• No results found

DE MILITAIRE LUCHTVAART

In document 1 9 39 -1 9 45 D E E L 3 (pagina 180-184)

verdediging, wat de inzet van zijn vliegtuigen betrof, onmiddellijk onder de bevelen kwam te staan van de commandant Vesting Holland.1 Dat betekende, dat generaal Best voor wat er aan vliegtuigen over was, zijn opdrachten zou krijgen van generaal van Andel; het betekende óók dat de commandant veldleger, generaal van Voorst tot Voorst, op slag al zijn verkenners kwijt was en dus ten aanzien van de bewegingen en de voortgang der Duitse troepen althans op de iode mei nagenoeg in het donker tastte.

Er werd door de Militaire Luchtvaart met man en macht aangepakt. Toestellen die niet te zwaar beschadigd waren, begon men meteen te repa­ reren. Twee in het geheim voorbereide en door de Duitsers inderdaad niet opgemerkte hulpvliegvelden werden in gebruik genomen: Middenmeer in de Wieringermeerpolder en Buiksloot bij Amsterdam. Op Ruigenhoek, dat evenmin door de Duitsers ontdekt was, waren ’s morgens al van Schiphol afkomstige toestellen gedaald. Schiphol en Hilversum werden door de jagers verlaten2, zoals al eerder het geval geweest was met Gilze-Rijen: van hier hadden de verkenners zich naar Haamstede teruggetrokken. Uiteraard moesten naar die nieuwe standplaatsen niet alleen de resterende toestellen overgevlogen worden maar diende ook hun grondorganisatie daarheen te worden verplaatst. Dat was een omvangrijke arbeid die vele uren in beslag nam.

Alle tegenslagen en daaruit voortvloeiende desorganisatie ten spijt werden er op de iode mei, met inbegrip van de al gememoreerde aanval van de vier T -s ’s waarbij luitenant Swagerman in zee terecht kwam, toch weer een-en vijftig aanvals- o f verkenningsvluchten uitgevoerd; hierbij gingen, wederom met inbegrip van Swagermans bommenwerper, elf toestellen verloren. Dat verhespercentage was hoog - onvermijdelijk. Immers, waar juist de snelste en sterkst-bewapende Nederlandse toestellen goeddeels verloren gegaan waren, moest men wel, wilde men iets doen, de langzaamste en zwakst- bewapende in de strijd werpen. Daarbij werd men bovendien genoopt, dwars tegen alle normen in te handelen die tevoren opgesteld waren. De bommenwerpers, de T - j ’s, dienden eigenlijk bij elke vlucht een behoorlijk jager-eskorte te krijgen - er waren niet voldoende jagers; moesten die T -5 ’s in een gebied doordringen waar de Duitsers het luchtruim beheersten, dan mochten ze eigenlijk slechts des nachts ingezet worden - ook aan die regel hield men zich niet.3 Waren ergens op een vliegveld weer enkele Neder­

1 Nierstrasz: Algemeen Overzicht, p. 69. 2 D e enige T-5-bom m enwerper die over was, b leef op Schiphol gestationeerd en daarheen werden geleidelijk ook de G - i- jagers overgevlogen die op het vliegveld Bergen gerepareerd waren (brief, 28 april 1969, van het hoofd sectie luchtmacht-historie van de luchtmachtstaf der Konink­ lijke Luchtmacht). 3 Molenaar: De htchtverdediging, II, p. 38.

landse toestellen gereed voor de vlucht, dan werden ze er ter verkenning, beschieting o f bombardering op uit gezonden. In de loop van de dag drong het tot elk lid van de bemanningen door, dat hij, gegeven de Duitse superio­ riteit, een gerede kans maakte om neergeschoten te worden. Op de eerste dag (een-en-vijftig vluchten, elf verliezen) bleek dat al een kans te zijn van ruim één op de vijf. Men kan er slechts naar gissen wat er omging in de geest van de hogere commandanten die hun ondergeschikten zo desperate missies moesten toevertrouwen, in de geest van het grondpersoneel dat de toestellen in koortsachtige haast gereed maakte voor weer een nieuwe vlucht, in de geest van de vliegtuigcommandanten en de bemanningen, meest jeugdige reserve-officieren en -onderofficieren, die zich geen illusies maakten over hetgeen hun te wachten stond - maar de vlieghelmen werden aangegespt, de plaatsen in de toestellen ingenomen. Eén was er, reserve-tweede-luitenant- vlieger J. C . Plesman, oudste zoon van de oprichter en directeur der K LM , die in de invasiedagen tienmaal opsteeg, tienmaal het leven inzette, tienmaal terugkeerde.1

