) een vorm van populisme tot ontwikkeling die in wezen neerkomt op een keuze voor voice. Dat leidde tot een grondige wijziging van de verhoudingen in het parlement en wel in die zin dat de klassieke middenpartijen hun aanhang kwijtraken aan de flanken van het politieke spectrum. We zien dat het aandeel van de kiezers die niet op een van de drie klassieke middenpartijen stemmen sinds de jaren zestig voortdurend groeit. De gangbare uitleg hiervan is dat Nederlandse burgers zich niet langer kunnen vinden in de politiek van bestuurlijk gerichte middenpartijen. Een alternatieve uitleg is dat de Nederlanders vrij goed weten wat ze doen: ze moeten zich nu eenmaal binnen het bestaande stelsel uitspreken en ze geven de bestuurlijke elite een duidelijke boodschap mee. De kern daarvan is dat zij die de politieke en bestuurlijke macht in Nederland heb-ben niet voldoen aan de verwachtingen van het publiek.

Op deze wijze biedt de theorie van Hirschmann een nieuwe verklaring voor het ‘on-behagen in de politiek’. Dat on‘on-behagen ontstaat doordat bestuurders, politici en andere machthebbers niet adequaat reageren op de stem van het publiek. Het klopt dat deze stem zich vaak kenmerkt door een negatieve toonzetting. Ze uitte zich de afgelopen de-cennia soms in een vorm van cynisme of onbehagen, soms in de weigering om aan ver-kiezingen deel te nemen, soms in het oprichten van een nieuwe politieke partij, soms in het deelnemen aan sociale bewegingen die de professionele politiek afwijzen, soms in het stemmen voor radicale partijen in de marges van het politieke spectrum. En toch is het mogelijk dat al deze vormen van voice in wezen geen cynische maar een normatieve bron hebben en dat ze juist worden gevoed door een loyaliteit aan rechtsstaat en demo-cratie.