• No results found

R.M.W.A. van Vroonhoven

Kunnen uitsluitend dames en heren van stand zich melden voor een met onze­

kerheden omgeven wethoudersbaan ? Is het wethouderschap met alle onzeker­

heden alleen voor ambtenaren en leraren weggelegd? Uit dit hoofdstuk blijkt dat de wethouder inmiddels over een vrij goede rechtspositie beschikt. Zijn of haar salaris is, zeker in de wat grotere gemeenten niet slecht. Ook hebben wethouders recht op een vergoeding van de gemaakte onkosten. Nadat wet­

houders hun functie hebben neergelegd, ook als dat politieke redenen heeft, zijn ze soms nog jaren verzekerd van een inkomen. Wel moeten wethouders de inkomsten uit nevenfuncties storten in de gemeentekas.

1 Inleiding

In de vorige eeuw werd het wethoudersambt beschouwd als een ereambt. Ook toen al genoot de wethouder een wedde. Tot 193 1 bestond de helft van de wedde uit een vast inkomen en de andere helft uit presentiegelden. In deze eeuw is het ambt uitgegroeid tot een professioneel ambt, dat of als volledig ambt, of als nevenambt wordt uitgeoefend. Na het verdwijnen van de presen­

tiegelden is er echter een duidelijk verband blijven bestaan tussen de (geschat­

te) werkbelasting en de vastgestelde beloning. Dit komt met name tot uitdruk­

king in de tijdsbestedingsnorm I van de wethouder in de kleinere gemeenten.

De materiële rechtspositie van de wethouder is in de afgelopen jaren meermalen onderwerp van discussie geweest. Een en ander blijkt uit verschil­

lende studies en onderzoeken die sinds het midden van de jaren zeventig zijn verricht. Als belangrijkste worden genoemd het rapport 'Knelpunten rechts­

positie gedeputeerden en wethouders' van de commissie-Stuijvenberg uit 1976 (Kamerstukken II 1 975/76, 13 238, nr. 5, bijlage), het rapport 'Wethouders in Nederland' (VNG, 1 980b), het rapport ' De wethouder gewaardeerd' (VNG, 1 982) en het rapport ' De rechtspositie van de wethouder' uit 1 983 van een departementale werkgroep van het ministerie van Binnenlandse Zaken (Minis­

terie van Binnenlandse Zaken, 1983). Onderwerpen die in deze rapporten aan de orde kwamen waren bijvoorbeeld de weddestructuur en de hoogte van de wedde, de grens van het full-time wethouderschap, inkomsten uit nevenfunc­

ties, een vaste onkostenvergoeding en voorzieningen voor ziektekosten.

Bovendien heeft er op 12 november 1990 een uitgebreide commis­

sievergadering (Handelingen vev 1990/91 , nr. 1 3 : 1-26) in de Tweede Kamer plaatsgevonden naar aanleiding van twee notities van de Minister van

I Met de tijdsbestedingsnorm wordt bedoeld het deel van de werkweek, dat de wethouder in staat dient te worden gesteld aan het wethouderschap te besteden.

76 Aanstelling en mobiliteit van wethouders

Binnenlandse Zaken over de ' Materiële rechtspositie staten- en raadsleden, gedeputeerden en wethouders' (Kamerstukken 11 1 988/89, 20 92 1 , nr. 2 en Kamerstukken 11 1 989/90, 20 92 1 , nr. 3). In het Bestuursakkoord Rijk-VNG van 19 oktober 1990 is eveneens aandacht besteed aan de rechtspositie van de wethouder.

Een belangrijk deel van de aanbevelingen en beleidsvoornemens, die in bovenstaande rapporten, notities en bestuursakkoord zijn opgenomen, is in­

middels ofwel reeds in de geldende rechtspositie van de wethouder verwerkt ofwel bij inwerkingtreding van de Gemeentewet gerealiseerd. In dit hoofdstuk komen deze laatste wijzigingen met name aan de orde. Ze zijn geformaliseerd in het nieuwe Rechtspositiebesluit wethouders, dat tegelijk met de Gemeente­

wet in werking is getreden.

