• No results found

Doel, inrichting en uitvoering van het deelonderzoek Het hierboven genoemde ‘morele landschap’ van de morele ambities van vrijwil-

Verbindend ontwerpen

7.1 Doel, inrichting en uitvoering van het deelonderzoek Het hierboven genoemde ‘morele landschap’ van de morele ambities van vrijwil-

ligerszorg en het gemeentelijk beleid plaatste ik in dit deelonderzoek in de context van de ontwikkelingen naar het nieuwe lokale bestel zorg en welzijn, zoals deze in de gemeente Den Haag plaatsvonden. Mijn onderzoek vond plaats in een ‘gesitu- eerde praktijk’.

Vanuit het doel van mijn studie wilde ik in het deelonderzoek een bijdrage leveren aan het inzicht bij de gemeentelijke overheid hoe de morele betrekkin- gen (en horizontale bewegingen) in het sociale domein tussen burgers verlopen, in het bijzonder waar het gaat om ‘bewerkstelligde’ vrijwillige, zorgende inzet. Vrijwilligerszorg is een praktijk die op een specifieke manier de zorgende betrek- kingen tussen burgers wil realiseren, zo bleek uit mijn eerste deelonderzoeken. In het vierde deelonderzoek wilde ik mij onderzoeksmatig inzetten voor een bestel waarin vrijwilligerszorg een geëigende positie heeft. Het doel van het deelonder- zoek was dan ook tweeërlei:

1. Ik wilde met het deelonderzoek bijdragen aan uitgangspunten voor een lokaal bestel zorg en welzijn met ruimte voor horizontale initiatieven en bewegingen in het sociale domein, waaronder vrijwilligerszorg.

2. Ik wilde vrijwilligerszorg ondersteunen bij de articulatie van hun ambities. Ik heb hiervoor gekozen, omdat ik een goede profilering van vrijwilligerszorg als een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een geëigende positie in het nieuwe bestel zorg en welzijn zie.

In het verlengde van de eerste drie empirische deelonderzoeken formuleerde ik samen met de onderzoeksbegeleidingsgroep (OBG) het doel en de inrichting van dit vierde deelonderzoek. Hierbij spraken wij uit dat wij ons inzetten vanuit een-

zelfde ideaal en handelen vanuit dezelfde morele waarden. De OBG-bijeenkom- sten zouden moeten werken als een kader om gezamenlijk de ontwikkelingen te volgen, keuzes te maken en acties te ondernemen.

Wij bevestigden dat onze inspanningen concretiseringen zijn van het eerder geformuleerde centrale thema of de ‘affirmative topic’ van het onderzoek, te weten het vraagstuk hoe in het nieuwe bestel plaats kan zijn voor door morele waarden gedragen zorgpraktijken, zoals vrijwilligerszorg, en wat van deze praktijken geleerd kan worden. Ik verbond mij met de OBG voor het onderzoeksmatig ondersteunen van zowel de profilering en positionering van vrijwilligerszorg en het beïnvloeden van het gemeentelijk beleid zorg en welzijn, i.c. de bestelontwikkeling.

Ik voerde het deelonderzoek uit met dezelfde morele waarden als de vrijwilligers- zorg. Ook in dit deelonderzoek speelde het methodologische principe van res- ponsiviteit een belangrijke rol. Vanuit dit principe wilde ik mijn betrokkenheid concretiseren, horizontale verbindingen leggen en gedeelde leerprocessen op gang brengen.

Ik zag het ontwikkelingsproces naar het nieuwe bestel als een ontwerpproces vanuit idealen en morele ambities (Design vanuit Dream). In mijn deelonderzoek klonk het constructionistische principe van Appreciative Inquiry (AI) nadrukke- lijk door. Vanuit relaties en het ‘taal geven aan’ idealen, ambities en mogelijkhe- den wilde ik een proces van co-constructie opzetten en ondersteunen. Door mijn onderzoeksmatig handelen veranderde ik de werkelijkheid in die zin dat ik de ideeën en percepties van mogelijkheden heb beïnvloed (principe van simultani- teit). In dit deelonderzoek speelde het poëtische principe een nadrukkelijke rol: de verhalen ‘vanuit de mensen zelf’ evoceren een mogelijke toekomst die hen daar vanuit een gemeenschappelijk draagvlak naar leidt (principe van anticipatie). Ik richtte mij op twee vraagstukken die in de praktijk in concreto spelen.

