• No results found

De basis van effectief gezag is oprechte interesse Interview met Marc Räkers

Alexandra Gabrielli

De overheid vraagt zich af hoe ze gezag zou kunnen herstellen. Volgens Marc Räkers heeft het antwoord op die vraag te maken met de manier waarop wij als mensen met elkaar omgaan. De basis van effectief gezag is oprechte interesse voor de mensen met wie je te maken hebt. Gezag heeft alles te maken met contact maken, vertrouwen en communiceren. De tegenpool daarvan is gezag spelen. Een rol spelen in je functie is funest voor een professional. Mensen voelen dat haarfijn aan en verliezen hun vertrouwen.

Overheidsmaatregelen van controle en ter voorkoming van alle risico’s wekken een illusie van gezag. Ge-organiseerde macht ondermijnt de persoonlijke gezagsrelatie en die is nu juist nodig voor de professional om zijn werk goed te doen.

Niet méér overheidsmaatregelen is het advies, maar stimulering van het opbouwen van ‘natuurlijk’ ge-zag.

‘Ik heb het idee dat er vanuit de politiek eerder geroepen wordt om ontzag dan om ge-zag. De overheid wil meer ontzag en ik vraag me af wat dat met gezag of autoriteit te maken heeft.’

Aan het woord is Marc Räkers (1964), sociaal werker en mede-initiatiefnemer van Eropaf!, een stichting die zich actief bemoeit met de ontwikkeling van het sociaal werk en gericht is op outreachende vernieuwing van de sociale sector. Hij werkt tevens een dag in de week op de onderzoeks- en ontwikkelafdeling van de Hogeschool van Amsterdam.

Räkers heeft in zijn leven voortdurend te maken gehad met gezagskwesties en kwam meer dan eens in conflict met autoriteiten. Hij laat zich niets zeggen, vroeger niet en nu nog niet: ‘Autoriteit is een van mijn struikelblokken. Ik accepteer nooit gezag op basis van een functie, positie of een uniform.’

We beginnen een gesprek over gezag dat af en toe wat ingewikkeld dreigt te worden wat interpretatie van termen betreft. Hoe gaan we dat nog ontrafelen? Maar geen zor-gen, het antwoord op de vraag ontvouwt zich als vanzelf.

Räkers zegt nadrukkelijk geen diepzinnig filosoof te zijn. Hij is een man van de prak-tijk en blijkt een rijke bron van persoonlijke ervaring met gezag, macht en autoriteit.

Beschikkend over een soort zesde zintuig bespeurt hij direct oneigenlijk gebruik van ge-zag, en bij het minste zuchtje van gespeeld gezag voelt hij zich ongemakkelijk en gaat hij dwarsliggen. Het is volgens hem een kwestie van persoonlijkheidsstructuur, alles in hem komt in opstand bij mensen die zich beroepen op hun formele positie.

182 persoonlijke ervaringen en visies van gezagsdragers

Gezag en de persoonlijke relatie

Op zijn veertiende werd Räkers vanwege onhandelbaar gedrag voor twee jaar naar een internaat in Brabant gestuurd. Hij kreeg daar uiteraard met nieuwe gezagsverhoudingen te maken en merkte dat groepsleiders met gezag ‘degenen waren die een relatie konden aangaan met ons. Ze dwongen gezag af door hun manier van zijn. Maar de leiders die te zacht waren of alleen maar vriendelijk uit een soort van angst, die werden gepakt. Ook degenen die zich popie-jopieachtig gedroegen. Als groep jongens voelde je aan of de houding oprecht was. Er waren ook vrouwelijke groepsleiders en de kleinste van hen, een kordate vrouw, had het meeste gezag. Als mensen in mijn leven indruk op me maak-ten, stond dat altijd los van hun formele functie, ze hadden oprechte belangstelling voor de ander.’

Na de mavo sloot Räkers zich aan bij de antimilitaristische beweging in Eindhoven.

