• No results found

D e Vijfde-Colonne-paniek

In document 1 9 39 -1 9 45 D E E L 3 (pagina 190-200)

Geen Duitse luchtlandingen dus op nieuwe plaatsen, behalve de twee die wij al noemden - des te talrijker werden de berichten omtrent vermeende lucht­ landingen. Met zijn tientallen waarnemingsposten bleef de luchtwachtdienst op volle toeren draaien. De vrijwilligers die er deel van uitmaakten, hadden maar een primitieve opleiding ontvangen, ‘slechts enkele luchtwachters’ waren er die ‘de Junkers-52’ (het grote Duitse transporttoestel) ‘en de M es-

serschmitt-iog’ (de kleine Duitse jager) ‘als zodanig herkenden en ook meldden.’2 Zenuwen speelden menigeen parten zodra Duitse vliegtuigen in

1 Deze troffen enkele huizen op de Blauw burgw al. Er waren een-en-vijftig doden. (H. Booltink: ‘Aan de mede-ooggetuigen van 1 1 mei 1940, B lauw burgw al’, p. 3. Collectie naoorlogse verslagen). 2 Gedenkboek voor de vrijwillige Landstormkorpsen (

1949

), p- 68.

zicht kwam en; men keek slecht, men telde slecht. Menigeen dacht bovendien dat hij zijn taak het best verrichtte door een maximum aan waarnemingen door te geven; er kwamen in v ijf oorlogsdagen, ‘een ongeteld aantal be­ richten van militaire commandanten, burgemeesters, politiefunctionarissen en particulieren’ niet meegerekend, niet minder dan zestienduizend van die waarnemingen bij de centrale binnen1 (gemiddeld dus meer dan twee per minuut) - daaronder vele die positief onjuist waren. Fictieve luchtlandingen waren op 10 mei al gemeld van minstens tien verschillende plaatsen, tot in Noord-Brabant en Zeeland toe,2 op n mei werden het er minstens negen- en-twintig,3 waarbij, wanneer de Duitsers ergens aan parachutes voorraden afwierpen, door de waarnemers van de luchtwachtdienst veelvuldig gemeld werd dat Duitse parachutisten daalden.

A l die onjuiste waarnemingen werden via de gewone radio omgeroepen en wekten dus allerwege ontsteltenis. En in welke vermomming hadden die parachutisten zich nu weer gestoken? In de ochtend van n mei ontving de commandant van het lilde legerkorps, generaal van Nijnatten, bericht dat in de Betuwe ‘parachutisten waren gedaald in blauwe kiel, bruine broek en op klompen’ ; prompt gaf hij dat aan de commandant van het veldleger door4 - en voor wie er later van vernam, was elke boer o f landarbeider die, met een blauwe kiel en een bruine broek aan, op klompen liep, op slag een verdacht personage. Priesters, monniken en nonnen golden ook al als verdacht; in Rotterdam ging het gerucht de ronde doen, ‘dat die parachutisten vermomd waren als predikanten; op de nuchter gestelde vraag hoe die er dan wel uit­ zagen, kon’, aldus een politiefunctionaris, ‘geen antwoord worden gegeven.’5

‘Nog kwam van militaire zijde een opgave van wapennummers van agenten binnen, wier kleding zou zijn ontvreemd. Aangezien enige van die agenten in dienst waren en het was gebleken dat het dragen van die nummers de betrokke­ nen aan ernstig gevaar blootstelde, werden die nummers gewijzigd. Dit bleek evenwel nog gevaarlijker te zijn, omdat nu de ambtspenningen een ander num­ mer aanwezen dan de kraag.’6

Een soortgehjke verwarring deed zich in het militaire apparaat voor. Al

' M olenaar: D e luchtverdediging, V II, p. i . 2 A .v ., p. 12. 3 Molenaar vermeldt zes­ tien plaatsen (a.v.), dertien andere worden nog verm eld in het enige, ons bekende overzicht van de radioberichten op I I mei (V rij!, p. 29-34). Molenaar vermeldt voor 12 mei vijftien fictieve luchtlandingen, voor 13 mei geen, vo or 14 mei twee (Baam en Leiden) (Molenaar: De luchtverdediging, V II, p. 12). 4 Hoofdkwartier Veldleger: ‘D agboek’, p. 130a ( 1 1 mei 1940) (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep IV —2, pak M , no. 1). 5 H . de Jo n g : D e Rotterdamse politie gedurende de oorlogsjaren 1959-1945, p. 130. 6 A .v ., p. 13 0 - 3 1.

