• No results found

Maurice Ravel

In document De Gids. Jaargang 95 · dbnl (pagina 83-103)

Ongeveer tentijde, dat de grootste der thans levende Fransche componisten, Maurice Ravel, zich van zijn persoonlijkheid bewust werd, gingen de laatste schijnselen van het Wagnerisme onder de kim verdwijnen. Men moet Ravel nog rekenen onder de generatie van Debussy, alhoewel hij dertien jaar jonger is dan deze. Zijn eerste werken kwamen de wereld in, toen de richting die men nu eenmaal gewend is, het

‘impressionisme’ te noemen, hoogtij vierde.

Aan het einde van de vorige eeuw werden de Fransche musici zich bewust van het gevaar ‘d'outre Rhin’ dat, uit Bayreuth gekomen, de Fransche grenzen was binnengedrongen, en zij voelden dat zij zich grondig moesten hernieuwen, wilde de Fransche muziek als zoodanig in het leven blijven! Vóór Ravel waren andere musici zich reeds van deze noodzakelijkheid bewust geweest, maar dan toch zonder een werkelijk nieuwe stijl te doen geboren worden.

César Franck had wel een nieuwe atmosfeer van mysticisme gekweekt maar bleef toch, au fond, een nakomeling van Wagner. Vincent d'Indy had er, en niet zonder verdienste, het heil in gezocht, de oude Fransche folklore opnieuw te bestudeeren, maar heeft er tenslotte geen ongerepte landen voor de toekomst in ontdekt. Saint Saëns had zich wel van het wagneriaansche pathos bevrijd, maar was te veel uitsluitend in klassieke Duitsche tradities opgevoed om een nieuw geluid te brengen. Maar Gabriel Fauré had Fransche instincten, en waaruit iets nieuws kon voortkomen. De man, die het Fransche lied weer op zijn eereplaats had hersteld, hij heeft begrepen, waarheen de jonge generatie geleid moest worden Maar vergeten wij vooral niet de rol van Erik Satie,

die op het onverwachtst zijn vreemdsoortige accoorden de wereld in stuurde, zooals ook zijn hernieuwde aanwendingen van verschillende Gregoriaansche tradities. Want ook hij heeft ertoe bijgedragen, en meer dan dat, om de muziek te bevrijden van het eeuwige keurslijf: ‘majeur en mineur’.

Het is hoogst natuurlijk, dat er toentertijd verscheidene musici denzelfden weg insloegen.

Debussy en Ravel zijn beiden misschien wel onder te brengen bij de zoogenaamd impressionistische richting, maar dat is dan ook ongeveer alles wat ze in hun kunst gemeen hebben. Het is een grof misverstand, te denken, dat Ravel Debussy zou hebben nagevolgd. Als twee arbeiders hetzelfde terrein bewerken, is dit nog geen reden, dat ze tot hetzelfde resultaat zullen komen, temeer wanneer zij beiden heel anders uitgerust, van verschillenden leeftijd en van verschillend gehalte zijn.

Maar de vergissing is verklaarbaar. Het is altijd pijnlijk voor menschen van hetzelfde vak, om een geniale persoonlijkheid in hun midden als zoodanig te erkennen. Alle groote kunstenaars werden in den beginne van plagiaat beschuldigd. Zelfs Wagner kon daar indertijd niet aanontsnappen.

Korten tijd na de eerste opvoering van Pelléas et Mélisande van Debussy, welke een datum zou gaan beteekenen voor de muziekgeschiedenis, begon men ook de naam van Ravel te fluisteren. Er was toen nog maar weinig werk van hem bekend, doch toen ook zijn kwartet verscheen, kòn men zijn naam niet langer verzwijgen.

De Heer de Calvocoressi heeft toen dadelijk de originaliteit van Ravel verdedigd. Hij schreef onder meer:

‘Iedere nieuwe uitdrukkingswijze komt voor den gemiddelden toehoorder op den voorgrond, alleen al door het feit van de onverwachtheid. Men hoort er niets anders meer in dan de nieuwigheid. En daarom: iemand die muziek hoort, en nu niet bepaald aan den éenen komponist denkt liever dan aan den anderen, die denkt aan Debussy zoodra hij een noneaccoord hoort of een samenvalling van secunden.’

