• No results found

Mening over de doorlooptijden

forensische diagnostiek in strafrechtelijk kader

6.9 Mening over de doorlooptijden

Op het gebied van de doorlooptijden bespeuren de geïnterviewde aanvra-gers in de vier arrondissementen niet of nauwelijks verbetering. De tijdigheid was slecht en is nog steeds een belangrijk probleem. Volgens de rechtbank Den Haag wordt circa 30% van de zittingen ten tijde van de interviews in 2008 uitgesteld omdat rapportages te laat zijn. In de overige arrondissemen-ten vond men het lastiger een schatting te geven. Wel zijn vooral in gevallen van multidisciplinair onderzoek de wachttijden soms erg lang. De respon-denten geven verschillende verklaringen voor deze vertragingen in het pro-ces:

Niet op tijd kunnen vinden van een geschikte deskundige in verband met het tekort aan rapporteurs.

Sommige jongeren blijken overgeplaatst te zijn naar een andere inrich-ting of verblijfplaats – dan komt de rapporteur voor niets.

Het is soms moeilijk om de nodige informatie te krijgen van opvanginrich-tingen waar jongeren verblijven of van andere instanties en professio-nals.

Geringe bereidheid van jongeren of ouders om mee te werken aan het diagnostisch onderzoek.

Ook uit het dossieronderzoek blijkt dat het merendeel van de rapportages (80%) niet binnen de termijn van 8 weken (voor residentieel onderzoek) wordt opgeleverd (zie tabel 6.1 en bijlage 7). In het voorgaande hoofdstuk is gekeken naar de totale doorlooptijd van het onderzoek pro justitia, inclusief bemiddelingstijd NIFP. De uitkomsten van die analyse wijzen in eenzelfde richting maar laten wel een lichte verbetering zien ten opzichte van de situa-tie van voor invoering van het Landelijk Kader.

Vergelijking met de nulmeting

Een van de redenen tot invoering van het Landelijk Kader was de vermeen-de lange doorlooptijd van forensische diagnostiek. De doorlooptijvermeen-den wervermeen-den ook in de nulmeting als probleem gesignaleerd.

6.10 Kosten

Uit de interviews blijkt dat in strafrechtelijk kader landelijke afspraken gelden omtrent tarieven en uren die noodzakelijk zijn voor forensisch diagnostisch onderzoek. Tot voor kort kostte een pro justitia psychologisch onderzoek met rapport ongeveer 20 uur, tegen een uurtarief van 61,71 euro. Een psy-chiatrisch onderzoek kostte 100 euro per uur. In de zomer van 2008 zijn de tarieven verhoogd naar 83 euro per uur voor psychologisch onderzoek en 107 euro per uur voor psychiatrisch onderzoek. De reiskosten per retourki-lometer zijn gelijktijdig verhoogd van 1,54 naar 2,50 euro.

Vergelijking met de nulmeting

De tarieven voor psycho-medisch forensisch onderzoek waren jaren onge-wijzigd. Zoals hiervoor aangegeven vond herziening plaats in 2008. In de nulmeting werd geklaagd over de te lage beloning voor het onderzoek pro justitia.

6.11 Samengevat

In welke mate en op welke wijze werken betrokken partijen met het Landelijk Kader, welke knelpunten doen zich daarbij voor en hoe verhoudt zich dit tot de in het verleden geconstateerde problemen? Om deze vragen te beant-woorden heeft DSP-groep 21 interviews gehouden met deskundigen die in hun werk te maken hebben met het strafrechtelijk deel van jeugdforensisch onderzoek in vier arrondissementen. We hebben hen geïnterviewd over de organisatie en werking van het Landelijk Kader in de praktijk, en eventuele moeilijkheden en dilemma’s die bij rapporteren in het strafrechtelijke jeugd-recht spelen. Daarnaast zijn in drie arrondissementen 25 rapportages (75 totaal) uit de periode voor de invoering van het Landelijk Kader en 25 rap-portages (75 totaal) uit 2007-2009 gescreend op 25 kwaliteitsaspecten. De geïnterviewden zijn over het algemeen tevreden met het Landelijk Kader en bijna alle respondenten vinden de samenwerking en forensische diagnos-tiek verbeterd. Zij schrijven dit toe aan de invoering van het Landelijk Kader. De verdeling van verantwoordelijkheden en taken is volgens diverse keten-partners helder. Af en toe bespeuren respondenten overlap en concurrentie tussen het werk van het NIFP en dat van de RvdK. De RvdK heeft van oudsher een belangrijke taak op het gebied van de voorlichting aan justitiële autoriteiten. Zij kan advies geven over de wenselijkheid en inhoud van rap-portages. Volgens het Landelijk Kader behoort dat te geschieden in overleg met het NIFP. Dat gebeurt in twee van de vier onderzochte arrondissemen-ten nauwelijks.