DE V I J F D E - C O L O N N E - P A N I E K

op i o mei hadden sommige officieren hun distinctieven afgelegd - op de 1 1 de gebeurde hier en daar hetzelfde. Soms was daar het gevolg van dat de betrok­ ken officieren door anderen die hen niet kenden, voor Vijfde Colonnisten ge­ houden werden. Want (die indruk kreeg men) die Vijfde Colonne bevond zich nagenoeg overal. Aan elk z.g. vreemd verschijnsel knoopte menigeen aanstonds een onheilspellende conclusie vast; angst kleurde de waarnemingen. Schitterde een raam in de zon, dan werd ‘een lichtsignaal gegeven’ .1 Een kaarslantaam die in de hal van hotel ‘Huis ter Duin’ in Noordwijk stond te flakkeren, werd ook al voor een bron van ‘lichtsignalen’ gehouden.2 In Rotterdam werden op 1 1 mei enkele zeilen die burgers op het dak van hun huis gelegd hadden om het uitstralen van licht te verhinderen (in het gehele land moest men van 10 mei a f ‘verduisteren’ , zoals dat heette), voor ‘waar- schuwingslappen voor vliegtuigen’ gehouden - een hele patrouille karabi- niers van de politie werd er op afgezonden.3 Elders in Rotterdam had een burger de luiken voor zijn ramen gesloten; meteen werd verteld dat uit zijn huis geschoten was. Uit een badkamer woei stoom naar buiten - dat pand werd door militairen onder vuur genomen.4 W eer een andere Rotterdamse karabiniers-patrouille moest op 13 mei in een huis aan de Coolsingel in­ breken waar, op zolder, ‘een zware mitrailleur in stelling was gebracht. . . . Het onderzoek leerde dat de mitrailleurmonding een ring was van een vlag- gestok.’5

Zo werden a f en toe corrigerende waarnemingen gedaan, maar die dron­ gen naar verhouding slechts tot weinigen door. Vooral onder de militairen in de grote steden waren er velen die door angst beheerst werden. Overal lag, meenden zij, de Vijfde Colonne op de loer, nergens voelden zij zich veilig. Viel het deksel van een bakkerskar dicht, dan werd de klap, die in normale omstandigheden nauwelijks opgemerkt zou zijn, door wie het deksel niet had zien vallen, voor een schot gehouden. Kw am dan toevallig een militaire patrouille langs (en er werd op grond van de Vijfde-Colonne-berichten intensief gepatrouilleerd), dan begon zij menigmaal in het wilde weg te schieten; gevolg was dat andere patrouilles in de buurt, de schoten horend, meenden dat de Vijfde Colonne in volle actie was. Zagen die patrouilles in een bepaald huis kogels inslaan, dan dachten zij dat tevoren blijkbaar uit dat huis gevuurd was - soms werden ook de stofwolkjes van die inslaande kogels voor kruitdamp uit afgevuurde wapenen gehouden, en niet zeldzaam waren de gevallen waarin twee o f meer patrouilles, onkundig van eikaars bewe­

1 C . C . K üpfer: Nederlands vliegers in het vuur, p. 24. 2 11I - 2 -R A , 25 augustus 1939- 14 ju li 1940 (1950), p. 30. 3 H . de Jo n g : D e Rotterdamse politie gedurende de oorlogs­ jaren 19 39 -19 4 5, p. 12 0 -2 1. 4 A.v., p. 1 1 3 - 1 4 . 5 A.v., p. 135.

gingen en optreden, elkaar als verklede Duitsers o f andere Vijfde Colonnisten gingen bestoken. Z o ontstonden straatgevechten van Nederlandse militairen tegen Nederlandse militairen welke in de betrokken buurt als een nieuw bewijs gezien werden voor het verraderlijk optreden van Hitlers helpers - zo ook door die militairen-zelf, tenzij en totdat het misverstand opgehelderd werd, hetgeen lang niet altijd het geval was. Bij Hoek van Holland kon op een gegeven moment de uitkijkpost op de vuurtoren waarnemen dat ‘op klaarlichte dag twee groepen Nederlandse militairen op elkaar schoten’1 - hij kon van zijn hoge positie uit de absurditeit van het gebeuren onmiddellijk onderkennen.

