• No results found

De gezaghebbende politie – vraag 1

Het gezag van de politieagent in drie vragen

3. De gezaghebbende politie – vraag 1

Heeft de politie nog wel (straat)gezag? Naar aanleiding van mijn veldonderzoek kan de eerste vraag slechts met een volmondig ja worden beantwoord. Behoorlijk veel zelfs, veel meer dan je als mediaconsument zou verwachten.

90 het gezag van professionals: state of the art

Hieronder worden de resultaten van de onderzoeken samengevat. In een afwisseling van concrete observatie en meer systematische beschrijving wordt een beeld geschetst van het huidige gezagsmodel; hoe werkt het, waaruit bestaat het en waarin onderscheidt het zich van het oude model?

a) Een communicatief gezag

Het eerste wat in de praktijk opvalt aan de gezagsuitoefening is dat de agenten zowel vriendelijk als doortastend zijn. Voor iemand zoals ik die de politie van de jaren zestig nog heeft meegemaakt en met veel (buitenlandse) filmbeelden van gewelddadig poli-tieoptreden in het achterhoofd – is vooral dat eerste aspect verrassend. Mensen wor-den consequent met ‘u’ en ‘meneer’ of ‘mevrouw’ aangesproken. Een brigadier die een aangehouden, dronken veelpleger wil fouilleren stuit op diens luide verbale verzet; hij blijft hem tien keer om medewerking vragen en bij zijn achternaam aanspreken voor-dat hij hem uiteindelijk met kracht tegen de muur zet om zijn zakken te doorzoeken.13 Eenzelfde aanpak is richtinggevend als een brigadier/hulpofficier van justitie (hierna H) naar het cellenblok wordt geroepen om te assisteren bij een agressieve arrestant (A) die weigert om vingerafdrukken te laten maken.

In de cel richt een grote kerel zich op. Hij is van Algerijnse afkomst, met een ver-vaarlijk litteken van een steekpartij over zijn wang. Hij praat snel en kwaad, in slecht verstaanbaar Nederlands. H loopt de cel in, gaat vlakbij de arrestant zitten, geeft hem een hand en stelt zichzelf voor. Hij praat luid en duidelijk, laat er geen twijfel over wie het initiatief heeft, maar zijn toon is vriendelijk. De man begint een lang verhaal over de Vreemdelingenpolitie, maar H onderbreekt hem met de vraag of hij rookt. Ja, en hij heeft al twee dagen geen sigaret gehad. Dan is de af-spraak snel gemaakt: als A meewerkt aan de vingerafdrukken, regelt H dat hij op de luchtplaats een sigaretje kan roken. En zo gebeurt het. Gedwee werkt A daarna mee met de vingerafdrukprocedure. Tijdens het roken ontdooit hij, glimlacht, en begint over zijn problemen. H raadt hem dringend aan een tolk te vragen als hij gehoord wordt door de Vreemdelingenpolitie. Terug in de auto zegt H dat jonge agenten soms vergeten dat verdachten ook mensen zijn, wat ze ook gedaan heb-ben.14

Een beleefde, verbale aanpak heeft voorrang; eerst wordt om medewerking gevraagd, pas in laatste instantie wordt die afgedwongen. ‘Het belangrijkste wapen is de mond’

heet dit tijdens de opleiding aan de Politieacademie. In het lesprogramma van de eer-ste drie maanden spelen sociale en verbale vaardigheden een hoofdrol. Maar ook bij het meer lichamelijk gerichte vak azv (aanhoudings- en zelfverdedigingvaardigheden) staat de communicatie centraal. Bij aanhoudingstechnieken wordt niet alleen een li-chaamstechniek aangeleerd, maar ook altijd een bepaalde aanspreekvorm plus een bij-behorende toon. Bijvoorbeeld bij de aanhouding van een gewapende verdachte: ‘Laat

het gezag van de politieagent in drie vragen 91

dat wapen vallen of ik gebruik pepperspray! – (spuiten) Laat het wapen vallen. Op uw knieën! – Meneer, u heeft pepperspray in uw ogen. We gaan u helpen.’ Of bij de basis-vorm van het aanhouden van een verdachte: ‘Draait u zich om, tegen de muur. Armen spreiden – Ik kom u over rechts boeien.’

