• No results found

Verbindend ontwerpen

7.4 Naar een bestel met ruimte

De afronding van mijn vierde deelonderzoek verliep niet abrupt. Na de dialoog- conferentie (april 2013) reflecteerde de OBG en ik op het verloop en de resulta- ten van de dialoogconferentie. Wij betrokken dit op de ontwikkelingen naar het nieuwe bestel zorg en welzijn. Ik bracht hierbij de voortgang in van het werk van de expertgroepen ‘decentralisatie AWBZ’ en hoe hierbij werd toegewerkt naar het formuleren van de uitgangspunten van het nieuwe bestel. Met het uitbrengen van het advies door de expertgroepen (juni 2013) stopte ook mijn tweede onder- zoekslijn.

Echter, vanuit mijn engagement en de vraag vanuit de vrijwilligerszorgorganisa- ties liep het partnerschap tussen mij en de Haagse vrijwilligerszorg nog verder door. Enkele maanden na de conferentie heb ik een vervolgbijeenkomst belegd met ongeveer veertig mensen die bij de conferentie betrokken waren. Tijdens deze bijeenkomst bespraken wij de in mijn waarderende praktijkonderzoek ver- worven inzichten en de voortgang van de op de dialoogconferentie geformu- leerde perspectieven. Hierbij werden ook de uitgangspunten voor het nieuwe bestel betrokken, in het bijzonder wat betreft de mogelijke positie van vrijwilli- gerszorg in het bestel.

Ik volgde het Wmo-beleid van de gemeente Den Haag en werkte nog enige tijd mee aan de profilerings- en positioneringsacties van de vrijwilligerszorg:

- Het bijwonen van drie door de gemeente georganiseerde bijeenkomsten over de Wmo, mede in het kader van de decentralisaties.

- Het volgen van de besluitvorming in de gemeenteraad over de adviezen van de expertgroepen, het Wmo-beleid en het bestel zorg en welzijn.

spraaktraject’ in het gesprek tussen de Haagse vrijwilligerszorg (organisaties, zorgvrijwilligers, zorgvragers) en de wethouder van Jeugd, Welzijn & Sport in december 2013.

- Ik verzorgde twee presentaties over de eigenheid van vrijwilligerszorg voor gemeenteraadsleden (november 2013; oktober 2014).

- Ik had een inbreng bij de reactie van de vrijwilligerszorgorganisaties op de Wmo-beleidsnota (inspraakversie, september 2014).

- Op het symposium ‘Rendement van 1-op-1-zorg’ (oktober 2014) presenteerde ik de eigenheid van vrijwilligerszorg in relatie tot het conceptuele ontwerp van het bestel zorg en welzijn.

De OBG, Kerngroep en ik sloten de ‘nazorgcontacten’ definitief af in november 2014. In deze ‘nazorgperiode’ van ruim een jaar nam ik waar dat de gemeente Den Haag koerst op een bestel waarin ‘ruimte’ is voor initiatieven in het sociale domein, waaronder vrijwilligerszorg. Zij doet dit door in het bestel ‘algemene voorzieningen’ op te nemen die zowel vrijwillige als professionele zorg en onder- steuning bieden aan (kwetsbare) burgers. Het Beleidsplan Maatschappelijke

ondersteuning 2015-2016, Den Haag (november 2014: pp. 22-23) stelt het aldus: Een algemene voorziening richt zich op het vergroten van de zelfredzaamheid van de burger …

Iedereen kan er zonder enige vorm van voorafgaand onderzoek en beoordeling gebruik van maken …

Een algemene voorziening kan uitgevoerd worden door vrijwilligers of door mensen die dit beroepsmatig doen …

Via het subsidie-instrument kan direct en gericht sturing gegeven worden aan het aanbod …

De wijkcentra vormen de toegang tot de algemene voorzieningen … Een algemene voorziening is voorliggend aan een maatwerkvoorziening …

Deze benadering ligt in lijn met mijn pleidooien voor een positie van vrijwilli- gerszorg waarin zij haar eigenheid kan behouden, niet vallend onder de regie van de formele zorg en met mogelijkheden van verbinding vanuit een stedelijke posi- tie naar de wijkstructuren. Het is ook de door de expertgroepen geformuleerde benadering waaraan ik een bijdrage heb mogen leveren.

Met deze waarnemingen als achtergrond en terugkijkend op mijn onderzoeksma- tig handelen in het vierde deelonderzoek kom ik tot een antwoord op de deel- onderzoeksvraag van dit deelonderzoek: hoe heeft het onderzoek bijgedragen aan

het ontwerpproces van een lokaal bestel zorg en welzijn waarin vrijwilligerszorg een geëigende positie heeft?