Een ander voorbeeld. Het speelt op 12 mei in Lisse (waar zich geen Duitse militair bevindt):

‘Op een plein dicht bij onze straat staat een herenhuis dat opvalt. Als alle burgers bij luchtalarm zo ver mogelijk wegkruipen, blijven daar een paar heren rustig voor de ramen zitten. Er wonen Duitsers, zeggen de buren. Eerst in de middag wordt er verlof gegeven, het huis te doorzoeken. Weer een onbekende bezigheid voor infanteristen! We omsingelen het gebouw, ieder op eigen houtje. Ik ga een aangrenzend huis binnen, kijk wat in kamers en kasten, steeds het geweer tot schieten gereed, en kom tenslotte op een zolderkamertje waar schildersgereedschap her en der ligt. Vreemd. In ’t hele huis geen mens gezien. Ik zet een wankele stoel onder het enige dakvenster, steek eerst mijn geweer, dan mijn hoofd voorzichtig door het raam en werk mij op het platte dak. Het hoogste in de omgeving met een pracht uitzicht. Hadden we al eerder moeten bezetten. Ik kruip naar de rand en schreeuw naar beneden dat het dak bezet is. ‘In orde’, schreeuwt een onderofficier terug. Een kwartier later schrik ik van gestommel in het zolderkamertje. Met m’n geweer in de aanslag zie ik een helm langzaam uit het raam omhoog komen, ’k Hoef niet te schieten, ’t is onze groepscommandant, die al even verbaasd is, mij daar boven aan te treffen. Beneden wordt geroepen dat alle ramen in de buurt gesloten moeten worden. Wij schreeuwen dapper mee. Als er nog één raam open blijft, lost de sergeant naast mij overmoedig een waarschuwingsschot. Nog geen seconde later vliegen de kogels ons van alle kanten om de oren. Eigen vuur! We blijven een minuut plat tegen het hete zinken dak liggen en weten ze dan beneden te beduiden dat het er in hun kersepit niet al te helder uitziet.’2

Dit incident liep zonder ongelukken af. Elders vielen door die onderlinge schietpartijen doden en gewonden. In Amsterdam-oost kon een eerste luite­ nant van de bewakingstroepen op 1 1 mei met eigen ogen zien dat zijn man­ schappen en infanteristen uit de Oranje-Nassaukazerne elkaar beschoten,

1 A .v ., p. 164. 2 ‘U it het dagboek van een korporaal’ , Nieuwe Courant, 12 mei 1950.

e i g e n v u u r

‘het floot en gierde dat je er misselijk van werd’. Z e lf kreeg hij een kogel in de rug1 . In Utrecht was op 12 mei op de Domtoren een opzichter met enkele helpers bezig, het klokkenspel te beveiligen; zij werden spoedig onder vuur genomen en kort nadien deed in de stad het gerucht de ronde dat parachu­ tisten zich boven in de Domtoren genesteld hadden.2 In Den Haag werd door militairen zo veelvuldig op alles geschoten wat zij niet vertrouwden, dat de burgemeester tenslotte de politie en de geneeskundige dienst verbood om ’s nachts uit te rukken. ‘Ik heb’ , tekende mr. de Monchy later aan, ‘mijn hart wel vastgehouden voor het geval er brand zou uitbreken, maar dat is geluk­ kig niet het geval geweest.’3

De Vijfde-Colonne-paniek in Den Haag is vooral daarom van belang geweest omdat haar manifestaties op het beleid, maar vooral ook op de berichtgeving van het Algemeen Hoofdkwartier invloed gingen uitoefenen. Op 1 1 mei, ‘om ongeveer half één, wordt er’, aldus generaal-majoor van Voorst tot Voorst,

