• No results found

Nadere onderzoeksinrichting en uitwerking van onderzoeksmethoden

Buddy Mariska

3.2 Nadere onderzoeksinrichting en uitwerking van onderzoeksmethoden

Single casestudie

Mijn onderzoek betreft een gesitueerde praktijk in een door mij begrensd deel van de werkelijkheid. Begrenzing is nodig voor mijn exploratie en beïnvloeding van de praktijk. Hoewel het onderzoeksgebied omvangrijk is (een grote gemeente, veel actoren en processen) volg ik Stake en typeer ik mijn onderzoek als een ‘single case studie’ (Stake, 2005). Met gebruik van waarderend onderzoek kan ik zo in een gesitueerde, begrensde werkelijkheid verbindingen aangaan voor het ont-dekken en ontwerpen. Ik kan binnen de grenzen van de ‘case’ zelf bepalen welke actoren en processen ik tegemoet zal treden.

Mijn casestudie heeft als onderzoeksgebied de gemeente Den Haag. Hoewel ook pragmatisch gemotiveerd (1.4) ligt deze keuze in het verlengde van het inhoudelijk aandachtsgebied van de studie. In Den Haag richt ik mijn onderzoek op het zichtbaar maken van de morele ambities van vrijwilligerszorg en haar posi- tie in het beleid en bestel. Ik kan op gemeentelijk niveau het beleid zorg en welzijn en het ontwikkelen van het lokale bestel zichtbaar maken met de hieraan verbon- den morele vraagstukken, onder meer met betrekking tot de positie van vrijwil- ligerszorg.

De gemeente Den Haag is een van de plm. 400 gemeenten in Nederland (per 01-01-2015: 393) en als zodanig gedecentraliseerd uitvoerder van de Wmo 2015. De gemeentelijke overheid is de opdrachtgever van ‘haar’ lokale bestel zorg en welzijn. Zij stuurt de realisatie en uitvoering van het bestel en het aanbod van Wmo-zorg binnen de kaders van de wet. De lokale overheid, i.c. de gemeente Den Haag, maakt keuzes over onder meer de positie van vrijwilligerszorg en van andere informele en formele uitvoeringsorganisaties in het bestel. Zij is verant- woordelijk voor het conceptuele ontwerp van de uitgangspunten en voorwaarden voor het bestel.

Responsiviteit

Vanuit een moreel engagement treed ik in mijn onderzoek in nauwe verbinding met zowel de vrijwilligerszorg als de gemeente en de formele zorg en welzijn.

Mijn inzet voor ‘verbinding’ leidt naar een responsieve onderzoeksmethodologie (Abma, 1996; Abma & Widdershoven, 2006).

In concreto heb ik dit methodologische principe aangewend om in de eerste fase verbinding met de vrijwilligerszorgorganisaties te maken. Ik heb hen betrok- ken bij het formuleren van de doelen, de opzet van het onderzoek en de feitelijke inrichting van de eerste onderzoeksfase.

Ook in de tweede fase van het onderzoek (verbindend handelen) heb ik het responsieve principe toegepast. Ik werk in deze fase samen met betrokkenen aan de profilering van vrijwilligerszorg en de uitgangspunten voor het nieuwe bestel zorg en welzijn. Mijn verbindend handelen heeft een horizontale oriënta- tie, ik breng dialogen op gang ‘over domeingrenzen heen’ en entameer reflectieve, gedeelde leerprocessen.

Kwalitatieve oriëntatie

Mijn praktijkonderzoek heeft een kwalitatieve oriëntatie. Kwalitatief onderzoek richt zich op het onderzoek van de fenomenen in hun natuurlijke setting en wil nagaan wat hun betekenis is voor mensen (Denzin & Lincoln, 2005). De focus van kwalitatief onderzoek is: ‘To understand, explain, explore, discover and clarify situ-

ations, feelings, perceptions, attitudes, values, beliefs and experiences (of a group) of people’ (Kumar, 2011, p. 20). Dit type onderzoek heeft zich inmiddels in het

veld van wetenschappelijk onderzoek een stevige positie verworven naast aller- lei vormen van op kwantitatieve methoden gebaseerd onderzoek (Boeije, 2008; Maso & Smaling, 1998; Flick, 2007).

