• No results found

forensische diagnostiek in strafrechtelijk kader

11 Conclusies forensische diagnostiek in civielrechtelijk kader

12.1 Algemene conclusie

De belangrijkste conclusie is dat, hoewel de verdeling van de taken en ver-antwoordelijkheden in het Landelijk Kader helder staan beschreven, arron-dissementen daaraan een eigen invulling geven. Dit is zowel het geval in het strafrechtelijke als in het civielrechtelijke domein. Als gevolg van het feit dat het Landelijk Kader niet verplicht is gesteld voor de (gezins)voogdij van Bureau Jeugdzorg zijn de verschillen in het civielrechtelijke domein het grootst.

Met name de manier waarop de noodzaak tot het doen van forensisch on-derzoek wordt bepaald, loopt tussen de arrondissementen uiteen en strookt vaak niet met hetgeen bepaald is in het Landelijk Kader. Enige regionale inkleuring moet mogelijk zijn. Door de uiteenlopende werkwijzen bestaat echter de kans dat in vergelijkbare zaken niet in dezelfde mate forensische diagnostiek wordt aangevraagd. Vanwege het feit dat onderzoek pro justitia bepalend is voor de uiteindelijke afdoening, moet worden geconcludeerd dat de huidige situatie ten aanzien van het vaststellen van de noodzaak tot het doen van forensisch onderzoek op gespannen voet staat met het rechtsge-lijkheidsbeginsel.

Het gebruik van het rapportageformat en de vraagstelling uit het Landelijk Kader is in het strafrechtelijke domein gestandaardiseerd. De wegings-instrumenten worden daarentegen niet of nauwelijks benut. In het civielrech-telijke domein is minder sprake van uniformering. De standaardvraagstelling uit het Landelijk Kader is per regio aangepast en het rapportageformat wordt niet veel gebruikt als gevolg van het feit dat rapporteurs oordelen dat het te veel geënt is op het strafrechtelijk kader. Net als in het strafrechtelijke do-mein worden de wegingsinstrumenten niet of nauwelijks benut.

Het gebrek aan uniformiteit in de toepassing van het Landelijk Kader wordt enerzijds verklaard door het feit dat de handreikingen en formats niet altijd bruikbaar worden bevonden. Anderzijds hebben ontwikkelingen in de foren-sische diagnostiek ervoor gezorgd dat bepaalde werkafspraken en handrei-kingen achterhaald zijn. Zo is in het strafrechtelijke domein de BooG ontwik-keld die gebruikt wordt om de noodzaak tot het doen van forensisch

Met de invoering van het Landelijk Kader FDJ werd beoogd de doelmatig-heid van de aanvragen van forensisch onderzoek te vergroten, de doorloop-tijden van het forensische onderzoek te verkorten en de kwaliteit van met name de strafrechtelijke diagnostische rapportages te verhogen. Uit de eva-luatie blijkt dat deze doelen slechts ten dele bereikt zijn. In de volgende pa-ragrafen wordt hier dieper op ingegaan.

12.2 Doelmatigheid

De invoering van het Landelijk Kader FDJ is in de eerste plaats gemotiveerd door het feit dat verondersteld werd dat het aanvragen van onderzoek pro justitia niet doelmatig gebeurde. Het ontbrak in zowel het strafrechtelijke als het civielrechtelijke domein aan een uniforme wijze waarop de noodzaak tot het doen van forensisch onderzoek kon worden vastgesteld. Bovendien werden soms, met name in het civielrechtelijke domein, onderzoeken pro justitia aangevraagd voor doelen waar het onderzoek feitelijk niet voor doeld was. Zo werden onderzoeken uitgevoerd waarbinnen uitsluitend be-handelvragen werden beantwoord. Ook bleek, met regelmaat, sprake van onderzoek als gevolg van handelingsverlegenheid. Dat wil zeggen: in begin-sel was meer dan voldoende informatie voorhanden om de rechterlijke macht te adviseren, maar vanwege complicerende factoren (zoals een ver-stoorde relatie tussen enerzijds RvdK en BJZ en anderzijds de jongeren of diens ouders) werd extern onderzoek aangevraagd dat benut werd als on-derbouwing van het uiteindelijke advies.