De numerieke inferioriteit en de geringe snelheid van de meeste Neder­ landse toestellen dwongen tot het toepassen van een gewijzigde tactiek. Dat geschiedde het eerst van het vliegveld Bergen uit. Hier waren, gelijk gezegd, nagenoeg alle G - i’s buiten gevecht gesteld, maar de verspreid opgestelde C-io-verkenners waren gespaard gebleven. Haastig werd een nieuwe com­ mandopost ingericht, ’s Morgens om half elf konden acht verkenners op­ stijgen van welke v ijf opdracht hadden, het vliegveld Waalhaven te bom­ barderen (alleen de leider van het eskadrille bezat een bommenrichtkijker). Zij werden bij Rotterdam door de veel snellere Messerschmitts ontdekt en aangevallen; twee maakten een noodlanding, drie konden, hoewel zwaar gehavend, Bergen weer bereiken. Daar kwam men in de nabespreking tot de conclusie dat men bij verdere vluchten het best zo laag mogelijk over de grond kon scheren, als het ware over elk huisje, boompje en beestje (dat ‘hubobé- systeem’ was al vóór de oorlog als oefening toegepast): dan was de kans op ontdekking door Duitse jagers het geringst. Vlak bij het doel moest men dan stijgen om, van ongeveer driehonderd meter hoogte, de bommen (zonder gebruik van de alleen bij grotere hoogten bruikbare bommenrichtkijker) ‘over het handje’ a f te werpen.2

Van die nieuwe tactiek werd op het einde van de middag voor het eerst gebruik gemaakt door vier C -io ’s die, van Bergen uit, de door de Duitsers bezette stellingen bij de Moerdijkbruggen bombardeerden; er waren geen

1 C . C . K üpfer: Nederlands vliegers in het vuur, p. 244. 2 M olenaar: De lucht­ verdediging, II, p. 158 -6 2; getuigeJ. A . van der W erff, Enq., dl. I c, p. 336.

DE MILITAIRE LUCHTVAART

verliezen. Enkele uren eerder waren diezelfde stellingen aangevallen door drie C-^’s die op Ruigenhoek opgestegen waren: toestellen die uit 1925 dateerden en die een snelheid hadden die misschien een derde was van die van de Duitse jagers welke zij konden tegenkomen; de drie hadden geluk: er kwamen geen Messerschmitts opdoemen. Duits afweervuur bij Moerdijk dwong één, een noodlanding te maken; twee keerden terug.1

Gevaarlijker nog was de missie geweest die tegen het einde van de ochtend aan twee toestellen van datzelfde hopeloos verouderde type toevertrouwd was: zij moesten van Haamstede uit Waalhaven aanvallen, anders gezegd: de leeuw in zijn hol bestoken. Dat trachtten zij. Reeds op de heenvlucht werden beide C -5’s door Duitse jagers onderschept. Eén maakte een nood­ landing op Overflakkee, het andere toestel werd neergeschoten. Weerloos hangend aan zijn parachute, werd toen een van de twee inzittenden, de commandant van het eskadrille, door de Duitsers beschoten - kort na de meidagen zou hij aan zijn verwondingen bezwijken.2

W at de op 10 mei ondernomen acties betreft, willen wij ons tot deze voorbeelden beperken.3 Die beperking hjkt ons ook daarom verantwoord omdat die acties, hoe moedig, hoe vermetel ook ondernomen, in militair opzicht weinig gewicht in de schaal wierpen. W at aan bombardementen uitgevoerd werd, bracht, schijnt het, de Duitsers weinig, en zeker geen be­ slissende schade toe; misschien was het moreel effect op de Nederlanders die (eindelijk!) eigen toestellen in de lucht zagen, iets belangrijker, maar dat effect duurde maar kort. De Duitsers beheersten het luchtruim. En bleven het beheersen.

