• No results found

ENGELSE HULP

In document 1 9 39 -1 9 45 D E E L 3 (pagina 74-81)

van de verschillende olie- en benzinesoorten voorbereiden1 ; de demolition

parties konden overigens komen.

W at had zich intussen in Londen afgespeeld?

De gezant, jhr. Michiels van Verduynen, en de marine-attaché, luitenant- ter-zee eerste klasse de B ooy, hadden zich, zoals wij eerder weergaven, tegen v ijf uur op weg begeven - de gezant naar het Dorchester Hotel waar de Britse minister van buitenlandse zaken, Lord Halifax, zijn intrek genomen had, de marine-attaché (die generaal Winkelmans memorandum meenam) naar de

Admiralty. Jhr. Michiels liet LiW Halifax wekken; veel meer dan dat Nederland aangevallen was, kon hij niet vertellen; hij vroeg om hulp; o f die hulp even­ tueel ook door de Geallieerde legers van Frankrijk uit verleend kon worden, was op dat moment niet duidelijk, ‘daar w ij’, aldus later de gezant, ‘niet wisten o f België eigenlijk tegelijkertijd en op dezelfde wijze was aangeval­ len.’2

Luitenant-ter-zee de B oo y was bij het gezantschap in een taxi gesprongen (‘Hoe tergend langzaam reed de taxi! Hoe lang brandden de rode verkeers­ lichten!’). Bij de Admiralty toonde men hem (op papier nog altijd) ‘het enige wat grondig . . . was voorbereid: de organisatie van de demolition parties in de verschillende Nederlandse havens’3 - het was het eerste wat de marine-attaché van dit plan vernam.4 Van de Admiralty ging hij naar het A ir Ministry: dat moest de jagereskaders ter beschikking stellen die generaal Winkelman op Schiphol en op de geheime hulpvliegvelden in het westen des lands (Midden- meer, Buiksloot, Ruigenhoek) wilde stationeren. Die stationering zou vooral van belang zijn omdat bij het vliegbereik dat toen voor jagers mogehjk was, toestellen die in Engeland opstegen en naar Engeland terugkeerden, niet veel langer dan een kwartier boven Nederland konden bhjven. De samenwerking evenwel waarom gevraagd werd, was niet voorbereid en kon, ook als ze wenselijk geacht zou zijn, bezwaarlijk geïmproviseerd worden: de Engelse jagers gebruikten benzine met een ander octaangehalte dan de Nederlandse en de Nederlandse koppelingen voor benzineleidingen waren van een andere maat dan de Engelse.5 Luitenant-ter-zee de B oo y werd op het A ir Ministry door twee luchtmaarschalken met sympathie aangehoord, maar steun werd hem niet toegezegd; ‘de tekeningen, situatieschets enz., van onze geheime vliegvelden interesseerden hun zeer matig. Er was nu eenmaal bepaald dat

1 J . J . C . P. W ilson: ‘ Globaal verslag van de op 10 en n mei genomen beslissingen bij het Algemeen Hoofdkwartier (Sectie I)’ , Enq., dl. I b , p. 6 1. 2 Getuige E. F. M . J . Michiels van Verduynen, a.v., dl. II c, p. 666. 3 A . de B o o y : ‘Herinneringen’, p. 45. 1 A . de B o o y, 25 jan. 1956. 5 ‘Marine . . . tweede w ereldoorlog’, dl. I, hfdst. 7, Mededelingen van de Marinestaf, 1955, no. 6, p. 25.

geen jachtvliegtuigen zouden landen in Nederland, men had ze bovendien niet.’

‘Naar het War Office - om troepen.’ De B oo y wilde er de C h ief o f the

Imperial General Staff spreken, generaal Ironside, en anders de Vice-Chief generaal Dill.