Iedereen wordt met ‘u’ aangesproken. Elke actie wordt aangekondigd. Je kan je er-over verbazen dat de politie hier uitleg geeft er-over handelingen die eigenlijk voor zich-zelf spreken, en toch is dat precies de basis van de methode: geen geweldshandeling gebeurt zomaar, zonder aankondiging – het is machtsuitoefening met uitleg. Het vormt daarin een duidelijk contrast met de vroegere vorm van zwijgend, automatisch gewelds-gebruik. Dit is een communicatief gezag, waar het vroegere gezag opgelegd was. Typerend voor deze nieuwe vorm van gezag is de standaardzin horend bij de ‘aanhouding van een niet-coöperatieve verdachte’: ‘Politie Amsterdam. Meneer u bent aangehouden, gaat u meewerken?’ Dit gezag geeft geen blinde orders, maar geeft uitleg en vraagt om mede-werking.

b) Gezag van vaardigheden en uniform

In dit communicatieve gezag zijn de sociale vaardigheden prominent, maar het politie-gezag kent nog meer elementen. Hiernaar gevraagd noemden de studenten de volgende vijf, in een vrij willekeurige volgorde:

• houding, uitstraling: fysieke vaardigheden;

• mond: verbale en sociale vaardigheden;

• wapens (volgens de studenten een ‘primitief gezag’, eigenlijk meer zelf-verdediging);

• kennis (van wetten en regelingen);

• uniform en in het verlengde daarvan: de hele politieorganisatie.

Toen ze na drie maanden school hun eerste praktijkperiode ingingen, vond de klasse-docent dat ze op het gebied van de wetskennis behoorlijk tekortschoten. En ook hun bewapening – officieel: de ‘geweldsmiddelen’ – is dan nog niet compleet: pas vanaf het derde ‘kwartiel’ krijgen de studenten de beschikking over een pistool, officieel:

‘het vuurwapen’.15 Deze studenten kwamen dus op twee van de genoemde vijf gezags-elementen tekort toen ze de straat opgingen.

Ik volgde hen met de camera, voor de documentaire Hoe leer je politiegezag? Wat het meeste opviel: ze kenden nauwelijks gezagsproblemen. Slechts een doodenkele keer stuitten ze op kwaaie, scheldende burgers – incidenten als uitzondering op de regel dat hun aanwijzingen gewoonlijk meteen werden opgevolgd, ook door jongeren. Bijvoor-beeld bij een op fietsers gerichte verkeerscontrole rond het Weteringcircuit, waar de jarenlange verwoesting voor de Noord-Zuidlijn een totaal onoverzichtelijke situatie had gecreeërd. Men stopte, luisterde, accepteerde bekeuringen, en protesteerde nauwelijks, zelfs al was dat in enkele gevallen eigenlijk gerechtvaardigd. Een representatieve dialoog:

92 het gezag van professionals: state of the art

A: ‘Goedemorgen meneer/mevrouw. We zijn bezig met een verkeerscontrole.

Mijn collega heeft geconstateerd dat u door rood bent gereden.’

– ‘Ja, dat klopt wel. Ik dacht ik haal het nog net...’

A: ‘U krijgt daarvoor van mij een bekeuring. Heeft u een legitimatiebewijs bij u?’

– (knikt) ‘Dat kan ik me voorstellen. Hoeveel is het?’

De boete bedroeg zestig euro, en de verkeerssituatie in kwestie was niet volstrekt hel-der. Des te opvallender was het dat de fietsers, naast enkele protesten over de situatie, eenvoudig meewerkten, geduldig bleven en de bekeuring meestal gelaten accepteerden.

Eerlijk gezegd verbaasde ik me over de gezagsgetrouwheid van mijn stadgenoten en vroeg me af of we in mijn studententijd, in de jaren zeventig, ook zo gehoorzaam zouden zijn geweest. Misschien lijkt het antiautoritaire sentiment van die tijd intussen groter dan het ooit daadwerkelijk was – maar ik kreeg de indruk dat het straatgezag van de huidige politie niet kleiner maar groter is dan destijds. En ik moest constateren dat dit gezag al aanwezig is bij beginnende agenten.

Van de overgebleven drie gezagselementen berust dit gezag vooral op verbale en so-ciale vaardigheden (in combinatie met houding), en daarnaast op het uniform. De dis-cussie over Webers legitimiteitsgronden van gezag wordt hier niet uitgebreid gevoerd;16 maar op basis van deze observaties moet je concluderen dat voor dit beginnende politie-gezag de veelgenoemde moderne politie-gezagsgrond van Expertise minder belangrijk is dan de onderschatte grond Traditie, naast de rationeel-legale legitimiteit (beide te vinden in het klassieke werk van Weber). Op die laatste twee is het symbolische gezag van het uniform terug te voeren. Opmerkelijk genoeg leidde vertoning van deze filmfragmenten tot een verhitte discussie met de korpschef, want de studenten hadden niet allemaal hun pet op!

Een onvolledig uniform dus, en toch genoeg gezag.