Om uniformiteit in de indicatiestelling te waarborgen en te voorkomen dat oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van het onderzoek pro justitia, kent het Landelijk Kader FDJ een aantal voorzieningen. In de eerste plaats betreft dit een wegingsinstrument waarmee aanvragers op grond van een beperkt aan-tal gegevens over de jongeren kunnen vaststellen of, en zo ja welk type, forensisch onderzoek gewenst is. In de tweede plaats kent het Landelijk Kader FDJ het NIFP een adviserende rol toe. Tot slot moet worden gewezen op de uniforme vraagstelling van het onderzoek door middel van vaste on-derzoeksvragen die het Landelijk Kader FDJ voorschrijft, en die waarborgt dat onderzoek pro justitia niet (uitsluitend) behandelvragen beantwoordt. Strafrecht: doelmatigheid na invoering van het Landelijk Kader FDJ Uit de evaluatie blijkt dat ook na invoering van het Landelijk Kader geen waarborg is gekregen voor een doelmatige aanvraag van forensisch onder-zoek. Het wegingsinstrument uit het Landelijk Kader FDJ op grond waarvan moet worden bepaald of het noodzakelijk is onderzoek aan te vragen, is in 2007 vervangen door een nieuw digitaal wegingsinstrument van het NIFP genaamd BooG (Beslissingsondersteuning onderzoek Geestvermogens). Ondanks landelijke afspraken blijkt dit instrument lang niet altijd te worden gebruikt en daarom verschilt de wijze waarop de noodzaak van een foren-sisch onderzoek wordt bepaald nog steeds per arrondissement. Ook de ad-vieserende rol van het NIFP wordt wisselend ingevuld. In het ene arrondis-sement wordt het besluit tot het doen van onderzoek pro justitia de facto genomen in het indicatieoverleg dat de RvdK en het NIFP wekelijks voeren, terwijl in andere arrondissementen de aanvrager al dan niet met behulp van BooG het besluit neemt. Het NIFP beperkt zich in die arrondissementen tot het geven van advies wanneer het daarom gevraagd wordt.

Omdat bij het bepalen van de noodzaak tot het doen van forensisch onder-zoek in de onderzochte arrondissementen lang niet altijd volgens het Lande-lijk Kader FDJ wordt gewerkt, ontbreekt de waarborg dat aanvragen van forensisch onderzoek in alle arrondissementen doelmatig geschieden. Bin-nen de evaluatie is niet systematisch onderzocht of desondanks de aanvra-gen meer doelmatig zijn dan voor invoering van het Landelijk Kader FDJ. Wel zijn in 2008 de kosten voor forensische diagnostiek, als gevolg van een verhoging van de vergoedingen van forensische onderzoekers, fors toege-nomen. Mogelijk zal deze ontwikkeling leiden tot meer doelmatigheid van de aanvragen.

Civiel recht: doelmatigheid na invoering van het Landelijk Kader FDJ De doelmatigheidsproblematiek in het civielrechtelijke domein was voor de invoering van het Landelijk Kader FDJ omvangrijker dan in het strafrechtelij-ke domein. Naast het ontbrestrafrechtelij-ken van een uniforme wijze om de noodzaak van forensische diagnostiek te bepalen, was tevens sprake van aanvragen van forensisch onderzoek op oneigenlijke gronden.

Uit de evaluatie blijkt dat wat betreft het oneigenlijke gebruik verbetering is opgetreden. Onderzoeken worden niet meer uitsluitend voor de beantwoor-ding van behandelvragen uitgevoerd. Een reden voor deze verbetering is ondermeer gelegen in het feit dat in het civielrechtelijke domein steeds va-ker gebruik gemaakt wordt van (delen van) de standaardvraagstelling uit het Landelijk Kader FDJ. Deze standaardvraagstelling omvat vragen die ont-leend zijn aan de gerechtelijke beslissing waarvoor ze gebruikt worden. Twee andere aspecten, die niet voortkomen uit de invoering van het Lande-lijk Kader, hebben zo mogeLande-lijk nog meer bijgedragen aan de verbetering van de doelmatigheid. In de eerste plaats moet worden gewezen op de gewijzig-de bekostigingssystematiek van gewijzig-de forensische diagnostiek. Voor invoering van het Landelijk Kader FDJ was sprake van een open einde financiering. Dat wil zeggen dat de aanvragers de onderzoekskosten in beginsel ongeli-miteerd achteraf konden declareren. Tegenwoordig vindt financiering plaats vanuit de eigen middelen en met een vooraf vastgesteld jaarlijks budget. Ieder onderzoek pro justitia komt ten laste van de eigen begroting, waardoor een incentive bestaat terughoudend om te gaan met dergelijk onderzoek. In de tweede plaats heeft de reorganisatie bij de RvdK en BJZ ervoor ge-zorgd dat onderzoeken ook vaker intern worden uitgevoerd.