‘Deze derde leverancier was nog niet ontwaakt. Generaal Dill was op komst - wacht maar even, zei een generaal wiens naam ik vergeten ben. Generaal Dill was in minder goed humeur . . . ‘Waarom heeft de Nederlandse regering niet eerder het overleg met ons geopend? Waarom is het papier dat U mij toont1, niet tot vandaag toe bijgewerkt, waarom is het zo weinig gedetailleerd?’ Een bevredigend antwoord kon ik hierop niet geven.’2

Afgezien van de demolition parties werd concreet die ochtend in Londen slechts geregeld, dat de Engelsen zouden trachten, met z.g. veegvliegtuigen de magnetische mijnen tot ontploffing te brengen die de Duitsers kort na

X -Z eit in onze zeegaten uitgeworpen hadden; dat Engelse kruisers ’s avonds het goudtransport zouden convooieren; tenslotte (dat was door het Algemeen Hoofdkwartier gevraagd) dat Engelse bommenwerpers in de middag aan­ vallen zouden doen op het vliegveld Ypenburg - waarbij aangetekend zij, dat dit bombardement op een moment uitgevoerd werd (kort na drie uur) waarop Ypenburg weer in Nederlandse handen was.3

Kon Engeland ook troepen zenden? En luchtdoelgeschut? De gezant en de marine-attaché hadden er op aangedrongen. Antwoord bleef uit - tot de gezant in arren moede de minister van oorlog, Oliver Stanley, opzocht, ‘en (ik) moest daar’, aldus zijn enkele weken later geschreven verslag, ‘het verbijsterend antwoord in ontvangst nemen dat geen anti-aircraft, soldaten, materieel o f geschut in Engeland waren die hulp konden bieden. Alleen

territorials die geen gevechtswaarde hadden.4 Als vriend had ik hem al zo dikwijls om anti-aircraft gevraagd in de voorafgaande maanden zonder iets te kunnen loskrijgen dat ik op dit gebied niet speciaal teleurgesteld was. Maar dat er voor de rest ook niets was, maakte ontstellende indruk. Er was een divisie pas uit Noorwegen die men bij elkaar kon trommelen, alles was met verlof, en het zou een week duren voor men ze klaar had.’6

1 Generaal Winkelmans memorandum van 23 maart 1940. 2 A. de B o o y : ‘Herinneringen’, p. 45. 3 M olenaar: D e luchtverdediging, V III,p . 6. 4 D e Territorial Army w erd in 1936 in een van de Duitse bladen ‘een soort zondagsschool voor amateur-soldaten’ genoemd - een beoordeling die volgens Churchill maar al te juist was (Winston S. Churchill: The Second World War, dl. I (1948), p. 167-68).

5 E. F. M . J . Michiels van Verduynen: Verslag, 3 ju n i 1940, over de meidagen (minist. van buitenl. zaken, archief, collectie-Michiels van Verduynen, no. 1).

‘w i j Z O U D E N O N Z E P L I C H T DOEN

Generaal Winkelman had van Frankrijk en Engeland samen veel gevraagd, doch weinig gekregen. O ok bij de verbindingen liep veel tegen. D e missies die de generaal onmiddellijk naar Brussel, Parijs en Londen had willen sturen1, zaten op het eind van de ochtend nog steeds in Den Haag. ‘W ij wis­ ten toen reeds’, schreef later generaal-majoor van Voorst tot Voorst, ‘dat wij vrijwel aan ons lot zouden worden overgelaten.’ Hiervan maakte hij, op de meidagen terugziend, de Geallieerde legerleiding geen verwijt: ‘De hoofdstrijd immers zou naar alle waarschijnlijkheid op hun front worden uitgevochten. Daar zou de beslissing vallen . . . . Afspraken waren niet ge­ maakt, toezeggingen waren niet gedaan.

W ij hadden niets te reclameren, doch zouden onze plicht doen!’2

De aanloop welke de gebeurtenissen op die 10de mei namen, is geschetst; nu valt te verhalen, wat verder op die eerste oorlogsdag geschiedde. Daarbij zullen wij de lezer eerst meenemen naar de strijd in Zuid-Limburg, aan de Maas, bij de Peel-Raamstelling, in het Land van Maas en Waal, in de Achterhoek en Overijsel, in Drente, Groningen en Friesland. Vervolgens komen de evacuaties van de burgerbevolking en de internering van de N S B ’ers aan de orde: een internering waar men in de al genoemde delen des lands niet aan toekwam maar in het westen en zuiden w èl; daar ging zij gepaard met een snel om zich grijpende angst voor de Vijfde Colonne - een angst die achterdocht en verwarring wekte welke beide een aanzienlijke rol gingen spelen bij wat zich verder in dat westen en zuiden aan gevechten ontwikkelde: bij Leiden en Den Haag, in het Westland en Rotterdam, bij Dordrecht en de Moerdijkbruggen. Dan moet gewag gemaakt worden van de aankomst van de Franse troepen en van de Engelse demolition parties, van hetgeen de ministers van Kleffens en Welter in Londen aan teleurstellende ervaringen beleefden, en hoe de strijd er aan het einde van die iode mei voor­ stond - en het is bij die balans dat wij, gelijk al aangekondigd, terug zullen komen op de verrichtingen van de militaire luchtmacht.

