• No results found

Het model van Carrin en van Dael (1991)

2.2.4 ‰‰Supplier Induced Demand‰‰

5. GEDESAGGREGEERDE MODELLEN

5.1.2. Het model van Carrin en van Dael (1991)

Het model van Carrin en van Dael is een model van de effectieve vraag naar medische zorg in België, opgesplitst naar verzekeringsstatuut (actieven en WIGWÊs), en gebaseerd op de uitgavencategorieën die door het RIZIV worden gehanteerd. Het model, geschat met jaarlijkse gegevens over de periode 1966-1980, specificeert vraagvergelijkingen voor de verstrekkingen van elf zorgcategorieën, die samen ongeveer 88% van de totale uitgaven uitmaken: algemene raadplegingen (zowel in de dokterskabinetten als thuisbezoeken); gespecialiseerde raadplegingen;

tandverzorging; prothesen; hospitalisatie; technisch-medische behandeling; speciale zorg (radiotherapie en X-stralen) en laboratoriumtesten, chirurgie en anesthesie, geneesmiddelen; fysiotherapie; en tot slot extramurale verpleging. De eerste drie daarvan, met name de consultaties bij huisartsen, specialisten en tandartsen, worden beschouwd als rechtstreekse vraag vanwege de patiënt (die dus zelf beslist de arts te consulteren), terwijl de overige categorieën worden gemodelleerd als een afgeleide vraag. Het verschil tussen beide vertaalt zich in de basisspecificatie van het te schatten model.

Het „„consultatie‰‰-model, dat wordt gebruikt voor de huisartsen (consultaties in de praktijk en huisbezoeken), kinderartsen, (overige) specialisten, tandartsen, en overige tandverzorging, heeft als basisvergelijking: (20)

t k k j k t j t

Y

P

P

P

q



ln

ln

ln

D

E

J

waarin

qj = het vraagvolume per verzekerde voor de j-de zorgcategorie 40;

Y = het gemiddelde inkomen per verzekerde (het gemiddeld loon voor de actieven, en het gemiddeld pensioen voor weduwen, wezen en invaliden);

P = de index van de consumptieprijzen; Pk = de prijsindex van de k-de zorgcategorie.

Deze basisvergelijking weerspiegelt de gebruikelijke determinanten van de (rechtstreekse) vraag naar gezondheidszorg, met het beschikbare inkomen per verzekerde (gedefleerd met de consumptieprijs) en een relatieve prijsindex (prijs van de gevraagde medische zorg gedeeld door de prijs van een substituut) in het rechterlid. De relatieve prijzen laten toe substitutie-effecten te meten tussen de beschouwde zorgcategorieën41.

Naast inkomen en prijs spelen ook andere determinanten een rol bij de vraag naar deze medische zorgcategorieën: afhankelijk van de desbetreffende zorg worden de onafhankelijke variabelen van deze algemene gedragsvergelijking bijgevolg aangevuld met aanbodfactoren, demografische factoren, en een factor die de klimaatvoorwaarden weerspiegelt (algemeen geneesheren zullen in de winter meer geraadpleegd worden). Het SID-effect wordt gemodelleerd door middel van variabelen die de medische densiteit meten (het aantal artsen van de betreffende categorie ten opzichte van het totaal van de verzekerde populatie)42. Als demografische variabelen worden de verhoudingen van jongeren (jonger dan 15 jaar) en ouderen (tussen 40 en 60 jaar) ten opzichte van de totale bevolking (jonger dan 60 jaar) genomen43.

De empirische resultaten bevestigen in het algemeen de a priori verwachtingen. Het reëel inkomen blijkt ook hier een belangrijke determinant van de consumptie bij de actieve uitkeringsgerechtigden, en dit vooral in de vergelijking voor algemene en gespecialiseerde

40 Hoewel de auteurs het niet expliciet vermelden, gebruiken ze vermoedelijk het aantal prestaties als volume- indicator, en de gemiddelde kost per prestatie als prijsvariabele.

41 Wat betreft de eerste zorgcategorie raadplegingen bijvoorbeeld kan er een substitutie-effect bestaan tussen een algemeen geneesheer en een specialist, of nog tussen de consultatie bij een geneesheer enerzijds en een thuisbezoek anderzijds. Een geval apart vormt de tandverzorging, waarbij men alle overige consumptie als substituut beschouwt.

42 Verondersteld wordt dat hoge densiteitsratioÊs omwille van de terugbetaling per prestatie, m.a.w. omwille van een monetaire prikkel bij de arts, de aanbodgedreven vraag in de hand werken.

