• No results found

Milieukwaliteit en biodiversiteit

In document Milieuverkenning 5 (pagina 102-106)

Milieu in Europa

4.4.3 Milieukwaliteit en biodiversiteit

De verandering van de druk op de biodiversiteit in Europa is in beeld gebracht in termen van klimaatverandering, versnippering, verzuring, vermesting en blootstelling aan ozon. Als substituut voor allerlei andere vormen van druk op biodiversiteit zijn gehan- 4.4 ONTWIKKELING VAN DE BIODIVERSITEIT

De Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederland Op dit moment heeft Nederland vrijwel geheel vol- daan aan de doelstellingen van de Vogelrichtlijn. Aan het begin van het jaar 2000 waren 30 gebie- den als Speciale Beschermingszone aangewezen (3500 km2). Recent zijn hier nog 49 gebieden aan toegevoegd. De totale oppervlakte van deze gebie- den in Nederland bedraagt ongeveer 10.000 km2, dus ruim een kwart van Nederland. Het omvat de Waddenzee, het IJsselmeer, de randmeren, de Wieden, het Lauwersmeer, de uiterwaarden langs Rijn, IJssel en Waal en delen van het deltagebied. Soorten waarvoor Nederland een internationale verantwoordelijkheid draagt en die met deze aan- wijzing beschermd worden zijn bijvoorbeeld de lepelaar en de kluut. Bij de recente aanwijzing zijn ook een aantal terrestrische gebieden betrokken, zoals de Veluwe. Dit gebied is belangrijk voor soorten zoals de nachtzwaluw, duinpieper en grauwe klauwier. Bij de nu aangewezen gebieden zijn 43 van de 181 soorten uit de Vogelrichtlijn betrokken.

De Habitatrichtlijn beoogt zowel soorten te beschermen als hun leefgebieden. Nederland heeft inmiddels 76 gebieden aangemeld (7330 km2). Vrijwel alle in Nederland te beschermen soorten en habitattypes zijn vertegenwoordigd via de nu aangemelde gebieden. Een leefgebied waar- voor Nederland een speciale verantwoordelijkheid heeft, is: vastgelegde duinen met kruidvegetaties. De grutto is een voorbeeld van een soort waar- voor Nederland een speciale verantwoordelijkheid heeft omdat in ons land een zeer groot deel van de West-Europese populatie broedt. De populatie is in de periode 1960-1980 gehalveerd. De situatie na 1980 is onduidelijk.

Het is niet te verwachten dat er nog veel gebieden in het kader van de Vogelrichtlijn als Speciale Beschermingszone zullen worden aangemeld. Daarentegen heeft de Europese Commissie Nederland verzocht om het aantal gebieden in het kader van de Habitatrichtlijn uit te breiden.

De Europese Unie is er in de afgelopen 20 jaar niet in geslaagd om de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid te verwezenlij- ken inzake de bescherming van vispopulaties en de rationele exploitatie op duurzame basis. Dit heeft tot gevolg dat een groot aantal commercieel interessante vispopulaties klein zijn en de vang- sten voornamelijk uit jonge exemplaren bestaan. In 2003 wordt het Gemeenschappelijk Visserijbe- leid herzien en opnieuw vastgesteld voor een periode van 10 jaar. Alhoewel de oorzaken van het falen van het EU-beleid duidelijk zijn, lijkt het Gemeenschappelijk Visserijbeleid vrijwel ongewij- zigd te worden gecontinueerd (Ministerie van LNV, 1999). Het grootste probleem is dat nauwe- lijks alternatieve beheersinstrumenten voorhan- den zijn. Dit betekent dat waarschijnlijk tot 2013 de huidige situatie van overbevissing zal blijven bestaan. Desondanks is de verwachting dat in toenemende mate aandacht wordt besteed aan de reductie van ongewenste effecten van visserij op het ecosysteem (ICES, 2000). Om een wezenlijke reductie van de schadelijke invloed op de bodem-

ecosystemen in de Noordzee te bereiken is een vermindering van de visserij-intensiteit met mini- maal 30% noodzakelijk. Daarnaast adviseert International Council for the Exploration of the Sea (ICES) de sluiting van de nu onbeviste gebie- den voor de bodemberoerende visserij en dient voor de bescherming van specifieke bodemeco- systemen sluiting van sommige beviste gebieden te worden overwogen. Deze maatregelen zullen niet tot een herstel van de commerciële visbe- standen leiden maar wel tot bescherming van een deel van de bodemecosystemen in de Noordzee. De EU heeft zich verplicht een voorzorgbenade- ring in het visserijbeheer door te voeren. Voor- heen werd getracht de bestanden boven een veilig biologisch minimum niveau te houden. Nu wordt getracht de bestanden boven het voorzorgniveau te beheren. Voor veel soorten hebben deze niveaus overigens dezelfde waarde. Nieuw is dat in het vaststellen van de vangsthoeveelheden meer rekening wordt gehouden met de lange-ter- mijn ontwikkeling van de populaties.

teerd bevolkingsdichtheid en BBP/km2. Voor bijna al deze factoren scoort Nederland, ondanks een verbetering ten opzichte van 1990, in 2010 slechter dan het gemiddelde van de EU15. Klimaatverandering is de enige uitzondering (figuur 4.4.1 en paragraaf 3.4).

Volgens deze benadering zal de druk op biodiversiteit in de EU met ongewijzigd beleid ongeveer 20% lager worden. Dit is het gevolg van een significante afname van verzuring, ozon en vermesting en in mindere mate van versnippering. Druk door klimaatverandering neemt toe en BBP/km2ook. De bevolkingsdichtheid blijft ongeveer constant. Ondanks de afname van de gesommeerde druk is deze nog steeds hoog. Dit zal naar verwachting op de langere termijn tot verdere achteruitgang van ecosystemen leiden.

