• No results found

Doel, inrichting en uitvoering van het deelonderzoek Vrijwilligerszorg is in verschillende vormen al lang aanwezig in de samenleving,

gemeentelijk beleid vóór invoering van de Wmo

6.1 Doel, inrichting en uitvoering van het deelonderzoek Vrijwilligerszorg is in verschillende vormen al lang aanwezig in de samenleving,

bijvoorbeeld voor de opvang van daklozen, hulp aan armen of het begeleiden van chronisch zieken en stervenden. Zij is ‘van onderop’ ontstaan door initiatieven van humanistische en religieuze organisaties, alsook van solidariteits- en eman- cipatiebewegingen. Vrijwilligerszorg heeft haar oorsprong niet in beleid, maatre- gelen of interventies van de overheid. Wel zijn in de laatste decennia de (vooral gemeentelijke) overheden en vrijwilligerszorg steeds meer bij elkaar betrokken geraakt. De vrijwilligerszorgorganisaties vroegen subsidies aan om hun ambities

te realiseren en hun werk goed te kunnen doen, mede met het oog op professiona- lisering. Overheden, in het bijzonder gemeenten, kregen hierdoor invloed op de vrijwilligerszorg ten aanzien van bereik, werkwijze en resultaten.

Door de invoering van de Wmo in 2007 zijn gemeenten en vrijwilligerszorgor- ganisaties nog verder bij elkaar betrokken geraakt. Gemeenten moeten op grond van deze wet een samenhangend beleid voeren voor de participatie van burgers en het versterken van de vrijwillige (zorgende) inzet met zelforganisatie, eigen verantwoordelijkheid en maatschappelijke binding als normatieve pijlers (Wmo 2007; Memorie van Toelichting). Voor de beleidsuitvoering gelden negen presta- tievelden. Vrijwilligerszorg past vooral in prestatieveld 4. ‘Vrijwilligers en man- telzorg’, maar ook in de velden 2. ‘Jeugdpreventie’, 3. ‘Cliëntondersteuning’ en 5. ‘Participatie gehandicapten’. Bovendien is vrijwilligerszorg verbonden met het doel van de Wmo 2007: het bevorderen van onderlinge betrokkenheid en zo veel mogelijk voor zichzelf en elkaar zorgen (De Klerk, Gilsing & Timmermans (red.)/ SCP, 2010; Runia & Machielse, 2012).

Deze studie richt zich op het formuleren van inzichten en aanbevelingen voor een overheidsbeleid dat in verbinding met sociale bewegingen en burgerinitiatieven een meer zorgzame samenleving realiseert. In het bijzonder richt de studie zich op vrijwilligerszorg waar vraagstukken van die verbinding nadrukkelijk spelen. Zoals ik nog zal uitwerken, concretiseer ik de aandacht voor deze verbinding langs twee lijnen: 1. in de profilering van vrijwilligerszorg voor het verkrijgen van een geëi- gende positie in het nieuwe bestel en 2. ook in het beïnvloeden van het ontwerp van het nieuwe bestel, in het bijzonder wat betreft de uitgangspunten hiervan. Het is belangrijk om goed rekening te houden met de uitgangspositie van de betrokken actoren. Alleen dan is het mogelijk om de toekomstige plaats in en bij- drage van de vrijwilligerszorg aan het bestel uit te werken. Het voorliggende deel- onderzoek levert aan het ont-dekken (Discovery) van deze uitgangspositie een bijdrage, mede als basis voor het latere ontwerpproces (Design, hoofdstuk 7). In dit deelonderzoek wil ik dan ook nagaan hoe de Haagse vrijwilligerszorg en het beleid van de gemeente Den Haag op elkaar betrokken zijn vanuit de deelon- derzoeksvraag: wat is de plaats van vrijwilligerszorg in het gemeentelijk beleid vóór

invoering van de Wmo 2015, zowel vanuit het perspectief van de gemeente als dat van de vrijwilligerszorg?

Omdat ik mij in dit deelonderzoek richt op het (vanaf een zekere afstand) in beeld brengen van een ‘feitelijkheid’ (de positie van vrijwilligerszorg in het beleid) hanteer ik niet, of in ieder geval in mindere mate dan in de andere deelonder- zoeken, de principes van Appreciative Inquiry. Het deelonderzoek beoogt ‘slechts’ een vertrekpunt in beeld te brengen dat het latere ontwerpproces kan voeden. In termen van AI: Discovery gaat als fase aan Design vooraf.