Midden jaren tachtig weigerde hij in militaire dienst te gaan en belandde op zijn ne-gentiende als totaalweigeraar in het huis van bewaring, waar hij negen maanden ver-bleef. Er waren destijds ieder jaar ongeveer twintig totaalweigeraars: ‘De meesten zaten vast vanwege hun politieke overtuiging, maar deels ook omdat ze niet in de heersende machtsverhoudingen van het leger terecht wilden komen. Wij vonden dat zulke ver-houdingen er niet zouden moeten zijn en hanteerden de stelling dat conflicten niet gewapenderhand opgelost zouden moeten worden. De jaren tachtig beleefden het hoogtepunt van het conflict tussen Oost en West, tussen wij en zij, het Westen en de Sovjet-Unie. Er waren massademonstraties tegen plaatsing van kruisraketten op Neder-landse bodem. Het totaalweigeren in die tijd was niet alleen gericht tegen kernwapens, maar tegen de hele wapenwedloop en het daarmee gepaard gaande machtsdenken.

Ons totaalweigeren was ook het tarten van de macht. Ik heb de toenmalige minister van Defensie, Hans van Mierlo, een brief geschreven nadat ik een brief had ontvangen waar-in stond dat ik als dienstplichtig militair was waar-ingeschreven onder dat en dat nummer. Ik heb teruggeschreven dat ik geenszins van plan was hieraan mee te doen en of hij liever geen contact meer met mij wilde opnemen. Ik weigerde overigens ook me medisch te laten keuren en, eenmaal in het huis van bewaring, weigerde ik ook te werken. Je kon daar ook werken, maar dat wilde ik niet, want ja, dan betaalde je mee aan je eigen deten-tie. Het gevolg was dat ik het grootste deel van de tijd in mijn eentje moest doorbrengen, zo’n 21 uur per etmaal. Er waren wel tijden waarop je kon “toiletteren”, zoals dat heette.

Er was geen toilet in de cel, maar je had een pot die je moest legen. Dan kon je een half-uur wat rondhangen met de anderen. Er zat dan een bewaker op de ring en met hem gin-gen we dan een praatje maken. Op een gegeven moment wist je natuurlijk wel wie van de bewakers je onder vuur kon nemen of kon provoceren. Dat waren degenen die de rol van bewaker speelden en in hun functie niet echt waren. Zo van: ik ben bewaker en ik moet me volgens een ingestudeerde rol gedragen. Je voelt haarfijn aan dat dat niet echt is.

Ik was natuurlijk formeel soldaat en totaalweigeraars moesten dan ook voor een

mi-interview met marc räkers 183

litaire rechtbank verschijnen, ook voor het Hoog Militair Gerechtshof in Den Haag. De eerste week na mijn arrestatie zat ik in Nieuwersluis, de militaire gevangenis. Toen ik daar onder begeleiding van een sergeant of zo een plein moest oversteken probeerde deze me toch te laten marcheren ‘Hup, links, rechts, links rechts’, riep hij terwijl hij naast me liep. Ik deed natuurlijk vreselijk mijn best om vooral uit de pas te lopen. De man liep rood aan en ontplofte bijna. Tja, als je het nu over gezag en macht hebt, dan was dit wel de karikatuur daarvan. Een beschamende vertoning.

Het was natuurlijk een machtsstrijd met Defensie en met de overheid. Maar aan de andere kant was het ook een morele strijd. Het vijanddenken, het militair-industrieel complex, de verhoudingen tussen Oost en West, al die dingen motiveerden je. Je maakte deel uit van een beweging, we ontvingen overal vandaan brieven en kaarten. Maar er wa-ren ook bewakers die het anders aanpakten. Tijdens een transportrit in een bus naar de militaire rechtbank, van het huis van bewaring in Utrecht naar Arnhem, had ik eens een gesprek met een marechaussee die zelf worstelde met ethische vraagstukken. Dan ging ik uiteraard niet moeilijk doen, door bijvoorbeeld proberen weg te lopen.

Het was een uitdagen van de macht, van degenen die de illusie koesterden dat ze de macht hadden. Ik deed het ook om de absurditeit van die machtsconstructie aan de kaak te stellen.’