1 N aar Brussel generaal-majoor G. B . Noothoven van Goor en kapitein A . C . de R u y te r van Steveninck, naar Parijs luitenant-generaal J . F. van de V ijver en de kapiteins W . T . Carp en P. J . de Broekert, naar Londen generaal-majoor J . W . van Oorschot en luitenant-kolonel J . G .W .Z e g e rs. 2 H . F. M . van Voorst tot Voorst: ‘Notities’ , p. 107.

Zuid-Limburg was voor de Duitsers een belangrijk opmarsgebied. Zij hadden er haast. Op X -Z eit zouden, zoals wij in ons vorig deel verhaalden, parachutisten zich meester trachten te maken van drie bruggen die, ten wes­ ten en ten zuiden van Maastricht, op Belgisch gebied over het Albertkanaal lagen; voorts zouden dan luchtlandingstroepen met zweefvliegtuigen boven op het grote Belgische fort Eben Emael landen, van waaruit de Belgen het Maasdal konden bestrijken. D e Duitsers hoopten dat zij die parachutisten en luchtlandingstroepen al in de ochtend van de eerste aanvalsdag zouden kun­ nen bereiken. Daartoe moesten zij bij Maastricht zo snel mogelijk de Maas passeren - passeren met een gehele Panzer-Division (de 4de). Samen met die

Panzer-Division zouden, van Eysden tot Maasbracht, zes Duitse infanterie­ divisies de Nederlandse weerstand moeten breken.

Het was, van meet a f aan, een hoogst ongelijke strijd.

De territoriale bevelhebber Zuid-Limburg, luitenant-kolonel A . Govers, had niet veel meer dan v ijf bataljons infanterie onder zijn bevelen.1 Die be­ zaten tezamen slechts zeven stukken licht anti-tankgeschut en vier anti-tank- geweren2: veel kon men daar niet mee uitrichten. D e overste mocht hoog­ stens hopen dat men ten oosten van de Maas en het Julianakanaal de Duitse opmars enigszins zou kunnen vertragen. Tal van wegversperringen en brug- vemielingen waren daar voorbereid. Hij hoopte ook dat de troepen die de eerste Duitse stoot moesten opvangen, hun taak verricht zijnde, zich nog bij de verdedigers van Maas en Julianakanaal zouden kunnen voegen. Die hoop ging niet in vervulling. Nagenoeg overal konden de Duitsers snel oprukken waarbij op de meeste plaatsen weinig verzet geboden werd. Het terrein leende zich daar ook niet voor; elk groepje dat stand hield, werd gemakkelijk om­ trokken. Op sommige plaatsen hadden de Duitsers met megafoons waarmee

‘Nicht schiessen! D ie Hollander schiessen nicht!’ geroepen werd, succes3 - op andere hadden de Nederlandse troepen, wanneer de eerste Duitsers naderden (soms in vrachtauto’s, soms te voet), al hun munitie reeds verschoten op Duitse vliegtuigen4 die intimiderend-laag over Zuid-Limburg vlogen en die voor de verdedigers (geen Nederlands, geen Belgisch, geen Geallieerd toestel ver­ toonde zich) een zichtbaar teken waren van de verpletterende Duitse over­ macht. Geen van de verdedigers in eerste en tweede linie wist nog de Maas o f het Julianakanaal te bereiken, met uitzondering van een zeventig man uit

1 (Sectie krijgsgeschiedenis) C . D . Kam erling: D e krijgsverrichtingen in Zuid- Limburg, mei 1940 (1952), p. 1 . Verder aan te halen als Kam erling: Zuid-Limburg. 2 A .v ., p. 82. 3 A .v ., p. 30. 4 A .v ., p. 4 1.