2 De rechtspositionele artikelen in de Gemeentewet

Onder het regime van de oude gemeentewet (artikel 100) werd de jaarwedde­

regeling van wethouders, nadat de gemeenteraad was gehoord, door gedepu­

teerde staten vastgesteld. Vervolgens keurde de Kroon de provinciale jaarwed­

deverordening goed.

In artikel 44, eerste lid, van de Gemeentewet 2 wordt bepaald dat de bezoldiging van de wethouder wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur. De wetgever heeft voor deze centralisatie gekozen op grond van de volgende reden: ' De Kroon zal daardoor beter dan bij de hantering van het goedkeuringsrecht in staat zijn de rechtsgelijkheid op hoofdpunten tussen de wethouders der verschillende gemeenten, welke steeds meer als wenselijk wordt ervaren, te bevorderen' . Het verschil tussen het systeem van de oude en de nieuwe Gemeentewet lijkt groot. Gelet op de praktijk onder de oude wet:

de provinciale jaarweddeverordening werd door gedeputeerde staten vastge­

steld conform een model-jaarweddeverordening, zal het materiële verschil echter tussen beide systemen gering zijn. De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Rechtspositiebesluit wethouders dat in de volgende para­

graaf aan de orde komt.

Het tweede en derde lid van artikel 44 bevatten geen nieuwe elementen ten opzichte van de oude gemeentewet. Deze leden bepalen dat regels kunnen worden gesteld betreffende tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en betreffende andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het wethoudersambt en voorts dat wethouders buiten het­

geen hun bij of krachtens de wet is toegekend als zodanig geen inkomsten, in welke vorm ook, ten laste van de gemeente genieten. Het uitvoeringsbesluit van deze leden is eveneens het Rechtspositiebesluit wethouders.

2 In deze beschouwing worden de artikelen uit de Gemeentewet gebruikt en wel de versie die bij Wet van 14 februari 1992 in het Staatsblad (nr. 96) is gepubliceerd. De definitieve vernummering van de Gemeentewet was bij het ter perse gaan van dit boek nog niet beschikbaar.

De materiële rechtspositie van de wethouder 77

De leden vier en vijf van artikel 44 zijn nieuw en hebben betrekking op ver­

goedingen voor nevenfuncties die worden vervuld uit hoofde van het wethou­

dersambt. Hierbij maakt het niet uit of de vergoedingen ten laste van de gemeente komen of niet. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd moeten zij in de gemeentekas worden gestort. Het vijfde lid biedt aan de raad de mogelijkheid om in bijzondere gevallen voor de verplichte storting in de gemeentekas ontheffing te verlenen.

Behalve artikel 44 zijn er nog twee andere artikelen die direct betrek­

king hebben op de rechtspositie van wethouders, te weten de artikelen 36 en 5 1 . De Gemeentewet maakt het mogelijk dat in gemeenten waar het wethou­

derschap een volledige betrekking is deeltijdwethouders worden benoemd (artikel 36, tweede lid). Voorts bepaalt artikel 5 1 , tweede lid, dat de vergoe­

ding van degene die met de waarneming van het ambt van wethouder is belast bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld. De rechtspositie van de deeltijdwethouder en die van de waarnemer is eveneens geregeld in het al eerder genoemde Rechtspositiebesluit wethouders.

3 Het nieuwe Rechtspositiebesluit wethouders

De rechtspositie van de wethouder was onder de oude gemeentewet fragmen­

tarisch geregeld. De wedde van de wethouder werd, zoals reeds vermeld, in een provinciale verordening neergelegd. De onkostenvergoedingen en de financiële voorzieningen in verband met ziektekosten werden in drie afzonder­

lijke algemene maatregelen van bestuur geregeld. 3

Deze onderwerpen zijn op basis van arti�el 44 van de Gemeentewet in een nieuwe algemene maatregel van bestuur, het Rechtspositiebesluit wet­

houders, opgenomen. De overzichtelijkheid van de regeling van de materiële rechtspositie is hiermee aanzienlijk verbeterd. In dit besluit is bovendien een aantal vernieuwingen en verbeteringen van de rechtspositie gerealiseerd. De belangrijkste zijn:

- de verlaging van de full-time grens van het wethouderschap in gemeenten van 24.000 inwoners naar gemeenten van 18.000 inwoners;

- de verhoging van de tijdsbestedingsnorm van het wethouderschap in gemeen­

ten van 14.00 1 - 1 8.000 inwoners van 60 procent naar 70 procent;

- de verhoging van de tijdsbestedingsnorm van het wethouderschap in gemeen­

ten van:

8.001-14.000 inwoners van 50 procent naar 55 procent;

4.001-8 .000 inwoners van 40 procent naar 45 procent;

2.001 -4.000 inwoners van 30 procent naar 35 procent;

3 Het koninklijk besluit van 3 juli 1 986 tot uitvoering van artikel 1 00, derde lid, van de oude ge­

meentewet, houdende regels betreffende andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het wethouders ambt (Stb. 406), het Besluit regels kostenvergoedingen wethou­

ders (Stb. 1992, 48 1 ) en het Besluit inkomenstoeslag belanghebbenden in de zin van de Intertm­

regeling ziektekosten ambtenaren 1 982 (Stb. 1 989, 308).

78 Aanstelling en mobiliteit van wethouders

0-2.000 inwoners van 20 procent naar 25 procent;

- de automatische doorwerking van eenmalige en eindejaarsuitkeringen;

-de compensatie AOW / A WW -premie over de werkgeversbijdrage van de IZA-premie;

- de 1 8 procent-regeling van het pensioen;

- een aan de wethouder nagenoeg gelijkwaardige rechtspositie voor de deel-tijd wethouder en voor het raadslid dat een wethouder waarneemt.

4 De bezoldiging

Een departementale werkgroep van het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft in 1983 in haar rapport ' De rechtspositie van de wethouder' een aantal uitgangspunten opgesteld die nog steeds bepalend zijn voor de weddestructuur van de wethouder:

' 1 . de bezoldiging dient in beginsel in overeenstemming te zijn met de zwaarte van de wethoudersfunctie;

2 . de zwaarte van de wethoudersfunctie is gerelateerd aan de bestuurlijke zwaarte van de gemeente;

3. als aanduiding van de bestuurlijke zwaarte van de gemeente wordt uitge­

gaan van een rangschikking van de gemeenten volgens herziene Ubink-nor­

men;

4. de bezoldiging van de wethouders functie betreft een op zichzelf staande aangelegenheid en wordt mitsdien niet uitgedrukt in een vaste verhouding van de wedde verbonden aan andere functies in dezelfde gemeenteklasse' .

Sinds 1985 is de weddestructuur voor wethouders volgens elf gemeen­

telijke inwonersklassen (de herziene Ubink-normen) afgestemd op de bezoldi­

gingsopbouw van rijksambtenaren op grond van het Bezoldigingsbesluit bur­

gerlijke rijksambtenaren (BBRA) 1984. De wedde wordt uitgedrukt in een vast bedrag, dat correspondeert met een bepaald regelnummer van het BBRA 1984. Tijdens een wethoudersperiode wijzigt dit regelnummer niet. Wethou­

ders komen dan ook niet in aanmerking voor periodieke wedde-verhogingen.

Per 1 april 1993 is het sectorenmodel in het arbeidsvoorwaardenover­

leg voor het overheidspersoneel ingevoerd. Dit betekent dat vanaf die datum de onderhandelingen over het salaris, arbeidsduur en de aanvullende aanspra­

ken bij ziekte en werkloosheid van het overheidspersoneel niet meer in het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken (CGOA) worden ge­

voerd, maar in acht sectoren. Deze sectoren zijn: rijk, defensie, onderwijs en wetenschappen, politie, rechterlijke macht, gemeenten, provincies en water­

schappen. In de sector rijk worden de onderhandelingen van werkgeverszijde gevoerd door de Minister van Binnenlandse Zaken, in de sector gemeenten door het College van Arbeidszaken. Op grond van het waarborgen van een­