Räkers rebellie was de consequente uiting van zijn ideeën over autoriteit, samenwer-kingsverbanden en persoonlijke houding. Aan de basis van die ideeën staat de vraag:

hoe gaan wij met elkaar om? Een van de antwoorden daarop, en waarmee Räkers uitein-delijk vol instemde, kreeg hij in zijn tienerjaren waarin hij, als daad van verzet, lid was geworden van het Algemeen Nederlands Jeugd Verbond, de aan de communistische par-tij cpn verbonden jongerenafdeling. Na het par-tijdens verkiezingspar-tijd illegaal plakken van affiches op lantaarnpalen in zijn woonplaats – waarmee hij dacht de partij een dienst te bewijzen – werd hij tot de orde geroepen. Iemand beet hem toe dat hij ‘wel een anarchist leek’. Niet wetende wat dat betekende, ging Räkers zich erin verdiepen: ‘Pas jaren later heb ik begrepen dat die opmerking een groot compliment is. Het anarchisme is een po-litieke denkrichting waarvan zelf verantwoordelijk zijn en het handhaven van bepaalde leefregels uit eigen vrije wil, en niet omdat de overheid ze oplegt, de grondslag vormen.

De term anarchisme wordt helaas misbruikt en verkeerd toegepast. Als er rellen zijn en de media rapporteren dat er anarchie heerste, dan hadden ze moeten zeggen dat het een chaos was. Anarchie is geen chaos, maar heeft met bewust levende mensen te maken die gezag over zichzelf hebben en bij wie gezag van binnen zit. Anarchisten denken juist heel goed na over hoe je met je omgeving omgaat.

De overheid vraagt zich af hoe ze gezag zou kunnen herstellen. Volgens mij heeft het antwoord op die vraag te maken met de manier waarop wij als mensen met elkaar omgaan, hoe wij in relatie tot elkaar staan. Het gaat in wezen om het herstellen van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Wat voor taak heeft de overheid? Wat is de overheid? Overheid is gezamenlijkheid; niet “De maatschappij of overheid, dat ben jij”,

184 persoonlijke ervaringen en visies van gezagsdragers

zoals de slogan een tijdje was maar “De overheid, dat zijn wij.” Als jij hier woont en je buurman woont daar, dan stellen we elkaar de vraag: zullen we een weg aanleggen?

Dat is handig en de vraag is al een vorm van gemeenschap. Vervolgens sluit de derde boerderij zich aan, de vierde volgt. De weg wordt aangelegd, afspraken worden gemaakt over onderhoud en reparatie, en voilà, daar heb je je overheid al. Hoe zorg je ervoor dat mensen zich betrokken gaan voelen bij het gemeenschappelijke en zich verantwoorde-lijk gedragen?’

De kraakbeweging als laboratorium van samenlevingsvormen

Op amper twintigjarige leeftijd sloot Räkers zich aan bij de kraakbeweging in Amster-dam. Hij behoorde tot wat men ‘de verloren generatie’ is gaan noemen. In de jaren tach-tig was er grote werkloosheid onder jongeren, met nauwelijks enig perspectief op een toekomst. ‘No future’ noemde de generatie zich ook wel.

Grote, leegstaande panden in de Amsterdamse binnenstad werden bezet, zoals het Handelsbladgebouw, Tetterode en het Wilhelmina Gasthuiscomplex. Ze bleken uiter-mate geschikt voor huisvesting van wel tientallen tot soms honderden personen met voldoende ruimte voor ateliers, kleine bedrijfjes, coöperaties, collectieve eethuisjes en cafés.

Räkers: ‘Een flink deel van de mensen in de kraakbeweging was aan het zoeken naar andere samenlevingsvormen en nieuwe modellen van besluitvorming. In Tetterode, waar ik een aantal jaren gewoond heb, beslisten we bij consensus. Daar hadden we een heel model voor bedacht. Als er geen overeenstemming is, dan wordt gevraagd aan de-genen die het er niet mee eens zijn, of ze echt principiële bezwaren hebben en gebruik-maken van hun vetorecht. Je moest dus wel heel zwaarwegende argumenten hebben, wilde je gebruikmaken van dat recht. Zo experimenteerden we met nieuwe besluitvor-mingsmodellen. We wilden anders met elkaar omgaan. De reguliere maatschappij von-den we kil, afstandelijk en onpersoonlijk. Het grappige is, en dat vind ik echt, dat er toen door mensen van die verloren generatie werd gezocht naar nieuwe gemeenschapsvor-men en dat nu de overheid de behoefte heeft om gemeenschapszin aan te moedigen via onder meer de wmo, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, en Welzijn Nieuwe Stijl.