None-accoorden zijn inderdaad een specialiteit van Debussy; Ravel gebruikt ze niet veel, en opvolgingen van heele tonen zijn in een partituur van Ravel zoo goed als niet te vinden.

De bekende terts-sept accoorden zijn heusch wel van Ravel zelf, evengoed als de meeste van zijn eigenaardige onopgeloste appogiatures (voorslagen). En de vele opvolgers van Ravel maken heden ten dage dan ook een overvloedig gebruik van deze soort schrijfwijzen. Ravel schrijft niet uitsluitend harmonisch, zooals Debussy tenslotte wèl deed.

En als we dan nog even de buitenkant van hun komposities bekijken, dan vinden we nog een andere groote scheidingsmuur tusschen hen beiden, gevormd door het rhythme. Debussy heeft een rhythme dat van hèm is, dat niemand hem na kan doen, want dat rhythme is van een zòò verfijnde subtiliteit, dat iedere navolging ervan onmogelijk is.

Bij Ravel daarentegen is het rhythme zwart op wit, (en dit is een zeer modern détail in zijn werk); het rhythme treedt bij hem dikwijls op den voorgrond, terwijl het bij Debussy bijna altijd onder een droomerig waas verborgen ligt.

Maar de menschheid is gemakzuchtig en generaliseert gaarne. Het heeft den menschen al zoo veel moeite gekost om het genie van Debussy te erkennen. Moet men zich nu nog voor een tweede genie gaan interesseeren? Welneen! Een navolger van Debussy en daarmee uit!

De vergelijking schijnt nogal gewaagd, maar er is een overeenkomst te vinden in het werk van den schilder Monet en dat van den komponist Debussy. Het waren intieme vrienden, en zij hadden een verwant soort ideaal voor oogen. Suggereert de muziek van Debussy ons niet de nieuwe ideëen van dien tijd, en vinden wij niet in zijn muziek evenals in de schilderkunst van Monet, datzelfde soort van droomerige vaagheid, gewilde vaagheid? Op de plaatsen waar men, ten onrechte trouwens, bij Debussy nu wel eens een scherp contrast zou wenschen, daar hebben we slechts te luisteren naar wat Debussy ons zelf antwoorden zal: ‘Au lieu de l'opposition du plan je fais l'opposition de l'idée.’

Debussy ging rechtuit, hij wist waarheen de weg hem voeren zou en hij behoefde niet naar links of naar rechts te kijken. De natuur van Ravel is veel gecompliceerder. Debussy is de idealist, Ravel is veel meer de groote virtuoos - in den goeden zin des woords - hij is ook nog een

ristisch schilder, en soms heeft hij wat van een goochelaar. Niets van dat alles bij Debussy.

Debussy droeg alles in zichzelf, terwijl Ravel, al bleef hij er dan zijn persoonlijkheid bij bewaren, er geen kwaad in zag, nu en dan de folklore van verschillende landen in zijn muziek aan te wenden; we hebben er tallooze bewijzen van. Hij heeft niet altijd een hekel aan een zeker soort acrobatie, en houdt ook wel van een grapje.

Maar natuurlijk: het groote verschil tusschen die twee mannen, dat moeten we op een ander terrein zoeken; het ligt in de natuur zelf, in hun geheel verschillend karakter. Het is vrij gemakkelijk, wanneer men een bladzijde van Debussy en éen van Ravel voor zich heeft, daarin het verschil van schriftuur aan te toonen. Dat kan iedereen die gewend is partituren te lezen. Maar wat nièt in de noten te vinden is: het geheim van ieder kunstwerk, dat is uit een wonderlijke wereld tot ons gekomen, een wereld die wij nooit zullen kennen.