Aansluitend bij Boeije is mijn keuze voor een kwalitatieve oriëntatie binnen mijn waarderend onderzoek ook geëigend, omdat er nog maar weinig onderzoek naar dit onderwerp is gedaan en het om een complexe, veranderlijke situatie gaat (Boeije, 2008). Bovendien richt mijn onderzoek zich niet zozeer op de kwantitatieve aspec- ten van het actuele beleid zorg en welzijn. Mijn onderzoeksfocus betreft morele aspecten die te maken hebben met de relatie tussen het beleid en vrijwilligerszorg. In de afgelopen tien jaar is in veel kwalitatief gefundeerd onderzoek de nadruk komen te liggen op de exploratie van de behoeften en verwachtingen (‘hopes’) van mensen. Dit type onderzoek wordt daardoor mede een ‘… site for

critical conversations about democracy, race, gender, class, nation-states, globali- zation, freedom and community’ (Deniz & Lincoln, 2005, p. 3). In de traditie van

humanistiek onderzoek speelt kwalitatief onderzoek een belangrijke rol. Dit wordt mede veroorzaakt doordat het de mogelijkheid biedt om de geleefde erva- ringen van mensen in hun sociale context en naar hun existentiële betekenis te analyseren, te verstaan, en waar mogelijk te verklaren.

In mijn onderzoek maak ik gebruik van de mogelijkheden die kwalitatieve onderzoeksmethoden bieden om fenomenen te exploreren met gebruik van open en flexibele manieren van informatieverwerving en cyclische en interactieve

methoden voor interpretatie en inzichtverwerving.

Hoewel kwalitatief gericht onderzoek in het algemeen met betrekking tot eisen van geldigheid, betrouwbaarheid en representativiteit minder ver is uit- gewerkt dan kwantitatief onderzoek (Kumar, 2011), is het wel degelijk mogelijk om te voldoen aan de voor wetenschappelijk onderzoek geldende eisen en crite- ria. Dit betreft niet alleen eisen van transparantie met betrekking tot argumen- taties en interpretaties, maar ook methodische vereisten zoals interne en externe validering, het zorg dragen voor een betrouwbare dataset voor analyse en een systematische, verifieerbare uitvoering van de analyses (Maso & Smaling, 1998; Crabtree & Miller, 1992; Flick, 2007; Lucassen & olde Hartman, 2007; Kumar, 2011). Ik werk hieronder deze methodologische vereisten verder uit ten aanzien van interne betrouwbaarheid, externe betrouwbaarheid, interne validiteit, externe

validiteit, triangulatie en systematische analyse (Maso & Smaling, 1998; West,

2001; 2010; Boeije, 2008; Lucassen & olde Hartman, 2007; Friese, 2012).

Om te voorkomen dat mijn impliciete keuzes de interne betrouwbaarheid van het onderzoek aantasten (in het bijzonder de analyses), heb ik drie maatregelen genomen:

1. Ik werk geordend met omschreven bronnen die data bevatten voor analyse. 2. Ik gebruik een transparant coderingssysteem voor quotations als illustratie. 3. Een door mij uitgevoerde proefanalyse (eerste deelonderzoek) is door ‘derden’

(supervisory team) op consistentie en betrouwbaarheid beoordeeld, waarna ik de definitieve analyses uitvoerde.

De externe betrouwbaarheid van wetenschappelijk onderzoek heeft betrekking op de mogelijkheid van herhaling of replicatie. In kwalitatief onderzoek heeft dit aspect echter een specifiek accent (Lucassen & olde Hartman, 2007; Maso & Smaling, 1998), omdat er geen sprake is van de mogelijkheid van herhaling of van experimenten. Zeker in het tweede deel van mijn praktijkonderzoek (verbindend ontwerpen, hoofdstuk 7) is de mogelijkheid van herhaling uitgesloten. Ik ‘treed in de geleefde werkelijkheid’ en er is sprake van onomkeerbare en niet-herhaalbare interventies. Ter verhoging van de externe betrouwbaarheid zijn de bronnen en codes beschikbaar waarmee de in de tekst aangehaalde quotations geverifieerd kunnen worden (bijlagen 2 en 3).