heid en uniformiteit binnen het openbaar bestuur op rechtspositioneel gebied en het zorgdragen door het rijk voor goede onderlinge bezoldigingsverhoudin­

gen tussen bestuurders en voor een deugdelijke rechtspositie, mede om te

De materiële rechtspositie van de wethouder 79

verzekeren dat er genoeg voldoende gekwalificeerde personen voor bestuurs­

functies beschikbaar zijn, is besloten dat de koppeling van de bezoldiging van wethouders met het BBRA 1984 wordt gehandhaafd en dat de wethouders de inkomensontwikkeling in de sector rijk gaan volgen. Dit betekent dat de bezoldiging van wethouders wijzigt als de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel wijziging ondergaat, en dat wethouders een vakantie-uitkering genieten en in aanmerking komen voor eenmalige of eindejaarsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen zoals die gelden voor het burgerlijk rijksperso­

neel.

De bezoldiging wordt door de wethouder genoten met ingang van de dag van benoeming en eindigt op het tijdstip van beëindiging van het wethou­

derschap.

De hoogte van de bezoldiging per 1 april 1993 wordt in tabel 5 . 1 aangegeven.

Tabel 5 . 1 Bezoldiging van wethouders

klasse inwonertal tijdsbeste- regel- bezoldiging dingsnorm nummer per 1 april in proeen- BBRA 1993 per

ten maand

1 0- 2.000 25 30 f 1 . 142,25

2 2.001- 4.000 35 30 f 1 .599, 15

3 4.001- 8.000 45 38 f 2.410,20

4 8 .001 - 14.000 55 50 f 3.586,55

5A 14.001- 1 8.000 70 55 f 4.886,70

5B 1 8.001- 24.000 100 55 f 6.98 1

,-6 24.001- 40.000 100 61 f 7.53 1

,-7 40.001- 60.000 100 67 f 8.203

,-8 60.001- 100.000 100 78 f

9.543,-9 100.001- 150.000 100 86 f

10.836,-10 150.001- 375.000 100 92 f 1 1

.918,-1 .918,-1 375.001- en meer 100 102 f 1 3

.969,-Bovenstaande bedragen zijn exclusief 8 procent vakantie-uitkering (circulaire BW93/U2164).

Zoals onder het regime van de oude gemeentewet kan ook onder het regime van de nieuwe Gemeentewet op grond van bijzondere omstandigheden de in tabel 5 . 1 genoemde tijdsbestedingsnorm voor de gemeenten in de klasse 1 tot

80 Aanstelling en mobiliteit van wethouders

en met 5A worden verhoogd. Naar objectieve maatstaven hebben wethouders in bijzondere omstandigheden meer tijd nodig voor de aan hun functie verbon­

den werkzaamheden. De bestuurslast van deze gemeenten is in die gevallen hoger dan op grond van het inwonertal in de gemeente kan worden verwacht.

Een verhoging van de tijdsbestedingsnorm leidt in evenredige mate tot verho­

ging van de bezoldiging van alle wethouders in die gemeenten. Bovendien kan op grond van bijzondere omstandigheden een gemeente voor de toepassing van tabel 5 . 1 al dan niet voor een bepaald tijdvak in een andere klasse worden ge­

plaatst. Deze gemeentelijke opklassificatie brengt mee dat de bezoldiging respectievelijk de vergoeding van alle politieke ambtsdragers wordt verhoogd.

De procedure voor beide maatregelen is als volgt: de raad besluit tot verho­

ging van de tijdsbestedingsnorm casu quo tot opklassificatie. Daarna dient zij hiertoe een schriftelijk beargumenteerd verzoek in bij de provincie. Het col­

lege van gedeputeerde staten neemt over dit verzoek een besluit. Wordt het verzoek ingewilligd dan zenden gedeputeerde staten onverwijld hun besluit aan de Minister van Binnenlandse Zaken. De Minister van Binnenlandse Zaken beoordeelt vervolgens of het besluit al dan niet in aanmerking komt voor schorsing of vernietiging (repressief toezicht) .