In de eerste plaats was dit de positie die vrijwilligerszorg in het nieuwe bestel in wil en kan nemen. Ik heb dit samen met de OBG als een moreel vraagstuk benoemd. Kort gezegd: het is voor het ‘morele gehalte’ van het komende bestel belangrijk dat vrijwilligerszorg een geëigende positie en inbreng heeft. Zij begrijpt zichzelf immers als een door morele waarden gedragen praktijk met eenzelfde morele ambitie als het beleid, te weten het realiseren van vrijwillige zorg, steun en aandacht voor kwetsbare burgers. Vrijwilligerszorg is, zo stelden wij, een vorm van ‘burgerkracht’ en een voorbeeld van de horizontale bewegingen in het soci- ale domein. Zij zou in het bestel niet alleen moeten bijdragen aan het realiseren van de door beleid en wet beoogde ‘Wmo-zorg’, maar kan ook een leerzaam voor- beeld zijn voor betrokken actoren van de overheid en de formele zorg en welzijn, bijvoorbeeld ten aanzien van de verhouding tussen professionaliteit en vrijwillig- heid. Voor het realiseren van een geëigende positie in het bestel leek een goede

profilering van belang. Mijn onderzoek wilde dit ondersteunen.

In de tweede plaats richtte ik mij in dit deelonderzoek op het beïnvloeden van het gemeentelijk beleid zorg en welzijn, in het bijzonder op de uitgangspunten en het ontwerp van het op grond van de Wmo 2015 in te voeren bestel zorg en wel- zijn. Ik kreeg de kans om mee te werken aan het formuleren van de uitgangspun- ten voor het bestel als lid van een van de ‘Expertgroepen decentralisatie AWBZ’ van de gemeente Den Haag. Deze groepen formuleerden in opdracht van het col- lege van B en W onder meer uitgangspunten voor het nieuwe Wmo-bestel. In 2012 werd ik ‘toegevoegd lid’ van de Kerngroep van het Platform Haagse Zorg- vrijwilligers. Ik woonde de vergaderingen van het Platform (drie keer per jaar) en van de Kerngroep (vier keer per jaar) bij.

Ik bezocht de locaties van alle vrijwilligerszorgorganisaties (sommige meer- dere keren) en observeerde op een aantal plaatsen de uitvoering van hun werk, zoals bij ‘inloop en advies’ (Kompassie) en telefonische hulpverlening (Sensoor, Kindertelefoon).

Gesprekken en interviews met directeuren, coördinatoren en bestuursleden van de Haagse vrijwilligerszorg en de formele zorg en welzijn ondersteunden mijn onderzoeksmatig handelen.

Ik richtte mij onder meer op het op gang brengen van dialogen over domeingrenzen heen en het formuleren van het concept van ‘de Gouden Drie- hoek van Vrijwilligerszorg’. Met dit concept bracht ik de eigenheid van vrijwilli- gerszorg zo duidelijk en aansprekend mogelijk in beeld (zei verder bij 7.2). Ik hield een logboek (LOG) bij waarin ik mijn ervaringen en observaties vast- legde, net als een (deel van) mijn (e-mail)correspondentie met betrokkenen. Bij de weergave van dit deelonderzoek gebruik ik de door mij opgestelde samenvat- tingen van interviews (Intvw.); de beschrijvingen van ‘good practices’ (GP) en het materiaal van de dialoogconferentie (Conf.). De in de tekst gebruikte coderingen bij illustratieve citaten (bijvoorbeeld LOG 24; GP 4) verwijzen naar het bronnen- overzicht in bijlage 2.

Het deelonderzoek omvat acties gericht op vier domeinen: 1. de gemeentelijke overheid, 2. de vrijwilligerszorg, 3. het welzijnswerk en 4. de formele zorg. Bijlage 5 geeft een samenvattend overzicht van de onderzoeksacties in tijd en per domein. Het onderzoek startte in juni 2012 en liep inclusief validering en reflecties tot september 2013. Hierna was er nog een periode van ‘nazorg’ waarin ik nog enige ondersteuning aan de vrijwilligerszorgorganisaties bood bij hun profilering naar en dialogen met de gemeente. In deze ‘nazorgperiode’ werd het ontwerp van het nieuwe bestel steeds duidelijker, mede door de keuzes van de gemeentelijke over- heid. Dit is mede van belang voor het antwoord op de deelonderzoeksvraag van deze deelstudie.