De directe invloed van temperatuurverhoging op organismen is in een aantal gevallen goed bekend. Zo is bijvoorbeeld het leefgebied van 22 vlindersoorten in Europa 35 tot 240 km in noordelijke richting opgeschoven. Ook beginnen veel vogelsoorten aantoonbaar vroeger in het jaar met broeden. In heel Europa zullen in de komende decennia plantensoorten beïn- vloed worden door klimaatverandering. In de mediterrane landen lijken de effecten het grootst te worden, terwijl in Noord- en Noordwest-Europa de schade beperkt blijft. Het effect op de thans voorkomende plantensoorten is berekend als het verlies aan areaal in 2030 ten opzichte van 1995. Voor de EU15-landen is dit gemiddeld 15% (figuur 4.4.2). en voor Nederland ongeveer 8%. De indicator overschat het effect waarschijnlijk omdat gebieden die in 2030 wat betreft klimaat gunstig zijn voor soorten niet zijn meegeno- men.

4.4 ONTWIKKELING VAN DE BIODIVERSITEIT

MILIEU IN EUROP

A

Figuur 4.4.1 Indicatoren voor milieudruk op natuurlijke gebieden (Bron: Van Vliet et al., 1999) Snelheid

tempe- ratuur- verandering

Verzuring Ozon Ver- mesting Versnip- pering BBP/km2 Bevolkings- dichtheid 0 200 400 600 800 1000

Index (1000 is maximum, zeer hoge druk)

Nederland 1990 Nederland 2010

EU15 1990 EU15 2010

4.4 ONTWIKKELING VAN DE BIODIVERSITEIT

Figuur 4.4.2 Klimaatstress voor planten in Europa, verandering in 2030 ten opzichte van 1995 (Bron: Brandes et al., 2000)

De ontwikkeling van de Nederlandse natuur is gedeeltelijk afhankelijk van natuur in het buiten- land en omgekeerd (figuur 4.4.3). Trekvogels doen Nederland aan op hun reis tussen broedge- bieden in Noord-Europa en overwinteringsgebie- den in Afrika. Ook via het netwerk van rivieren en beken is de natuur in en langs het water vervloch- ten met gebieden over de landsgrens.

Het voortbestaan van populaties van verschillen- de diersoorten van moeras-, bos- en heide-eco- systemen in Nederland is afhankelijk van de natuur over de grens in België en Duitsland. Nederlandse bossen spelen een ondergeschikte rol in het voortbestaan van duurzame populaties van bosvogels (met name de middelste bonte specht en de groene specht). Deze soorten blijken in Nederland duurzaam te kunnen leven dankzij de aanwezigheid van grote bosgebieden in het nabije buitenland. Ook minder mobiele soorten zoals de boommarter hebben baat bij de grote bosgebie- den in de Ardennen en de Eiffel.

Nederlandse moerasgebieden, zoals de Wieden en Weerribben in Noordwest-Overijssel, de Oostvaar- dersplassen, Rijnstrangen en de Gelderse Poort,

zijn daarentegen zeer belangrijke brongebieden van grotere moerasvogels (vooral reigerachtigen) voor gebieden elders in Europa. Voor kleinere soorten uit moerasecosystemen met geringere verspreidingsmogelijkheden bestaat weinig samenhang met gebieden in de buurlanden. De fauna van heidegebieden in Nederland heeft een geringe uitwisseling met gebieden vlak over de grens, onder meer vanwege de geringe mobili- teit van de soorten (adder, zandhagedis, heide- vlinder, heideblauwtje, boomleeuwerik, tapuit en duinpieper). Binnen de Nederlandse grenzen is het leefgebied te klein voor zelfstandige popula- ties van de adder en zandhagedis.

De bruinkoolwinning bij Hambach in Duitsland leidt tot grootschalige vernietiging van bossen die belangrijke brongebieden voor grote bosvogels in Nederland zijn. Hierdoor wordt op termijn de ont- wikkeling van de middelste bonte specht in Nederland negatief beïnvloed. De verwachting is dat dit ook geldt voor andere vogels van oude bossen. De uitbreiding van Antwerpen in noorde- lijke richting, inclusief het havengebied bij Doel, leidt tot versnippering van heidegebieden in de De internationale samenhang van natuurgebieden

Percentage areaalverlies in 2030 t.o.v. 1995 0 - 10 10 - 20 20 - 30 30 - 40 40 - 50 50 - 60 Geen gegevens

4.4 ONTWIKKELING VAN DE BIODIVERSITEIT

MILIEU IN EUROP

A

grenszone van België en Nederland. Heidesoorten komen in dit gebied voor dankzij de aanwezigheid van een netwerk van kleine leefgebieden. Doordat in de laatste jaren en in de plannen voor de komende jaren in Nederland en Duitsland meer

ruimte aan de natuur wordt gegeven in uiterwaar- den en overstromingsgebieden worden duurzame populaties van met name moerasvogels en bosvo- gels versterkt (Van der Sluis, 2000).

Figuur 4.4.3 Bossen, heide en moerassen in Nederland met een functionele samenhang met natuur in België en Duitsland (Bron: Van der Sluis, 2000)

Ecosysteem Heide Moeras Bos Verbindingen 100 km zone Terrestrische Ecosystemen van internationaal belang

4.5

Ontwikkeling van de volksgezondheid en

In document Milieuverkenning 5 (pagina 102-106)