Debussy was van nature rechtuit, en de ontwikkeling van zijn kunst heeft een regelmatig verloop gehad; hij beheerschte zijn kunst ook meer dan Ravel, want hij kende er de grenzen van. Wanhoop heeft hij nooit gekend, want hij heeft nooit een enkel oogenblik aan zijn roeping getwijfeld. Het is mogelijk wanneer men een werk van Debussy hoort, uit te maken ongeveer wanneer hij het geschreven moet hebben. Bij Ravel daarentegen is het onmogelijk er ook maar een slag naar te slaan. Er is geen duidelijke logica in de ontwikkeling van zijn kunst te vinden, die allerlei hoogtepunten gehad heeft. Hij heeft lange perioden van werkeloosheid doorgemaakt en als men dan soms denken zou, dat er gedurende zoo een periode een groot werk in zijn geest tot rijpheid was gekomen en dat er spoedig groote symphoniën het licht zouden zien, dan vergist men zich. Neen, dan had hij bijvoorbeeld een enkele piano-suite naar den uitgever Durand gestuurd, en dan hoorde men later, dat hij de helft van een groot werk vernietigd had. En altijd heeft hij op die manier de menschen teleurgesteld. Er wordt altijd meer van hem verwacht dan hij ons geven kan. En dat ligt in zijn eigenaardige, onzekere en onrustige natuur. Onder een masker van ironie en spotzucht verbergt hij ons wonderen van menschelijke grootheid.

Deze Voltaire in de muziek, de man, die alles gelezen heeft en overal den spot mee drijft, deze bewonderenswaardige goochelaar met dissonanten, het mooiste wat hij heeft verbergt hij ons meestal; dat laat hij liever niet los. Hij kàn ons ook niet altijd het beste geven van wat hij heeft.

Hij heeft onder andere een afschuw van de menschelijke hartstochten, dezelve op muziek gezet, wel-te-verstaan. Hij deelt deze trek met de besten van zijn tijdgenooten, zooals ook met de meesten van de jongste generatie. Lazen wij niet onlangs in een hyper-moderne revue, tusschen enkele andere min of meer geslaagde paradoxen: ‘Le coeur n'existe plus’?

Aan de opera, dit compromis, heeft hij zich niet gewaagd. Haasten wij ons erbij te zeggen, dat dit niet eenvoudig een kwestie van smaak is: na rijp beraad heeft hij ervan afgezien. Het is hier de plaats niet het eeuwige geval ‘de opera’ grondig te behandelen. Iedereen weet waaruit in hoofdzaak het conflict bestaat, dat in de diverse tijdvakken altijd op min of meer geslaagde wijze opgelost diende te worden. Om het drama tot de gewenschte effecten te laten komen, is de komponist verplicht, bladzijde na bladzijde vulling te schrijven, daar waar de symphonie heel andere eischen gesteld zou hebben. Of wel zooals Wagner in verschillende van zijn opera's deed: hij maakt doodeenvoudig het tooneel ondergeschikt aan het muziekwerk. In ‘Tristan’ is deze manier van doen tot in het belachelijke toe doorgedreven; de tooneelgebaren doen altijd denken aan een heel langzaam afgedraaide film, en ik heb bij Tristan altijd lust met mijn rug naar het tooneel te gaan zitten.

In al deze waaghalzerijen heeft Ravel geen zin gehad. Maar er is nog een ander noodzakelijk kwaad aan de opera verbonden: het pathos, deze toch niet zeer muzikale uitdrukkingswijze, die met het romantisme ook de symphonische muziek was binnen gedrongen, en die met Wagner gelijk een bom losbarsten zou, dat pathos had zijn tijd gehad. Lang en breed. Er moest schoon schip gemaakt worden en geen onwelriekende resten mochten er achterblijven.

Het geheim van Pelléas et Mélisande moeten we dan ook zoeken in het

buitengewone samen gaan van het gedicht en de muziek. Het geluk ervan lag in de zieleverwantschap

tusschen Maeterlinck en Debussy. Het gedicht was als een bloem, die de komponist op zijn weg vond. Hij had zich slechts te bukken om die bloem te plukken en behoefde zich niet het minste geweld aan te doen. Zijn muziek stroomt er zoo behagelijk-weg in heen als in een zomersche rivier. Misschien zal zich eenmaal de dichter vertonen die voor het werk van Ravel voorbestemd is. Maar het wonder laat wel lang op zich wachten....