‘plotseling op het Lange Voorhout geschoten. Uit het raam ziet de opperbevel­ hebber van land- en zeemacht trams die plotseling stil houden en burgers die ijlings dekking zoeken in de schuilkelder tegenover het Algemeen Hoofdkwar­ tier, kortom er is iets aan de hand, maar wat? De generaal gaat persoonlijk naar buiten. Het gehele dekkingsdetachement ligt plat ter aarde: één man wil schieten. De generaal vraagt, waarop hij wil schieten. De man antwoordt: ‘Op een man in het gebouw aan de overkant. Die komt telkens voor het venster, hij doet zo verdacht.’ . . . Het raam was gesloten. Een patrouille, zekerheidshalve in het gebouw gezonden (het departement van financiën nog wel), kon niets verdachts ontdekken.’4

In dit ene geval had generaal Winkelman persoonlijk kunnen constateren hoe nerveus door militairen gereageerd werd, maar middelen om de berich­ ten te verifiëren die hem die 11d e mei omtrent andere schietpartijen in 1 Den Haag bereikten, had hij niet. Hem werd gerapporteerd dat Duitse

1 Toen hij na de capitulatie zijn wedervaren vertelde aan de commandant veldleger, generaal J . J . G. van Voorst tot Voorst, antwoordde deze slechts met één w oord: ‘Anarchisten!’ (W . G. Hellinga, 19 maart 1953). 2 G. A .W .te rP e lk w ijk : ‘ Utrecht in de meidagen van 1940’, Jaarboekje Oud-Utrecht, 1949, p. 14 1. 3 S. J . R . de M onchy: ‘D agboek’, p. 6 (15 ju li 1940). 4 H . F. M . van Voorst tot V oorst: ‘Notities’, p. 109.

parachutisten o f Vijfde Colonnisten een aanval uitgevoerd hadden op het hoofdbureau van politie en dat zij de hoge toren van een flatgebouw aan de Zeestraat bezet hadden (de commandant Vesting Holland zond er een heel detachement op a f ‘om de toren te heroveren’1) ; hem werd óók gerappor­ teerd, ‘dat honderdtwintig Duitsers in burgerkleding uit een huis aan de Suezkade’ oprukten in de richting van het centrum2 en, later, dat die honderd­ twintig naar dat huis teruggejaagd waren en dat het huis door een pantser­ wagen in puin geschoten was, waarna de nog in leven zijnde Vijfde Colonnis­ ten de wapens neerlegden.3 En was dit alles zo vreemd ? Had niet in de op 10 mei buitgemaakte Duitse stukken gestaan, dat zich in Den Haag Duitse burgers bevonden die ‘speciale opdrachten’ gekregen hadden? Ongeacht zijn eigen waarnemingen trok generaal Winkelman de juistheid van de bij het Algemeen Hoofdkwartier binnenstromende berichten niet in twijfel. Alle beschikbare pantserwagens van het veldleger ontbood hij naar Den Haag en ’s middags om één uur gaf hij persoonlijk per telefoon aan de commandant veldleger een beeld van de situatie waaromtrent deze de volgende aanteke­ ningen maakte:

‘Aanval op politiebureau ’s-Gravenhage afgeslagen. Vijfde Colonne treedt op. Aanval op hoofdcommissaris. Duitse en Nederlandse geweren. Postbode dood­ geschoten. Gevecht met honderd man in omgeving Suezkade. Mocht de minis­ terraad door opdringen vijand in handen van de vijand vallen, dan zal opper­ bevelhebber land- en zeemacht met alle middelen de verdediging verder voeren. Generaal-majoor Carstens heeft hedenmorgen Belvédère te Wassenaar genomen. Burgers en personen in Nederlands uniform nemen deel aan de strijd op korte afstand. Een motorordonnans is bij de boerderij ‘Maaldrift’4 overvallen door twee als boeren verklede personen, heeft zich doodgehouden en daarna beiden neergeschoten, een derde gewond en deze vluchtte met een vierde. In de ‘Maal­ drift’ werd een geweldige buit aan wapens gevonden.’3