Als krakers daagden we het gezag natuurlijk uit, maar we hielden ons wel serieus bezig met andere samenlevingsstructuren dan die van familie en dorp. Het ging ons om kleine collectieven, waarin mensen het gezag in zichzelf zochten en probeerden ge-meenschappelijke waarden te ontdekken als basis van waaruit je als individu zo vrij mo-gelijk in de wereld kon staan. Gemeenten fuseren en worden almaar groter en anonie-mer. We ervaren de gemeente niet meer als onze gemeenschap maar als een anonieme machtsfactor op afstand.’

interview met marc räkers 185

Oprechte interesse, de basis van effectief gezag

Räkers zou graag zien dat mensen weer hun eigen gezagsstructuren gaan organiseren in hun woonplaats, buurt of wijk. Meer voor elkaar zorgen, en dan niet alleen in fami-lieverband.

‘Ik denk dat er op dit moment met de wmo, Welzijn Nieuwe Stijl en de terugtre-dende overheid ruimte ontstaat voor nieuwe samenwerkingsverbanden waarin mensen met elkaar en voor elkaar allerlei zaken regelen. Maar dat kan alleen als mensen worden gestimuleerd zo veel mogelijk hun eigen voorzieningen te treffen op gemeenschappelijk gebied. Afgelopen december was er in Arnhem de Landelijke Bewonersdag. Daar is het Manifest van actieve wijkbewoners1 opgesteld. Er waren zeshonderd mensen aanwezig die zeiden: ja, we willen ons inzetten voor onze leefomgeving, maar dan willen we ook de zeggenschap hebben en de middelen om dat mogelijk te maken. Dan ga je de kant op van wijk- en buurtcoöperaties die zaken met en voor elkaar gaan regelen. Maar dan moe-ten de mensen daar wel de tijd voor hebben en helaas beleven we nu een tijd waarin het alleen gaat om werken, werken, werken en vooral markt, markt, markt. Iedereen moet werken en zit in de ratrace van de economie en heeft niet meer de energie om er nog wat bij te doen voor de sociale omgeving.

In de jaren tachtig stelden we onszelf de vraag: Leef je om te werken of werk je om te leven? Dat is ook de vraag die de overheid zich nu zou moeten stellen. De overheid kan niet verwachten dat mensen met de wmo en Welzijn Nieuwe Stijl zomaar ineens gemeenschappen gaan vormen en voor elkaar gaan zorgen. Want wie moeten dat doen?

Dat kan alleen door mensen die minder werken en de tijd krijgen om sociale voorzienin-gen op te bouwen en een bijdrage te leveren. Nu heb je nog mensen met prepensioen en vut, maar straks niet meer. Zou een werkweek van 32 uur iets zijn? Ik zou zeggen, denk hier eens over na.’

De nieuwe gemeenschappen van Räkers worden bepaald door ‘natuurlijk gezag’ en niet door overheidsmaatregelen van controle en ter voorkoming van alle risico’s, zoals bij-voorbeeld in de jeugdzorg waar een voogd vandaag de dag strafbaar kan zijn als het mis-gaat met een pupil.

Räkers: ‘Met zulke regels wordt een illusie van gezag gewekt en wordt macht georga-niseerd door middel van controle en afvinklijstjes. Zou er wellicht sprake zijn van kinder-mishandeling? is de vraag op het lijstje, terwijl het professionele oog, dat wel natuurlijk gezag heeft, daar helemaal niet mee gediend is. Want als jij daar als functionaris met je afvinklijstje en je formele verantwoordelijkheden aan het werk bent met de dreiging van strafvervolging op de achtergrond, dan ben je minder geneigd om een persoonlijke ge-zagsrelatie met je klanten aan te gaan. Als de overheid op gezag gaat zitten, in het sociaal werk, de jeugdzorg en het welzijnswerk, en zich autoritair gedraagt, dan ondermijnt zij daarmee de mogelijkheid voor die mensen om vanuit hun ambachtelijke gezag te werk te gaan. Het intermenselijke en ambachtelijke gezag is effectief en iets fundamenteel

186 persoonlijke ervaringen en visies van gezagsdragers

anders dan tellen en meten om koste wat kost alle risico’s uit te sluiten. Dat leidt niet tot goede resultaten. Dat is een illusoire poging tot het beheersen van zaken die op deze manier niet beheersbaar zijn.