De aanvragen lopen op strafrechtelijk gebied in de vier arrondissementen allemaal via het NIFP en betreffen louter beslissingsdiagnostiek. De aanvra-gen zijn volaanvra-gens de geïnterviewde professionals doelmatig, in die zin dat de klacht uit de periode vóór de invoering van het Landelijk Kader over het on-gericht inzetten van het rapportage-instrument volgens de respondenten verleden tijd is. Er lijkt goed omgesprongen te worden met de beschikbare middelen.

Er bestaan echter nog steeds regionale verschillen in de mate waarin en de manier waarop het Landelijk Kader FDJ in de strafrechtspleging wordt toe-gepast. De verschillen bestaan ondermeer in de manier waarop forensisch onderzoek wordt geïndiceerd en aangevraagd. Aanvragers en indicatiestel-lers maken bijvoorbeeld niet in alle vier onderzochte arrondissementen ge-bruik van BooG en/of indicatieoverleg. In die zin is de doelmatigheid van aanvragen wel in het geding.

In het verleden werd geklaagd over de kwaliteit van de forensische rappor-tages. De kwaliteit van de rapportages is de afgelopen jaren verbeterd, al-dus de respondenten. Vooral de standaard onderzoeksvragen die goed rich-ting geven aan het diagnostisch onderzoek, het duidelijke format voor rapportages en de meer onafhankelijke positie van rapporteurs verhogen de kwaliteit en de bruikbaarheid van de rapportages.

Desondanks wordt door de respondenten een aantal aandachtspunten be-noemd dat ook voor invoering van het Landelijk Kader aan de orde was. De rapporten kunnen volgens hen korter en bevatten nog steeds te veel over-bodige informatie. Ook de relatie tussen het plegen van het delict en de ma-te van toerekeningsvatbaarheid ma-ten tijde van het plegen van het delict is niet altijd even duidelijk, aldus verschillende geïnterviewde leden van het OM en ZM. Er worden nog steeds rapporten geproduceerd en strafadviezen gege-ven die de nodige onderbouwing missen en die te weinig aansluiten bij de juridische context waarin de informatie gebruikt moet worden. Ook over de onvoldoende onderbouwing van het gebruik van bepaalde diagnostische instrumenten worden klachten geuit.

De tijdigheid van de rapportages blijkt het grootste aandachtspunt. Dit leidt tot het aanhouden van zaken en meer algemeen vertragingen in het straf-proces. De lange doorlooptijden van het onderzoek pro justitia lijken samen te hangen met het gebrek aan voldoende rapporteurs.

Uit het dossieronderzoek blijkt dat de kwaliteit van de rapportages na invoe-ring van het Landelijk Kader duidelijk verbeterd is met betrekking tot vorm-aspecten van de rapportages. Tegelijkertijd worden klachten die geuit wor-den in de interviews bevestigd in het dossieronderzoek. De volgende kwaliteitsaspecten blijken bij eenderde of meer van de onderzochte rappor-tages niet voldoende:

kennis van de behandelmogelijkheden en afwegen van de mogelijkhe-den;

tijdigheid van de rapportages;

beargumenteerde testkeuze;

conclusie en advies besproken en toegelicht met jeugdige en/of ouders;

beschrijving van de pedagogische (on)mogelijkheden van ouders;

beschrijving van het morele functioneren van jongeren;

functioneren thuis, op school/werk en met belangrijke anderen;

beschrijving en toelichting van gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis en relatie tot het tenlastengelegde;

beschrijving kans op recidive aan de hand van gestructureerde taxatie;

beschrijving wenselijke en haalbare doelen;

vermelding van de uitvoerbaarheid van het advies;

7 Conclusies forensische diagnostiek in