Het gebeurde bij de Suezkade vond generaal Winkelman van voldoende belang om er nog diezelfde dag ’s avonds een apart communiqué over uit te

1 B . R ugers, 4 maart 1952. 2 H. F. M . van Voorst tot Voorst: ‘Notities’, p. 109. 3 In werkelijkheid was hier een schoenmakerswinkeltje op losse gronden onder vuur genomen door een Nederlandse pantserauto, ‘waarvan de commandant blijk­ baar door een oorlogspsychose was bezeten . . . Het schoenmakertje heeft het leven er a f weten te brengen door zich terstond achter zijn toonbank op de grond te werpen’ - aldus een auditeur-militair bij de krijgsraad in Den Haag die enkele dagen later dit gebeuren ging onderzoeken. (Brief, 18 dec. 1953, van D .J . Veegens). 4 B ij Wassenaar. H ier had zich op 10 mei een deel van de op Valkenburg gelande Duitsers geïnstalleerd. 5 Hoofdkwartier veldleger: ‘D agboek’, p. 110 ( n mei 1940).

DE O R D E R S V A N G E N E R A A L H A R B E R T S

geven dat, door pers en radio verspreid, de Vijfde-Colonne-angst machtig aanwakkerde:

‘Heden, n mei, hebben te ’s-Gravenhage woonachtige Duitsers van een huis aan de Suezkade uit getracht, naar het centrum van de stad op te rukken. Een afdeling Nederlandse troepen heeft hen teruggejaagd naar de Suezkade waar zij zich in het evengenoemde huis vastzetten. Een van onze pantserwagens heeft dit huis met zijn kanon beschoten, waarna de Duitsers die nog in leven waren, zich hebben overgegeven. De opperbevelhebber van land- en zeemacht deelt mee, dat tegenover ieder huis van waaruit op Nederlanders zal worden geschoten, op overeenkomstige wijze zal worden opgetreden.’ 1

Die laatste zin uit het communiqué had een voorgeschiedenis.

De berichten omtrent het optreden van de verraderlijke Vijfde Colonne hadden op de commandant van het in de zuidelijke helft van de Grebbelinie opgestelde Ilde legerkorps, generaal-majoor J. Harberts, zoveel indruk ge­ maakt, dat deze (een zeer voortvarende, maar niet erg evenwichtige opper- officier) aan de onder hem staande troepen, wellicht nog op de iode, maar in elk geval op de n d e mei2 een order verstrekt had die op het volgende neer­ kwam : verdachte personen moesten onmiddellijk gearresteerd en wie hunner zich verzette, neergeschoten worden; trof men in een huis vermomde Duitse troepen aan, dan dienden niet alleen zij, maar alle mannelijke bewoners van dat huis van zeventien jaar o f ouder ter plaatse gefusilleerd te worden; het­ zelfde moest geschieden wanneer uit een bepaald huis zou zijn geschoten.

Die order was, voorzover bekend, nog nergens toegepast toen generaal Harberts haar op 1 1 mei ’s middags om vier uur voorlegde aan zijn onmid­ dellijke superieur: de commandant veldleger, generaal van Voorst tot Voorst, die hij in het hoofdkwartier te Zeist opzocht.3 Daarbij sprak hij zo gejaagd dat generaal van Voorst tot Voorst hem vragen moest, de afgekondigde bepalingen nog eens langzaam te herhalen; de commandant veldleger schreef ze op en reageerde onmiddellijk met de mededeling dat generaal Harberts de uitvoering van zijn order moest opschorten. Zijnerzijds belde generaal van Voorst tot Voorst zijn broer op, de chef van de landmachtstaf; deze

1 Tekst in Nierstrasz: Algemeen Overzicht, p. 285. 2 In het kort na de meidagen geschreven verslag van een der tot het Ilde legerkorps behorende artillerie-afdelingen w ordt vermeld ‘dat op 10 mei te 9.14 uur het bericht doorkomt dat krijgsgevangenen die geheel o f gedeeltelijk in Nederlandse uniformen gekleed zijn, onmiddellijk moeten worden geëxecuteerd.’ (Commandant I - 1 2 R .A .: ‘Verslag der werkzaam­ heden op 1 0 , 1 1 , 1 2 , 1 3 en 14 mei 1940’ , 14 ju n i 1940, p. 1). E r zijn dus vermoedelijk twee orders van generaal Harberts geweest. 3 Hoofdkwartier Veldleger: ‘D ag­ boek’, p. 1 1 2 ( 11 mei 1940).