Overgang van een gemeente naar een hogere of een lagere klasse vindt uiteraard ook plaats in verband met toename (bijvoorbeeld bij een gemeente­

lijke herindeling) of afname van het aantal inwoners. De overgang van een gemeente naar een lagere klasse is niet van invloed op de bezoldiging van de functionerende wethouder.

Tot de bezoldigingsartikelen van het Rechtspositiebesluit wethouders behoren ook de volgende bepalingen: wethouders komen in aanmerking voor een met de overhevelingstoeslag vergelijkbare toeslag en in geval van overlij­

den van een wethouder ontvangen nabestaanden een bedrag dat gelijk is aan zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering, over een tijdvak van drie maanden.

5 Vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzienin­

gen

De ziektekostenvoorziening

Een wethouder kan deelnemen aan het Instituut zorgverzekering ambtenaren Nederland (IZA-Nederland) of aan een gemeentelijke regeling. Indien een wethouder niet aan deze regelingen deelneemt wordt het bedrag van de tege­

moetkoming in de ziektekosten vastgesteld overeenkomstig de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982 (Interimregeling). Op basis van de IZA-regeling ontvangt de wethouder ten laste van de gemeente een tegemoetkoming in de aan het deelnemerschap verbonden kosten (IZA-premie). Deze tegemoetko­

ming wordt vastgesteld op dezelfde wijze als dit gebeurt voor andere IZA­

deelnemers. Indien op een wethouder de Interimregeling van toepassing is

De materiële rechtspositie van de wethouder 8 1

ontvangt hij als tegemoetkoming een (netto) bedrag dat is gebaseerd op het gemiddelde van de premies die door niet op winst gerichte ziektekostenver­

zekeraars worden berekend voor een standaardverzekering.

In het Rechtspositiebesluit wethouders is nog een aantal andere bijzon­

dere ziektekostenvoorzieningen opgenomen, bijvoorbeeld de voorziening dat onder bepaalde omstandigheden aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van indirecte ziektekosten.

Compensatie A OW/A WW en de 18 procent-regeling van het pensioen

Beide voorzieningen zijn in het Rechtspositiebesluit wethouders opgenomen naar aanleiding van de in het Bestuursakkoord Rijk-VNG gemaakte afspraken.

De eerste voorziening betreft een compensatie van de over de werkgeversbij­

drage in de IZA-premie verschuldigde premies AOW/AWW naar het voor­

beeld van de regelingen die ter zake voor ambtenaren gelden. De tweede voorziening houdt een aanvullende uitkering in op het invaliditeitspensioen.

Gelet op het technische karakter van beide voorzieningen wordt voor de nade­

re uitleg hiervan verwezen naar het genoemde besluit en de bijbehorende toelichting.

6 Onkostenvergoedingen

De raad kan bij verordening bepalen dat wethouders een vergoeding voor reis­

en verblijfkosten en een vaste vergoeding voor overige kosten ontvangen.

Bij reis- en verblijfkosten moet onderscheid worden gemaakt in kosten voor woon-werkverkeer en in kosten voor niet woon-werkverkeer. Een tege­

moetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer dient aan te sluiten bij de rijksnorm, neergelegd in het Verplaatsingskostenbesluit en -regeling 1989.

Bovendien mag aan de wethouder alleen een tegemoetkoming in deze kosten worden verstrekt indien de afstand tussen zijn woning en het gemeentehuis meer dan tien kilometer bedraagt. De tegemoetkoming is belastingvrij indien deze onder de norm blijft van het fiscale reiskostenforfait.

Voor reiskosten niet woon-werkverkeer, de zogenaamde zakelijke kilometers per eigen auto, geldt een andere vergoeding. Deze zakelijke kilo­

meters, waaronder ook vallen gemaakte kilometers binnen de gemeente, kun­

nen worden gedeclareerd tot het maximum van de rijksnorm, neergelegd in artikel 7 van het Reisbesluit binnenland. De hoogte van het bedrag van deze rijksnorm is f 0,57 (bedrag per 1 januari 1994) per afgelegde kilometer.