Dit is een pratende politie, die naast de traditionele middelen vooral over sociale vaar-digheden beschikt. Het resultaat is een beleefde, informatieve vorm van gezag, uitgaand van een instituut dat op zichzelf gezag heeft. En dat blijkt te werken.

c) Tweesporenaanpak in lastige buurten

Bij de eerste onderzoeken richtte ik me in hoofdzaak op wijken die de doorsnee verte-genwoordigen: bijvoorbeeld Amsterdam-Centrum of Amstelveen-Noord. De redenering was: als het politiegezag werkelijk tanende is, moet je dat overal kunnen merken. Ik wil-de wil-de ‘regel’ in beeld krijgen. Voor het vervolgonwil-derzoek besloot ik juist wil-de uitzonwil-dering te onderzoeken en de uitgesproken ‘gezagslastige’ buurten van Amsterdam tot onder-werp te nemen. Met hulp van ervaren collega’s werden uit een lijstje drie buurten gese-lecteerd, gespreid naar ligging én naar belangrijkste bevolkingsgroep. Het zijn buurten in de districten West, Zuidoost en Noord. Verder werden bij dit onderzoek de observaties ook in cijfers uitgedrukt. Hoe gedragen mensen zich hier als de politie hen iets vraagt of zegt? Gehoorzamen ze dan, gebeurt het onder protest, of helemaal niet? Volgens deze drie categorieën werden de observaties gekwantificeerd.

het gezag van de politieagent in drie vragen 93

De uitkomsten in deze buurten zijn in lijn met mijn eerdere bevindingen. Ook hier doet een overgrote meerderheid meteen wat de politie vraagt of zegt, een minderheid doet dit onder protest en een zeer klein aantal doet het niet. In percentages uitge-drukt ligt dat respectievelijk rond de 80, 16 en 4 % (met aanzienlijke foutmarges van- wege de beperkte opzet).17 Duidelijk is wel dat het politiegezag groot is, ook in deze

‘lastige’ buurten. Er is weinig tanends aan te ontdekken. Als voetnoot kan worden opgemerkt dat dit resultaat onafhankelijk blijkt van de specifieke buurt of van één be-volkingsgroep. Dit in weerwil van de uiterst discriminatoire richting die in het publieke debat gangbaar is geworden, waar het gezagsprobleem voor het gemak wordt opgevat als een ‘Marokkanenprobleem’.18 De resultaten waren in alle onderzochte buurten het-zelfde.

Intussen heeft dit politiegezag wel een opvallende vorm: het is een strikte combinatie van contact maken én optreden. In deze buurten, waar de politie in het verleden pro-blemen had, is men overgegaan op een speciale aanpak. Dat betekent echter geen zero tolerance, of ‘keihard aanpakken, die jongens’. De gekozen ‘tweesporenaanpak’ is een verhevigde vorm van aandacht, die zich uit in zowel meer praten als duidelijker optreden zodra grenzen worden overschreden. Het betekent meer van allebei.

De politie praat met iedereen hier, ook met de veelbesproken groep van 600 veelple-gers die sinds kort extra in de belangstelling staan. En bijna altijd praten ze terug, en gedragen zich gezagsgetrouw als er politie in de buurt is. Of het nu gaat om een jonge veelpleger die door de buurtregisseur betrapt wordt bij een poging zonder kaartje de metro in te rennen of om een groepje jongens die hun brommer terug willen. Deze aan-pak komt terug in de simpele richtlijnen die agenten voor zichzelf gemaakt hebben: ‘Je gaat eropaf, je geeft een hand en je praat.’ En: ‘Je moet altijd eerst goedendag zeggen.’

Of: ‘Rustig blijven helpt. En mensen een hand geven en ze aankijken. Dan ben je al in gesprek, dat werkt.’ Let wel: hier zijn niet de buurtregisseurs aan het woord, die gespeci-aliseerd zijn in het leggen van contact, maar de handhavers van het zogenoemde onder-steuningsteam. In de publieke opinie wordt praten doorgaans geassocieerd met ‘soft’

politieoptreden, maar daarmee onderschat men de effectieve politieopbrengst van der-gelijke contacten. Dit praten is geen hippieachtige vriendelijkheid, maar een functionele politiemethode in een lastige buurt. Elk gesprek levert informatie op en vormt daarmee een vorm van preventieve controle.

Er wordt intussen ook opgetreden. Als onderdeel van deze aanpak accepteert de po-litie in deze gebieden geen beledigingen; overtreders worden meteen aangehouden. Dat beleid is snel bekend geraakt, met als gevolg dat de protesterende jongemannen (het zijn eigenlijk altijd mannen) vaak heel precies op hun woorden letten. Tussen hun woede door zeggen ze: ‘Dit mag ik zeggen, ik heb u niet beledigd, toch?’ Niet altijd is men zo terughoudend. Als vanuit een groep voetballers herhaaldelijk ‘homo’ geroepen wordt naar voorbijfietsende agenten sluiten zij de voetbalkooi af. Agent A wil weten wie er ge-roepen heeft.