Interne validiteit betreft in de kern de logica en consistentie van alle onderzoeks-

methodische elementen. Staan de methoden en technieken in een logische en herkenbare relatie met het te bestuderen fenomeen en de onderzoeksconclusies (Lucassen & olde Hartman, 2007)? De interne validiteit waarborg ik door een sys- tematische en transparante aanpak. Als dit aan de orde is, geef ik in een deelon- derzoek aan hoe validering heeft plaatsgevonden.

Zijn de onderzoeksresultaten generaliseerbaar? Dit is de centrale vraag met betrekking tot de externe validiteit van wetenschappelijk onderzoek (Lucassen & olde Hartman, 2007). Stake volgend in zijn typering van drie typen casestudies (intrinsiek, instrumenteel en collectief) is de voorliggende casestudie zo opgezet dat ik allereerst een diepgaand inzicht in ‘de case zelf’ verwerf (intrinsiek). Door het verstaan van betekenissen (hoofdstuk 8) kan ik indien mogelijk mijn bevin- dingen en inzichten verbreden.

Bronnen- en methodentriangulatie versterken de analyses en interpretaties in

kwalitatief georiënteerd onderzoek. Triangulatie is geen aparte methode of onderzoeksstrategie, maar een middel voor deze versterking, mede als alterna- tief voor in kwantitatief onderzoek gebruikte data, experimenten en validering (Denzin & Lincoln, 2005).

In mijn onderzoek gebruik ik een variatie aan soorten bronnen en methoden om zo zorgvuldig mogelijk kennis en inzichten te verwerven over de vrijwilligers- zorg, haar eigenheid, morele ambities, maatschappelijke positie enzovoort. Ook over de ontwikkeling van het lokale bestel zorg en welzijn in het onderzoeksge- bied heb ik mij zo zorgvuldig mogelijk geïnformeerd. Ik draag zorg voor zowel ‘methodentriangulatie’ als ‘bronnentriangulatie’ ter verhoging van de betrouw- baarheid (Maso & Smaling, 1998; Boeije, 2008):

- In de eerste, analytisch georiënteerde fase van het onderzoek werk ik met indi- viduele interviews, een focusgroepsgesprek, koppelinterviews, reflectieve bij- eenkomsten en observaties. Als bronnen voor analyse verwerf ik documenten van organisaties en van de overheid (landelijk en van de gemeente Den Haag). - In de tweede, handelingsgerichte fase werk ik met interviews, gesprekken,

voorlichting, reflectieve bijeenkomsten, observatiebezoeken, deelname aan formele overlegkaders en de dialoogconferentie. Ik houd een logboek bij (LOG), inventariseer ‘good practices’ en verwerf documenten uit de domeinen overheid, formele zorg, welzijnswerk en vrijwilligerszorg.

Ik sluit aan bij Boeijes definitie van analyse: ‘De uiteenrafeling van de gegevens

over een bepaald onderwerp in categorieën, het benoemen van deze categorieën met begrippen en het aanbrengen en toetsen van relaties tussen de begrippen in het licht van de probleemstelling’ (Boeije, 2008, pp. 62-63). In de eerste fase van het onder-

zoek richt ik mijn analyse op:

- Het verhelderen van de morele ambities van vrijwilligerszorg en haar ‘eigen- heid’.

- Wat de visie is van zorgvrijwilligers op onder meer de morele ambities van ‘hun’ vrijwilligerszorgorganisatie.

- De positie van vrijwilligerszorg in het gemeentelijk beleid zorg en welzijn voorafgaand aan de invoering van de Wmo 2015.