Er zijn dingen die ons verwonderen in het oeuvre van Ravel. Hoe kunnen we bijvoorbeeld uitleggen waarom er in 1917 een menuet verscheen (in ‘le Tombeau de Couperin’) die als twee droppelen water lijkt op een andere uit 1904, en nadat de komponist al verschillende hoogtepunten in zijn kunst bereikt had? Waarom circa 1920 die (schijnbare) teruggang naar het romantisme, toen we konden denken dat de duivel al lang veilig en wel begraven was? Die koortsachtige gejaagdheid in de ‘Valse’, dat enerveerende dispuut tusschen de twee instrumenten in de Sonate voor viool en violoncel, en die uit een streek vandaan komen, waar hij gelukkig niet heel lang zou verblijven....

Eén van de geliefkoosde terreinen van Ravel is zijn, zeer persoonlijke, aanwending van een folklore. In het bijzonder de Spaansche volksmuziek heeft altijd veel aantrekkingskracht op hem uitgeoefend. We hebben van hem een ‘Rhapsodie espagnole’ (een bij het publiek zeer populair werk), vijf Grieksche volksmelodieën; Italiaansche, Spaansche, Hebreeuwsche, Schotsche, Vlaamsche en Russische liederen (van ieder echter slechts éen). Dan de ‘Trois chansons madécasses’ (deze zijn schitterend). En in de Sonate voor viool en piano hooren wij een Amerikaansche jazz. Dan hebben we de ‘Rhapsodie tzigane’ voor viool met orchestbegeleiding; de ‘Valse’ waarin hij ons naar een zéer vooroorlogsch Weenen brengt - en dan natuurlijk het groote lyrische werk ‘l'Heure espagnole’.

Misschien is het aan die veelvuldige afwijkingen van een vrij onzekeren weg te danken, dat Ravel een zoo buitengewoon veelzijdig komponist is. Er staat van alles wat op het menu; hij brengt ons allerlei verschillende schotels, maar altijd met denzelfden onweerstaanbaren glimlach.

Ook is er soms een typisch demonische trek in het werk van Ravel, maar het is niet de verschrikkelijke duivel van de Mephisto-Walzer, neen, het is ook weer een heel speciaal Raveliaansch duiveltje, een klein spottend mannetje met een valschen grijns; ik denk aan het prachtige finaal van ‘Gaspard de la Nuit’: ‘Scarbo’.

De kunst van Debussy gaat boven den maker uit; de mensch, het toevallige werktuig, telt niet meer. Ravel daarentegen geeft ons dikwijls den spiegel van zijn eigen persoonlijk ‘ik’, en dat is een van de menschelijke en dus mooie eigenschappen van zijn kunst.

De gevaarlijke draaikolk van het romantisme heeft hij al spoedig ontzeild; Ravel komt weer tot ons zooals wij hem het liefst hebben: Ravel.

Roland Manuel schreef een aardig stukje, en we zijn het gaarne met hem eens: ‘Votre cauchemar s'est dissipé, vous ne voyez plus ce grimaçant visage, vous n'entendez plus l'horrible voix qui parle de mort et de damnation, et voici qu'on vous chuchote le plus souriant des poèmes. Vous avez fait un mauvais rêve, laissez vous en persuader, écoutez cette voix qui vous émeut, c'est celle d'un des plus adorables génies qui aient jamais fleuri sur la terre de France.’

***

Maurice Ravel is geboren den 7en Maart 1875 te Ciboure dichtbij Biarritz in het Baskenland. Het is een oud en heel klein Fransch stadje, dat vredig aan den oever der rivier ligt. Dat is de langzaam stroomende Nivelle en wat verder ligt

Saint-Jean-de-Luz, maar bij Ciboure weet het onschuldig water nog niets van de opgeschroefde feestvreugde der mondaine luxestad. En evenals de mooie oude huizen aan de onechte civilisatie van Biarritz en Saint-Jean-de-Luz den rug toedraaiden, evenzoo woont Ravel tegenwoordig in het rustige Montfort L'Amaury, dat aardige plaatsje aan den rand van het bosch van Rambouillet. Het ligt zoowat 50 kilometer van Parijs verwijderd; men voelt er de betrekkelijke nabijheid van de wereldstad niet meer.

Wat is het heerlijk hem daar op te zoeken en te hooren spelen in zijn ivoren toren, het prachtige landhuis, dat zoo

eenvoudig en toch geraffineerd is aangekleed met mooie oude lappen en zeldzame, heel kostbare Oostersche vazen....