43 De auteurs gebruiken het aandeel van de bevolkingsgroep tussen 40 en 60 jaar in hun model voor de actieve bevolking en schatten een andere vergelijking voor de WIGWÊs.

raadplegingen en tandverzorging. Het bepaalt in veel mindere mate de vraag naar medische verzorging bij de WIGWÊs, wellicht te wijten aan de lage gemiddelde prijs waartegen gezondheidszorg aan deze groep wordt aangeboden. De resultaten met betrekking tot de relatieve prijseffecten zijn minder overtuigend: een aantal coëfficiënten kon, als gevolg van multicollineariteit, niet geschat worden. De auteurs imputeren voor sommige van deze coëfficiënten een waarde, gebruik makend van een symmetrierestrictie op de kruiselingse prijselasticiteiten. De auteurs vinden enkel aanwijzingen voor SID in de vergelijkingen voor verstrekkingen door de kinderartsen en door tandartsen. De demografische variabelen oefenen een invloed uit op de consultaties door actieven bij algemeen geneesheren en specialisten, met een marginaal effect van de oudere bevolking dat minstens twee keer zo hoog ligt als dat van de jongeren. Het aantal jongeren beïnvloedt wel de thuisbezoeken. Demografie heeft geen significant effect in de vergelijking voor tandverzorging.

De consumptie van overige (specialistische) zorgcategorieën wordt, zoals gezegd, beschouwd als een afgeleide vraag, die eerder bepaald wordt door het voorschrijfgedrag van de artsen dan door de beslissingen van de patiënt. Als gevolg daarvan beschouwen de auteurs het gemiddeld inkomen niet langer als een determinant van de „„vraag‰‰, maar vervangen ze deze variabele door de volume-indicatoren van de consultaties van artsen en specialisten, en van ligdagen in de ziekenhuizen (als proxy-variabelen van het voorschrijfgedrag). Enkel in de vergelijkingen van de ziekenhuisligdagen (één voor observatie en één voor chirurgische ingrepen) wordt het reële inkomen opgenomen. De auteurs verwachten een negatief inkomenseffect, omdat het inkomen hier naargelang de tijdswaardering van de patiënt als opportuniteitskost van het ziekenhuisverblijf geldt. Als prijsvariabele wordt, net als voor de tandzorg, de relatieve prijs beschouwd ten opzichte van de consumentenprijsindex.

De basisvergelijking voor deze groep krijgt volgende gedaante:

(21)

P

P

q

q

q

q

i g s h i t

ln

ln

ln

ln

ln

D

E

J

G

H

Ze wordt, in het geval van fysiotherapie, aangevuld met een SID-proxy en, bij chirurgie, labotesten en speciale zorg met een lineaire trend als proxy voor technologische vooruitgang. Bovendien spelen bij chirurgie de raadplegingen bij algemeen geneesheren geen rol meer. De vraagvergelijking naar anesthesie bevat naast een constante logischerwijze enkel de vraag naar chirurgie, vermits beide als complementaire vormen van zorgverlening kunnen beschouwd worden. Tot slot worden zowel de vraag naar geneesmiddelen als naar extramurale verzorging door het aantal raadplegingen, de vraag naar hospitalisatie en een algemene prijselasticiteit bepaald.

Hoewel de meeste van deze veronderstellingen plausibel zijn, kan men zich toch niet van de indruk ontdoen dat de specificatie van deze vergelijkingen een sterk „„ad hoc‰‰ karakter heeft. Het is bijvoorbeeld niet a priori zeker dat het inkomen, ondanks de sterke invloed van het voorschrijfgedrag van de artsen, geen enkel effect meer heeft op de consumptie van gespecialiseerde zorgen. Evenmin is het duidelijk waarom er geen substitutie-effecten beschouwd worden tussen sommige van deze zorgcategorieën onderling44.

De empirische resultaten bevestigen de te verwachten correlatie tussen diverse zorgcategorieën. Het voorschrijfgedrag van zowel algemeen geneesheren als specialisten treedt als determinant op in de meeste vergelijkingen. De chirurgie oefent zoals verwacht een speciale impact uit op het ziekenhuisverblijf en op de anesthesie. Ziekenhuisverblijven oefenen dan weer een significante

44 Men kan in dit verband denken aan de substitutie van chirurgische ingrepen en/of ziekenhuisdagen door medicatie, zoals in het geval van de behandeling van sommige hartziekten.

invloed uit op zowel laboratoriumtesten en geneesmiddelen, als fysiotherapie en extramurale verpleging. Met de WIGWÊs-vergelijking bekomt men hogere voorschrijfelasticiteiten voor prothesen en ziekenhuisverblijf, hetgeen de hogere behoefte van WIGWÊs t.o.v. deze categorieën weerspiegelt. Gelet op het „„ad hoc‰‰ karakter van de specificaties, en op het feit dat de gebruikte reeksen zonder twijfel niet stationair zijn (en dus onderhevig kunnen zijn aan „„co-trending‰‰), stelt de vraag zich of deze correlaties ook als een bevestiging van causale relaties mogen geïnterpreteerd worden. Overigens werden de vergelijkingen ook over een zeer korte tijdsperiode geschat.