94 het gezag van professionals: state of the art

Er komt geen antwoord. Men zwijgt en het voetballen stopt. Eén van de jonge-mannen op het bankje (J) bemoeit zich ermee: hij weet niet wie er riep, zegt hij, maar dit optreden vindt hij overdreven. Achter mij verzamelen zich andere jon-gens en vragen wat er aan de hand is. De sfeer krijgt iets dreigends. Eén jongen wil per se zijn brommertje uit de kooi naar buiten rijden, maar de fiets van een agent staat in de weg. Van buitenaf spoort een vriend hem aan om door te rijden. A wacht nog op antwoord. De voetballers slippen één voor één tussen de agenten en hun fietsen door naar buiten. De kooi leegt zich snel. A zegt dat hij het nu bij een waarschuwing laat, maar de volgende keer wordt er geschreven. En als ze dan nog niets zeggen, krijgen ze gewoon alle vijftien een bon. Daarna praat hij nog even met J, die als enige is blijven staan.

Dit is het tweesporenbeleid in de praktijk. Met strikte zero tolerance is overigens ook in Ne-derland ervaring opgedaan. Het werkt maar heel kort, zo blijkt uit onderzoek en uit de ervaring van agenten die ermee werkten. Na strak optreden heb je snel weer verbinding nodig, anders polariseert de zaak en ontstaat een grote kloof tussen politie en bevolking.

Sowieso blijken maar weinig agenten enthousiast voor een hardere lijn; niet omdat ze het niet kunnen of durven, maar omdat het in hun ervaring contraproductief is. Ook mij als observator leek deze politie eigenlijk hard genoeg.

Voor een webfilmpje maakte ik een samenvattend beeld: een politieagent met één uit-gestoken en één opgeheven hand; een houding die de twee polen van zacht en hard, van praten en optreden combineert.19 Niet als een moeizame spagaat, maar als een vanzelf-sprekende synthese. Dat is wat je op straat dagelijks meemaakt. Zeker vinden er soms incidenten plaats die anders en gewelddadiger verlopen; het lijkt erop dat deze uitzon-deringen alle aandacht krijgen en daardoor zo overbelicht worden dat ze voor de regel worden gehouden, of voor een trend, maar dat zijn ze niet. De werkelijke regel krijgt intussen weinig publiciteit.

d) PG: de gezagsparadigma’s

Samenvattend beschikt de politie (tenminste die van Amsterdam-Amstelland)20 over een duidelijk functionerend straatgezag. De specifieke vorm ervan is een direct gevolg van historische ontwikkelingen; in de afgelopen vijftig jaar werd twee keer een duidelijke koerswijziging doorgevoerd op het gebied van de handhaving. De eerste was een bewe-ging naar de bevolking toe, eind jaren zeventig ingezet met het beleidsdocument Politie in verandering van de commissarissen Nordholt, Straver en Wiarda. Deze beweging kreeg overigens pas tien jaar later zijn beslag – net als een tanker gaat de grote politieorgani-satie slechts langzaam door de bocht. De volgende correctie kwam eind jaren negen-tig, met Streetwise van korpschefs Kuiper en Van Riessen: het Amsterdamse korps begon weer uitdrukkelijk te handhaven, bonnen te schrijven en te bekeuren. Het nam daarmee

het gezag van de politieagent in drie vragen 95

afstand van het idee van de politieagent als je beste vriend en stelde zich op als handha-vende, maar betrokken partij tussen de staat en de straat in.21

Deze drie politieopstellingen zijn ook te beschrijven als paradigma’s van (politie)ge-zag, afgekort pg. Dat zijn achtereenvolgens: 1. het strenge ge(politie)ge-zag, 2. het zachtmoedige en toegeeflijke gezag en 3. het nieuwe betrokken gezag. Een van de grote problemen waar de politie mee kampt is dat de ontwikkeling van pg1 naar pg3 weinig bekend is en dat het publieke beeld ver achterloopt bij de werkelijkheid. Publiek en pers leven vaak nog in pg2 en verlangen soms terug naar pg1, terwijl op straat pg3 alweer jaren de praktijk is. Wat de politiewerkelijkheid laat zien is dat er überhaupt een derde mogelijk-heid bestáát, naast de bekende opties van (ouderwets) gezag of geen gezag, en hoe zo’n modern gezag er in de praktijk uit kan zien.