De evaluatie laat verder zien dat forensisch onderzoek uit handelsverlegen-heid minder vaak dan vroeger wordt aangevraagd. Toch werd tijdens de looptijd van het onderzoek nog melding gemaakt van het inzetten van foren-sische diagnostiek als strategisch instrument bij zaken waarin sprake is van grote belangentegenstelling tussen partijen (bijvoorbeeld bij scheiding en omgang) of bij zaken waarin de relatie tussen de aanvragers en de ou-ders/verzorgers verstoord was.

Ondanks de vastgestelde verbeteringen wordt net als in het strafrechtelijke domein in het civielrechtelijke domein bij het bepalen van de noodzaak tot het doen van forensisch onderzoek lang niet altijd volgens het Landelijk Kader FDJ gewerkt. Zodoende ontbreekt ook in het civiele domein de waar-borg dat de aanvragen doelmatig geschieden.

12.3 Tijdigheid

Voor invoering van het Landelijk Kader FDJ waren veel rapportages niet tijdig voor de zitting beschikbaar. Door het NIFP te belasten met de coördi-natie tussen vraag en aanbod van forensisch onderzoek werd beoogd een meer efficiënte afstemming te realiseren wat ten goede moest komen aan de doorlooptijden van het onderzoek pro justitia.

Strafrecht: doorlooptijden na invoering van het Landelijk Kader FDJ

De doorlooptijdenproblematiek is na invoering van het Landelijk Kader FDJ grotendeels blijven bestaan. Nog steeds wordt door gebruikers van forensi-sche diagnostiek geklaagd over het feit dat zittingen regelmatig worden aangehouden, omdat rapportages niet tijdig beschikbaar zijn. Deze ervarin-gen kunnen ten dele cijfermatig worden onderbouwd. De doorlooptijden van de door het NIFP bemiddelde rapportages blijken weinig verbeterd na invoe-ring van het Landelijk Kader FDJ en nog steeds wordt afhankelijk van het type onderzoek tussen de helft en eenderde van de rapportages niet tijdig – dat wil zeggen minder dan een week van tevoren – voor de zitting aangele-verd.

Uit de evaluatie blijkt dat de belangrijkste verklaring voor de gebrekkige tij-digheid is gelegen in het feit dat het NIFP niet in staat is voldoende onder-zoekers aan te trekken voor het gevraagde werk. Hierdoor ontstaan wacht-lijsten. Als gevolg daarvan lopen niet alleen de doorlooptijden van het onderzoek op, maar adviseert het NIFP soms, vanuit pragmatisch oogpunt, de opdrachtgever geen onderzoek pro justitia uit te laten voeren of een en-kele variant te kiezen waar dubbel onderzoek pro justitia meer geëigend is. Civiel recht: doorlooptijden na invoering van het Landelijk Kader

Net als in het strafrechtelijke domein stellen ook hier de aanvragers van forensisch onderzoek geen noemenswaardige verbetering in de doorlooptij-den vast na invoering van het Landelijk Kader. Hoewel het beschikbare cij-fermateriaal zich beperkt leent voor betrouwbare uitspraken, wijst dit wel in de richting van een lichte verbetering. De door het ministerie van Justitie gehanteerde normtijd van dertien weken wordt echter ook na invoering van het Landelijk Kader bij lange na niet gehaald: ruim tweederde van de 75 onderzochte rapportages vereist meer tijd.

Net als in het strafrechtelijke domein verschaft het beperkte aantal beschik-bare forensische onderzoekers voor deze lange doorlooptijden een verkla-ring. Daarnaast is forensische diagnostiek in het civielrechtelijke kader 'in-gewikkelder' en lastiger te organiseren dan in het strafrechtelijke kader. Onderzoekers hebben te maken met ouders die niet willen meewerken aan een onderzoek. Afspraken worden daardoor bijvoorbeeld afgezegd of ou-ders zijn het niet eens met de uitkomsten van het onderzoek. In dergelijke situaties komt de doorlooptijd van het onderzoek ernstig in de knel.