pleegde overleg met de juridische deskundigen van het Algemeen Hoofd­ kwartier. Hun conclusies die aan generaal van Voorst tot Voorst overge­ bracht werden, luidden: ‘Executie van Nederlanders die met de wapens in de hand, dus op heterdaad worden betrapt. Wanneer een Nederlander wordt

verdacht van verraderlijke handelingen, dan moet hij door een krijgsraad worden berecht’ (op het instellen van krijgsraden had generaal Harberts aangedrongen; daar komen wij op terug). Duitse militairen mochten, aldus het Algemeen Hoofdkwartier, onder geen beding zomaar neergeschoten worden.

Die conclusies werden door generaal van Voorst tot Voorst op 12 mei in een proclamatie neergelegd1 waarin toch ook weer gezegd werd dat wie bij arrestatie verzet bood o f trachtte te ontsnappen, neergeschoten zou worden en waarin bovendien alle machtigingen tot het voorhanden hebben van vuurwapenen (voor de j acht b. v.) vervallen werden verklaard; wie een vuur­ wapen bezat, moest het onmiddellijk bij het gemeentehuis o f het naastbij- zijnd politiebureau inleveren.

In hoeverre deze proclamatie bekend werd en in hoeverre er naar gehandeld werd, viel niet meer na te gaan.

Op dezelfde dag, 12 mei, waarop generaal van Voorst tot Voorst zijn vér­ strekkende proclamatie uitgaf, werd op het lijk van een Duitse militair die op het vliegveld Ockenburg gesneuveld was, een vrij dik dossier aangetroffen met stukken die toebehoord hadden aan de inhchtingen-officier (de Ic) van de staf der 22ste Luftlande-Division. W eer vond men in een van die stukken (die haastig naar de sectie inlichtingen van het Algemeen Hoofdkwartier, GS III, gebracht werden) de vermelding dat in Den Haag ‘deutsche Z iv il­

personen mit Sonderauftragen eingesetzt’ waren; nu lag er ook een identiteits­ bewijs voor die Zivilpersonen b ij; het droeg het nummer 206 - hetgeen de indruk wekte (beter: de al gewekte indruk bevestigde) dat het aantal van die Duitse Vijfde Colonnisten in de honderden liep. U it andere stukken bleek, hoe grondig de Duitse spionage gewerkt had. N og een stuk was er: een

1 J . J . G. van Voorst tot V oorst: ‘M em orie inzake generaal Harberts’ (30 ju n i 1949), p. 32 -34 (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep IV -2 , pak M , no. 1 c). Generaal van Voorst tot Voorst vermeldt hier meer bijzonderheden dan in zijn: ‘Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op de gevechtsterreinen’ , Enq., dl. I b, p. 14 1.

N I E U W E D U IT S E D O C U M E N T E N

Fahndungsliste Holland, met in de linkerbovenhoek een stempel: ‘E in s -

Gruppe Feldmann, Kdo I ’ - kennelijk was die Einsatzgruppe een apart detache­ ment dat de op de opsporingslijst vermelde personen moest arresteren; het gehele detachement telde volgens weer een ander stuk een-en-vijftig per­ sonen: v ijf officieren, zes-en-veertig minderen.

De lijst met namen werd met spanning gelezen. De officieren van GS III kenden er vele van. Trouwens, onder de plaatsnaam ‘Wassenaar’ stonden er de namen en adressen op van overste van de Plassche, chef van GS III A , en van zijn relatie dr. M . van Blankenstein; kapitein Olifiers, de organisator van de Nederlandse spionage in Duitsland, kwam er op voor met het adres van het Algemeen Hoofdkwartier (‘Lange Voorhout 52, Dienststelle’) en voorts

In document 1 9 39 -1 9 45 D E E L 3 (pagina 190-200)