ZU ID -L IM B U RG

IX . D e Duitse opmars in Zuid-Limburg

Situatie: ca. 8 uur ’s morgens. D e bruggen die door Abwehr-detachementen o f door

Duitse parachutisten veroverd zijn, zijn met een rode cirkel aangegeven. Op enkele punten zijn Duitse voorhoeden al over de Maas.

de buurt van Eysden die naar Belgisch gebied overstaken en daar onder verdenking, Duitse militairen in Nederlands uniform te zijn, ontwapend werden.1 Het verzet in het grootste deel van Zuid-Limburg zakte zeer snel ineen - zo snel dat de daarvoor aangewezen militairen er niet toe kwamen, het stikstofbindingsbedrijf van de Staatsmijnen te Lutterade (dat de Duitsers bij de productie van explosieven zouden kunnen inschakelen) op te blazen.2

’s Morgens even na zes uur, ruim twee uur na het binnenrukken der Duit­ sers, was overste Govers bijna de helft van de onder hem ressorterende troe­ pen kwijt. Zijn hoofdtaak kon hij evenwel volbrengen: de aanslagen van de

Abwehr op de bruggen bij Maastricht waren, zoals wij in ons vorig deel beschreven, verijdeld en tussen zes uur en half zeven werden de St. Ser- vaesbrug en de Wilhelminabrug alsmede de spoorbrug alle tot springen gebracht. Bij het Julianakanaal hadden de groepen van de Abwehr door hun vermomming en hun verraderlijk optreden (op verscheidene plaatsen werden Nederlandse militairen onverhoeds neergeschoten) meer succes: de bruggen bij Stein, Urmond en Berg vielen in Duitse handen, die bij Obbicht werd daarentegen bijna vier uur lang door een klein groepje Nederlanders moedig verdedigd; zo ook de sluis bij Born. Iets verder noordelijk veroverde de

Abwehr de brug over het kanaal bij Roosteren; zich dekkend achter een Nederlandse sergeant en een korporaal rukte een Duitse patrouille meteen naar de belangrijke Maasbrug bij Maaseyck op, ten westen van Roosteren. Daar vluchtte de Nederlandse vemielingsploeg, de Belgen konden nog maar net het Belgische deel van de brug opblazen.3 In de middag kwam even ten zuiden van Maaseyck een Duitse oorlogsbrug gereed.4

Het gedwongen oponthoud bij Maastricht was voor de Duitsers een niet geringe tegenslag. W el zaten hun luchtlandingstroepen boven op het fort Eben Emael, wel hadden hun parachutisten twee van de drie bruggen over het Albertkanaal veroverd, maar al deze detachementen drongen via hun radioverbindingen op onmiddellijke hulp aan. Hoe lang zou het duren voor de Duitsers Maastricht konden passeren?

Overste Govers beoordeelde de situatie verkeerd. Op grond van de schaarse inlichtingen die hem bereikt hadden, meende hij dat de Duitsers

alle bruggen over het Albertkanaal al vast in handen hadden: wat had voort­ gezet verzet in Maastricht dan voor zin? Misschien zouden de Duitsers de stad waar de bevolking in nerveus afwachten in de huizen zat, met artillerie beschieten o f uit de lucht bombarderen - om 8 uur 9 zond hij via de

rege-1 A .v ., p. 34. 2 B . J . M . Bekm an: ‘D e Nederlandse mijnindustrie gedurende de oorlog’, Limburg 1940-1945 (1949), p. 97. 3 Kam erling: Zuid-Limburg, p. 66. 4 Nierstrasz: Algemeen Overzicht, p. 253.

ZUID -L IM B U RG

ringsradiozender die na Troelstra’s revolutiedreiging in Maastricht geplaatst was, generaal Winkelman een telegram (niet eens in code, in gewone tekst: de Duitsers vingen het op) van de volgende inhoud: ‘Ik zie mij gedwongen, met de Duitse bevelhebber te onderhandelen, aangezien verzet niet langer mogelijk is en aangezien terugtochtswegen in Duitse handen (zijn).’1

Van ‘onderhandelen’ was evenwel geen sprake. Een van de ondercomman- danten van overste Govers deelde de Duitsers bij de Wilhelminabrug mee, dat het verzet gestaakt zou worden.2 Spoedig vervoegde zich een Duitse kolonel op het stafkwartier. Op zijn vraag waar de Nederlandse artillerie stond, werd hem geantwoord dat die er niet was, waarop hij ongelovig de schouders ophaalde en zei: ‘ Wie wollen Sie kdmpfen wenn Sie keine Artillerie

haben?’3 Er waren, toen overste Govers zich overgaf, vier-en-veertig Neder­ landse militairen gesneuveld o f dodelijk gewond geraakt, de meesten aan het Julianakanaal, v ijf in en bij Maastricht.4