In dit vierde deelonderzoek, het handelingsgerichte deel van het waarderend onderzoek, bracht ik de morele ambities van vrijwilligerszorg (organisaties en zorgvrijwilligers) in het ontwerpproces. Basis hiervoor was het centrale thema, of de ‘affirmative topic’: het vraagstuk hoe in het lokale bestel zorg en welzijn plaats kan zijn voor door morele waarden gedragen zorgpraktijken, zoals vrijwil- ligerszorg, en wat van deze praktijken geleerd kan worden. Vanuit deze affirma- tive topic werkte ik langs twee onderzoekslijnen (profilering van vrijwilligerszorg en uitgangspunten bestel) en in tweevoudige verbinding (vrijwilligerszorg en gemeentelijke overheid).

Met mijn aanpak volgde ik een van de principes van Appreciative Inquiry, het constructionistische principe. Ik zette mij in voor een ‘co-constructie’ van de wer- kelijkheid. Vanuit verbindingen en met gebruik van de dialogische benadering is dit deelonderzoek te beschouwen als een bijdrage aan het construeren van de werkelijkheid vanuit twee perspectieven: dat van de vrijwilligerszorg en dat van de gemeente. Het gaat om het ontwikkelen van een beeld van het nieuwe bestel (Design) met specifieke aandachtspunten. De gemeente wil onder meer aandacht voor ‘een nieuw zorgparadigma’ en de vrijwilligerszorg wil een bestel waarin er ruimte is voor haar geëigende positie.

Ook is in mijn onderzoek het principe van simultaniteit aan de orde. Door mijn onderzoekend handelen verander ik (mee) aan menselijke systemen. Dit speelt in dit deelonderzoek in het bijzonder, omdat ik mensen ‘over domeingren- zen heen’ bij elkaar bracht, bijvoorbeeld in de dialogen en dialoogconferentie. Dit legde een basis voor nieuwe samenwerkingen en verbindingen wat onder meer kan leiden tot nieuwe gedifferentieerde vormen van Wmo-zorg.

De verbindingen die ik met de vrijwilligerszorg en met de gemeente ben aan- gegaan, zijn niet alléén gebaseerd op een moreel engagement. Als behorend bij het onderzoeksmatig handelen hebben zij ook een methodische basis, in het bij- zonder ten aanzien van het principe van generativiteit. AI ziet dit als een metho- disch principe: in ieder ontwerpproces is sprake van een toename van kennis en inzichten waarmee de kwaliteit van het ontwerp is gediend. De door mij geënta- meerde dialogen over de grenzen heen van de domeinen overheid, informele zorg en de formele zorg en welzijn beoogden ook mede het ontwikkelen van kennis en inzicht bij betrokkenen ‘over en weer’. Ook het proces in de expertgroep om tot een advies over de uitgangspunten van het bestel te komen, zie ik als een genera- tief proces waar ik met mijn waarderende onderzoeksbenadering op ben aange- sloten en dat ik heb ondersteund.

In overeenstemming met het AI-principe van positieve betrokkenheid richtte ik mijn onderzoeksmatig handelen op kansen en het gebruik van mogelijkhe- den. Ik bracht de eigenheid van de vrijwilligerszorg in het proces in als een ‘troef’ voor het bestel. Ik duidde het als een voorbeeld van de bewegingen in het sociale

domein die ik zie als ‘burgerkracht’ en als uiting van vanzelfsprekende betrokken- heid vanuit morele waarden. In de onderzoekslijn ‘profilering’ ondersteunde ik de articulatie van de morele ambities van de vrijwilligerszorgorganisaties en zorg- vrijwilligers en bracht deze in het ontwerpproces voor het bestel. De uitgangs- punten zouden zodanig moeten zijn dat er in het bestel ruimte is voor de kracht, kwaliteit en dergelijke van vrijwilligerszorg en vergelijkbare initiatieven. Ik nam waar dat het beleid van de gemeente Den Haag zich in die richting ontwikkelt. In Appreciative Inquiry is het articuleren van ‘Dreams’ belangrijk. Vanuit de methodiek nodigt het de leden van het systeem uit om hun idealen te formuleren. In dit vierde deelonderzoek deed ik dit ten aanzien van de uitgangspunten en het ontwerp van het bestel mede vanuit de potentiële betekenis van vrijwilligerszorg voor dit bestel. De ‘droom’ van de vrijwilligerszorgorganisaties is dat er een bestel komt met ruimte voor door morele waarden gedragen initiatieven van vrijwillige (zorgende) inzet en een geëigende positie van vrijwilligerszorg in het perspectief van en als bijdrage aan een meer zorgzame samenleving.