Voor het realiseren van dit onderzoek heb ik speciale aandacht gegeven aan de verbinding met de gemeente Den Haag en een samenwerking opgebouwd met enkele ambtenaren met een sleutelpositie in het Wmo-beleidsterrein. Ik heb hen bij het deelonderzoek betrokken en verschillende gesprekken met hen gevoerd. Ik heb hen gevraagd om een inbreng, bijvoorbeeld het aanleveren van informatie en het controleren van mijn weergave van het gemeentelijk beleid op inhoude- lijke, financiële en communicatieve aspecten. Door hun expertise beschouw ik dit als een validering hiervan. Echter, dit betreft een beperkt aantal feitelijke bevin- dingen, zoals de financiering van vrijwilligerszorg binnen het gemeentelijk Wmo- budget die is weergegeven in paragraaf 6.2 en gespecificeerd in bijlage 4.

Ik heb mijn verbinding met de gemeente geplaatst in de context van het hele onderzoek. Hiermee legde ik ook een basis voor de betrokkenheid van de gemeente bij het vierde deelonderzoek (bijvoorbeeld over de Dialoogconferentie) én voor mijn deelname aan een van de ‘expertgroepen decentralisatie AWBZ’ (zie verder hoofdstuk 7).

Bij het opbouwen van bronnenmateriaal voor analyse heb ik aandacht gegeven aan het verkrijgen van documenten die een goed zicht geven op het gemeente- lijk beleid ten aanzien van de Wmo 2007, vrijwillige inzet en vrijwillige zorg. Het betreft de periode 2010-2013. Na ordening en selectie van tientallen documenten bleken elf gemeentelijke documenten in het bijzonder relevant. Deze heb ik inge- voegd in het bronnenbestand voor analyse.

Om een beeld te krijgen van de visie op en ervaringen van de vrijwilligers- zorg met het gemeentelijk beleid heb ik dit thema betrokken bij mijn interviews en een focusgroepgesprek met functionarissen van de vrijwilligerszorgorganisa- ties. De transcripten zijn opgenomen in het bronnenbestand. Ook nam ik in het bestand relevante documenten van vrijwilligerszorgorganisaties over hun relatie met de gemeente op. Dit betreft brieven over subsidieaanvragen en -toekennin- gen, alsook beleids- en visiedocumenten die iets zeggen over hoe de organisaties hun relatie met de gemeentelijke overheid en het beleid zien.

Vanuit het aldus verkregen bronnenbestand kon ik de positie van de vrijwil- ligerszorg in het beleid analyseren, zowel vanuit het perspectief van de gemeente als vanuit dat van de vrijwilligerszorgorganisaties.

Ik voerde de analyse uit met de codes die ik ook voor het eerste deelonderzoek ontwikkelde. Het analyseprogramma Atlas-ti gebruikte ik ter ondersteuning. Bij de analyse waren vooral de codecategorie en subcodes met betrekking tot de rela- tie tussen het gemeentelijk beleid en vrijwilligerszorg van belang, bijvoorbeeld:

4. Vrijwilligerszorgorganisaties en de gemeente Den Haag 4.1 Beleid gemeente Den Haag

Beleid van de gemeente Den Haag ten aanzien van vrijwilligerszorg: uitgangspunten; visie; relatie met of plaats in de Wmo; eisen; verwachte bijdragen, impact, betekenis; plaats en positie binnen informele zorg en ten opzichte van het professionele domein zorg en welzijn. 4.2 Positionering vrijwilligerszorgorganisaties - Gemeente Den Haag

Positie die de vrijwilligerszorgorganisaties innemen ten opzichte van de gemeentelijke overheid, het gemeentelijk beleid met betrekking tot vrijwilligerszorg.

4.3 Relatie vrijwilligerszorgorganisaties en de gemeente Den Haag Het samenspel tussen de Haagse vrijwilligerszorgorganisaties en de gemeentelijke overheid: overleg en afstemming; indienen aanvragen door organisaties; afleggen van verantwoording door organisaties.

In de weergave van bevindingen begin ik met het gemeentelijk perspectief op de positie van vrijwilligerszorg. Daarna beschrijf ik hoe de vrijwilligerszorg zich ver- houdt en wil verhouden tot het gemeentelijk beleid en voor welke dilemma’s de vrijwilligerszorgorganisaties daarbij staat.

6.2 Vrijwilligerszorg in het gemeentebeleid vóór