Met dat al konden de Duitsers bij Maastricht met hun tanks niet over de Maas. Z e sloegen er twee pontonbruggen waarvan de eerste pas in de nacht van 10 op i i mei gereed kwam. Intussen hadden ze een gevechtsgroep door Maastricht naar het Albertkanaal gezonden; de leden van die groep moesten met rubberbootjes en op planken van het oostehjk deel van de St. Servaes- brug naar het westehjk deel gaan dat, na de ontploffing, zo steil uit de Maas oprees dat de Duitsers met ladders tegen het brugdek moesten opklauteren.5 Eben Emael capituleerde in de ochtend van de n d e , de tanks van de 4de

Panzer-Division hadden toen zowel de Maas als het Albertkanaal al achter zich gelaten.

W at de bevolking van Zuid-Limburg betrof: de intocht van de Duitsers had bij velen angst gewekt; anti-Duitse geschriften (kwam het misschien tot huiszoekingen?) werden in groten getale verbrand, " t Was opmerkelijk, zoveel schoorstenen die schitterend te noemen zonnemorgen van de 10de mei stonden te roken in Vaals’, schreef een inwoonster in haar dagboek.6 Zal het elders anders geweest zijn? In Vaals werden enkele communisten meteen gearresteerd en weggevoerd.7 De meeste Duitse soldaten hadden het druk met het bestormen van winkels om met hun Reichskreditkassenscheine sigaretten en chocola te kopen. ‘Sommige van die heren’, aldus het dagboek dat wij zojuist citeerden, ‘informeerden daarbij waar zij nu eigenlijk waren, en wanneer hun gezegd werd: jelui bent Nederland binnengevallen, stonden

1 Tekst in Heeresgruppe B, Ia, Akte V llb, Heft 1 zum K T B no. 4 (C D I, 32 .113 9 ). 2 Kam erling: Zuid-Limburg, p. 70. 3 A .v ., p. 7 1. 4 A .v ., p. 8 1. 6 Nierstrasz: Algemeen Overzicht, p. 256. 6 J . C . M . K aller-W igm an: ‘Verslag van de Duitse inval op 10 mei 1940’, p. 5 (Collectie dagboeken, no. 289a). 7 A .v.

ze stomverbaasd (nicht möglich!).’1 Andere Duitsers begonnen maar vast met bet vorderen en wegvoeren van paarden en vee.2 ‘D e bevolking van Vaals’ (maar was het niet ook zo in Sittard en Heerlen, in Gulpen en Valkenburg en in tal van andere stadjes en dorpen?)

‘stond overal in groepjes en rijen langs de wegen, woedend, machteloos, dikwijls met tranen in de ogen, het brutale indringersgedoe gade te slaan en wij, mijn man en ik, als nuchtere Hollanders van boven de Moerdijk, hebben ons werkelijk in die eerste uren en dagen grotelijks verheugd over de houding van deze bevolking die door de directe grens- en familieverhoudingen toch dikwijls zo innig en nauw verbonden was en is met de Duitse naburen. Meestal stonden ze (ook de meisjes en vrouwen) afwijzend tegenover de invallende soldaten. Later werd dat anders en hebben wij ons ten hoogste moeten ergeren. Anderzijds werden bij de inval door Nazigezinde inwoners en N SB ’ers de Moffen toegejuicht met de hakenkruisvlag die op vele plaatsen werd uitgestoken. Op andere plaatsen werd (o stomme, domme mentaliteit!) de Duitse soldaten koffie geschonken, kommen vol. Een Hollandse boerenvrouw in Vaals deed dat eveneens en daarover door Vaalsenaren aangesproken, antwoordde zij: ‘Het zijn toch maar arme, vermoeide jongens, mensen als wij, ze hebben zo lang en ver moeten lopen’ - toch werd zij door de dreigende houding van de anderen genoodzaakt, haar liefdevolle houding stop te zetten. Behalve de gemotoriseerde troepen maakten over het algemeen de Mofse soldaten een armzalige indruk, wat hun haveloze en vuile kleding betrof.’8

Een armzalige indruk - het moge zo zijn. Maar hun bewapening was in orde.

In document 1 9 39 -1 9 45 D E E L 3 (pagina 74-81)