Als onderzoeker heb ik bijgedragen aan het articuleren van de ‘Dreams’, onder meer door met betrokkenen perspectieven te formuleren: ‘Deze richting willen wij op!’; ‘Dit willen wij gaan realiseren!’. Hier zijn bijvoorbeeld aan de orde: gedif- ferentieerde zorg in nieuwe combinaties van formeel en informeel; de vrijwillig- heid dienende professionaliteit; het erkennen van de waarde van vrijwilligerszorg; geen dwingende en benauwende manieren van zorgvraagverheldering, toewijzing en kwaliteitstoezicht enzovoort.

Ik heb waargenomen dat de gemeente Den Haag manieren ontwikkelde om in samenspraak met betrokkenen deze Dreams te articuleren. Waar dat in het kader van het onderzoek mogelijk was, sloot ik hierop aan. Dit is daarom van belang, omdat in Appreciative Inquiry de articulaties van de ‘Dreams’ een fundament leggen onder het proces van ontwerpen (Design). Dit fundament betreft zowel het relationele draagvlak (gezamenlijke betrokkenheid) als inhoudelijke elemen- ten (richting, accenten, keuzes, contouren). Mede ondersteund door mijn enga- gement met de vrijwilligerszorg en onze gezamenlijk geformuleerde ‘affirmative topic’ heb ik zowel ten aanzien van de relationele als inhoudelijke aspecten een inbreng gehad.

Afsluitend: dit deelonderzoek paste in het bredere doel van de studie als geheel, te weten het komen tot wetenschappelijke en maatschappelijke inzichten voor een overheidsbeleid dat in verbinding met sociale bewegingen en burgerinitiatieven een meer zorgzame samenleving realiseert. Het deelonderzoek richtte zich spe- cifiek op het ontwerpproces van het nieuwe bestel zorg en welzijn in de gemeente Den Haag, de uitgangspunten hiervoor en de ruimte voor een geëigende positie van de Haagse vrijwilligerszorg.

Vanuit mijn engagement en op basis van responsiviteit heb ik morele aspecten die verbonden zijn met de bestelontwikkeling samen met de betrokkenen willen ver- duidelijken. Dit heeft eraan bijgedragen dat de eigenheid van vrijwilligerszorg is erkend en dat zij als eigenstandige voorziening (niet vallend onder de werking en aansturing van de formele zorg) bij de uitgangspunten en in het ontwerp van het bestel op een geëigende manier opgenomen is.

Doordat ik vrijwilligerszorg als ‘troef’ of ‘kracht’ in het ontwerpproces heb ingebracht, heb ik morele aspecten die aan de bestelontwikkeling verbonden zijn, in het spel ingebracht. Dit ligt in lijn met mijn visie op de morele kern van de Wmo 2015, het versterken van zorgzaamheid en betrokkenheid. Door het toepas- sen van de principes van Appreciative Inquiry heb ik eraan kunnen bijgedragen dat in het ontwerpproces aansluiting is gezocht bij de krachten en mogelijkheden die aanwezig zijn.

Omdat ik vrijwilligerszorg beschouw als een van de, mede door morele waar- den gedragen, horizontaal georiënteerde initiatieven van vrijwillige inzet, betrok- kenheid en directe solidariteit heeft het aspect ‘ruimte’ dus een bredere reikwijdte gekregen dan alleen ‘een plaats voor vrijwilligerszorg’. Het gaat ook om andere ini- tiatieven 9.

Met het vierde deelonderzoek is mijn waarderend praktijkgebonden onderzoek afgerond. Ik keer nu terug naar de inzet van mijn studie om antwoorden te vinden op de onderzoeksvraag die mijn studie leidt: wat valt er te leren van vrijwilligers-

zorg voor een overheidsbeleid dat de morele vermogens van burgers daadwerkelijk adequaat tegemoet treedt, ondersteunt en versterkt?

Passend bij de hermeneutische oriëntatie van mijn studie wil ik komen tot antwoorden op deze vraag, in het bijzonder vanuit mijn verstaan van de morele betekenis van vrijwilligerszorg voor het beleid en het bestel zorg en welzijn. Dit verstaan vormt de basis van mijn aanbevelingen (hoofdstuk 8) met de gemeenten als primair geadresseerde. Zij zijn immers de opdrachtgevers van ‘hun’ bestel.