Hij is een eigenaardig mensch en voor het mondaine stadsleven is hij niet in deze wereld; hij heeft dat ook niet noodig.

Zoo ik al een symbool mag zien in de geboorteplaats, dan hoop ik even de vergelijking te mogen maken met het geboortehuis van Beethoven, uit een ellendig milieu afkomstig, de zoon van een dronkaard en die in zijn eerste levensjaren al het vreeselijkste kinderverdriet gekend heeft. De ellenden die Beethoven geen oogenblik verlaten hebben, de harde strijd om het bestaan, van dit alles heeft Ravel nooit iets gekend. Zijn ouders hadden het goed, zijn opvoeding heeft niets te wenschen over gelaten, de groote moeilijkheden van het leven zijn hem bespaard gebleven.

Het is niet lang geleden, dat Ravel gehuldigd is geworden in zijn geboorteplaats, en enkele brave muzieklieden van de landstreek hebben de gelegenheid niet voorbij laten gaan, om met den misplaatsten eeretitel van ‘chef de l'école basque’ op de proppen te komen. In de duisternis der eeuwen een Baskische herediteit te gaan zoeken, het zou al even moeilijk als nutteloos zijn. Van het ouderpaar van Ravel was alleen de moeder een Baskische, ze was bovendien onmuzikaal, terwijl de vader uit een plaatsje aan het Meer van Genève afkomstig was. Een zeker zuidelijk accent valt Ravel evenwel niet te ontzeggen; misschien vinden wij daarin de verklaring van zijn groote liefde voor de Spaansche volksmuziek.

Al spoedig na de geboorte van den zoon verhuist de familie Ravel naar Parijs, de stad waar onze musicus zijn heele jeugd zal doorbrengen. Zijn vader, die een knap ingenieur was, een man van verstand en bovendien niet onmuzikaal, wist de eerste kiemen te ontdekken der muzikale roeping van zijn zoon. We moeten hem er dankbaar voor zijn, dat hij tegen den wil van de moeder en ook van andere familieleden in, ervoor zorgde, dat hun zoon zich aan de muziek zou wijden. En het is des te meer te loven, dat de vader erop aandrong, nu we weten dat het jongetje niets had van een wonderkind. Hij hield wel van muziek, maar veel meer van andere spelletjes en de Eiffeltoren en de bootjes op de Seine interesseerden hem meer. De eerste leermeester van Ravel, Henri-Ghis, had

dan ook niet bepaald een prettigen leerling aan hem. Deze leeraar, die een komponist van verdienste was, verdiende met moeite de 10 sous per halfuur, die voor dien tijd een behoorlijk salaris schenen te zijn voor eerste pianolessen. De jongen kon echter wel werken, toen het erop aankwam. Hij bleek tenslotte een vlijtig en gewillig kind te zijn, later zelfs is hij gaan houden van den dwang van het werk. Hij had heelemaal niet de eigenschappen van een alles omvergooiend genie, zooals Berlioz bijvoorbeeld, die zich aan geen enkelen schooldwang kon onderwerpen en voor wien alle werk een kwelling was. Doch tijdens de jeugd van Berlioz waren de muziekscholen ‘plus conservatrices que le conservatoire’. De vloed van romantisme, die toen baan zocht te breken, werd met alle macht tegengehouden door alles wat zich leeraar noemde, op de verschillende sporten van de ladder. De romantische jeugd voelde zich rechtmatig verplicht, te strijden tegen die laatste vestingmuren van het classicisme; het muziekonderricht. Tegen alle logica in, wilde het onverzettelijke academisme de romantiek negeeren. In de jeugd van Ravel daarentegen heerschte er al een liberaler geest in het muziekonderwijs. Zelfs op het Parijsche conservatorium!

Trouwens voordat Ravel op het conservatorium kwam, had hij een harmonieleeraar, die er geen bezwaar in zag, met zijn leerlingen te praten over de drie trappen van het terts-sept akkoord: c.e.b. met hun heldere dissonanten. En hij vond een gewillig oor bij Ravel. Deze zelfde Charles-René was verzot op vrije composities van zijn

In document De Gids. Jaargang 95 · dbnl (pagina 83-103)