Instrumentele oplossingen, zoals detectiepoortjes op vliegvelden en veiligheidsdien-sten op scholen, zijn niet de uiteindelijke oplossing voor het probleem van afkalving van gezag in de maatschappij. Deze incidentele oplossingen leiden niet tot fundamentele veranderingen.

Bij de Sociale Dienst in Amsterdam heb ik langzaam zien gebeuren hoe de angst voor cliënten toenam. Ik kom nog uit een tijd waarin je gewoon met een Sociale Dienstme-dewerker aan een tafeltje kon zitten voor een gesprek. Daarna kwamen die aan de vloer vastzittende brede bureaus die moesten voorkomen dat iemand je eroverheen kon trek-ken, gevolgd door glazen afscheidingen tussen medewerker en cliënt. De functionaris van de sociale dienst nam steeds meer afstand tot zijn cliënten, waardoor de relatie tus-sen beiden ingewikkelder en lastiger werd. Bij de afdeling voor dak- en thuislozen kwa-men veiligheidskwa-mensen voor toezicht, kwa-mensen werden gefouilleerd voor ze naar binnen mochten. Ik denk dan altijd, als je je klanten met zoveel wantrouwen behandelt, krijg je nooit vertrouwen terug. We kunnen wel stellen dat het wederzijds vertrouwen enorm is afgekalfd.

Instrumentele veiligheidsmaatregelen getuigen eigenlijk van agressie waar je wel ontzag voor kan hebben, maar met gezag hebben ze niets te maken, ze beletten het aan-gaan van een persoonlijke relatie.

In mijn beleving is gezag iets wat je verdient, je moet het verwerven en er moeite voor doen door contact te maken met mensen. Ontzag heeft te maken met stoer zijn, macht en straf.

Als ik met iemand samenwerk, een directeur bijvoorbeeld, moet ik altijd in een min of meer persoonlijke relatie met hem of haar staan. Voor zo’n persoon ga ik door het vuur. Voor de persoon, niet voor de functie.

Je hebt wijkagenten en buurtregisseurs die in staat zijn een goede relatie met de men-sen op te bouwen. Jongeren bijvoorbeeld zeggen: dat is onze wijkagent. Hij snapt ons, hij weet hoe het zit. Hij zwaait niet met zijn knuppel maar is een redelijk man. Zo’n hou-ding heeft volgens mij met gezag te maken. Het gaat om het vinden van de goede ver-houding tussen vertrouwen, autoriteit en samenwerking, dan ontstaat gezag vanzelf.’

Hoe doet hij het zelf als hij met studenten, cliënten of collega’s te maken krijgt? Kan hij zelf gezag uitoefenen?

Räkers: ‘In alle situaties zoek ik eerst naar een vorm van contact. Of het nou gaat om grotere groepen of om een individu; contact en vertrouwen gaan hand in hand. Als ik voor een grotere groep sta, probeer ik eerst te ontwapenen. Dat kan zijn door een grap of een persoonlijke opmerking, door een paar mensen in de zaal een vraag te stellen, het maakt niet uit wat, als het maar werkt. In individuele hulpverleningssituaties is dit net zo. Eerst maak ik contact met de belevingswereld van degene die ik voor me heb en

interview met marc räkers 187

dan pas komt de zaak aan de orde. Ik probeer naast de mensen te gaan staan en niet te overheersen door mijn professionele taal of houding. Dat schrikt alleen maar af. Met de persoonlijke relatie als fundament kun je daarna veel effectiever met de zaak bezig zijn.

dan pas komt de zaak aan de orde. Ik probeer naast de mensen te gaan staan en niet te overheersen door mijn professionele taal of houding. Dat schrikt alleen maar af. Met de persoonlijke relatie als fundament kun je daarna veel effectiever met de zaak bezig zijn.