Zij beheersten het - maar dat betekende niet, dat zij er zonder ernstige verliezen gebruik van konden maken. Het was moeilijk, hun snelle jagers en bommenwerpers van de grond a f neer te schieten, maar de transporttoe­ stellen, de Junkers-52’ s, die het Luftlande-Korps naarwestehjk Nederland moes­ ten overbrengen, waren zeer kwetsbaar gebleken. Zij waren niet erg snel en ze moesten, dicht bij hun doelen, voor het afwerpen van parachutisten en voor hun eigen landingen laag gaan vliegen. Veel ervaring in het schieten op bewegende doelen hadden de bemanningen van de Nederlandse luchtafweer- batterijen niet - die ervaring deden ze in de eerste ochtenduren van de 10de mei genoegzaam op. Alleen al de ene batterij die bij Rhenen stond (‘over de bebouwde kom keek men ver de Betuwe in’), wist vermoedehjk e lf Duitse transporttoestellen neer te schieten. Bij twee andere batterijen, in de Betuwe opgesteld, werkten de vuurleidingstoestellen niet goed - hier ging men er na 1 Molenaar: D e luchtverdediging, III, p. 90-94. 2 A.v., p. 117-18. 3 Een volledige opgave geeft C. C. Küpfer: Nederlands vliegers in het vuur, p. 201-02.

enige tijd toe over, zonder mechanische hulpmiddelen, d.w.z. ‘over de duim’ te schieten en men kreeg daar spoedig zoveel routine in, dat treffers geboekt werden.1

Hoeveel Duitse toestellen, hoofdzakelijk Junkers-52’s, in totaal op 10 mei neergeschoten werden, staat niet met zekerheid vast; de schatting die in het derde legerbericht van die dag voorkomt (‘boven de honderd’), is bepaald niet te optimistisch geweest. Met inbegrip van de toestellen die niet meer konden opstijgen, verloren de Duitsers alleen al aan Junkers-52’s ruim twee­ honderd vliegtuigen.2 Wilson mocht terecht van ‘een dag van glorie voor de luchtverdediging’ gewagen, ‘alleen iets verduisterd door het enorme munitie- verbruik. Ik meen mij te herinneren’ , schreef hij, ‘dat op die ene dag meer dan de helft van onze totale oorlogsmunitie werd verschoten’3 - munitie van het afweergeschut dan.

Op de avond van de 10de mei werd de opperbevelhebber van land- en zee­ macht van één zorg verlost: de eerste fase van de terugtocht van het lilde legerkorps uit Noord-Brabant (zie kaart VIII op pag. 62) was overdag goed verlopen, de tweede fase zou onder de bescherming van het nachtehjk duister plaatsvinden. Het legerkorps had niet snel kunnen ópschieten; anders dan de Lichte Divisie, verplaatste het zich in hoofdzaak te voet. Met enkele onder­ brekingen had het evenwel die gehele vrijdag, van de buurt van Den Bosch uit, doorgemarcheerd; om zeven uur ’s avonds bevond het zich benoorden de Maas, te middernacht begon het verder te trekken, de brede W aal over. De Luftwaffe had de kwetsbare bruggen ongemoeid gelaten; zij had op de 10de mei in het westen des lands een veelheid aan urgente taken te ver­ richten; bovendien was het de Duitsers onbekend gebleven dat generaal Winkelman voornemens was, het lilde legerkorps terug te trekken.

Voorlopig ging het korps achter de Waaldijk in stelling; in het gebied van de Linge waren de inundaties namelijk nog niet zo ver voortgeschreden dat men die als frontale dekking gebruiken kon. Nadelig was wel, dat aan de Waal niets ter verdediging klaar was. ‘W ij kwamen daar’ , aldus een der staf­ officieren, ‘in een stelling . . . waar niets voorbereid w a s . . . . Ik kwam daar

1 M olenaar: D e luchtverdediging, V I, p. 100-02. 2 B rief, 28 april 1969, van het hoofd sectie luchtmacht-historie van de luchtmachtstaf der Koninklijke Lucht­ macht. 3 W ilson: V ijf oorlogsdagen, p. 177.

In document 1 9 39 -1 9 45 D E E L 3 (pagina 180-184)