Indien de wethouder voor deze zakelijke kilometers gebruik maakt van het openbaar vervoer kan hij de werkelijk gemaakte kosten declareren. Een ver­

goeding voor autokosten tot f 0,57 per kilometer, alsmede een vergoeding voor de kosten per openbaar vervoer zijn volledig onbelast.

Voorts kan een wethouder een vergoeding ontvangen voor verblijfkos­

ten die samenhangen met reizen niet woon-werkverkeer. De werkelijke kosten van de zakelijk gebruikte maaltijden en de kosten voor overnachting kunnen

82 Aanstelling en mobiliteit van wethouders

worden gedeclareerd. Aan de hoogte van de verblijfkosten kan de gemeente een maximum stellen. Een vergoeding tot het maximum van de werkelijk gemaakte verblijfkosten is fiscaal onbelast. Bij het declareren van de reis- en verblijfkosten niet woon-werkverkeer dient de wethouder bewijsstukken hier­

van te overleggen.

Sinds het Besluit regels kostenvergoedingen wethouders (Stb. 1992, 481) op 1 januari 1993 in werking is getreden kunnen wethouders een vaste onkostenvergoeding voor overige kosten ontvangen. Deze nieuwe regeling houdt tevens in dat wethouders naast een dergelijke vaste vergoeding geen vergoedingen voor overige kosten op declaratiebasis meer kunnen ontvangen.

Wethouders hebben bovendien geen recht op de vaste onkostenvergoeding, die aan raadsleden wordt verstrekt.

In tegenstelling tot de bezoldiging van full-time wethouders in gemeen­

ten boven 18.000 inwoners is het maximale bedrag van de vaste onkostenver­

goeding voor deze wethouders gelijk. De maximale hoogte van de vaste onkostenvergoeding per 1 januari 1994 wordt in tabel 5 . 2 aangegeven.

Tabel 5 . 2 Onkostenvergoedingen wethouders

klasse inwonertal

tijdsbestedings-norm in procen-ten

1 , 2 en 3 8.000 -minder 25, 35 en 45

4 8 .001 -14.000 55

5A 14.00 1 - 1 8.000 70

SB tot en met 1 1 18.00 1 -meer 100

Bovenstaande bedragen zijn fiscaal onbelast (BW93/U2394).

vergoeding per 1 januari

1994 op jaar-basis f 3 .262,-f 5 . 365,-f 6.944,-f

7.576,-Bij de opbouw van de onkostenvergoeding is rekening gehouden met de vol­

gende kostencomponenten:

- cursussen, seminars, symposia, congressen;

- excursies, inclusief verblijfkosten;

- vakliteratuur;

- vereniging van raadsleden;

- afschrijving tekstverwerker met toebehorende faxapparatuur, andere techni-sche middelen (exclusief telefoon) ;

- zakelijke telefoonkosten (uitsluitend gesprekskosten);

- portokosten en fotokopieën;

- bijdrage in de kosten van fractieassistentJfractieweekends/vergaderkosten fractie/secretariaat van de fractie;

- representatiekosten (bijvoorbeeld attenties bij recepties).

De I1Ulteriële rechtspositie van de wethouder 83

Wethouders die ter vervulling van het ambt meer kosten maken dan door de vaste onkostenvergoeding wordt vergoed, kunnen deze (meer)kosten, binnen de ruimte van de aftrekbare kosten, individueel fiscaal in aftrek brengen.

Hiervoor dient de wethouder aan de belastinginspecteur bewijsstukken te overleggen. Overigens is aftrek van (meer)kosten in de bovengenoemde kos­

tencategorieën nog slechts mogelijk indien de wethouder aantoont dat de werkelijk gemaakte kosten de kostenvergoeding, vermeerderd met het arbeids­

kostenforfait, overtreffen. Bovendien is na de inwerkingtreding van de ' Oort­

wetgeving' de mogelijkheid om kosten af te trekken beperkter dan het onbelast kunnen ontvangen van onkostenvergoedingen.

7 Nevenfuncties

De artikelen 12 en 44 van de Gemeentewet hebben betrekking op (neven)func­

ties van raadsleden en wethouders.

Artikel 12 bepaalt dat de leden van de raad, waaronder ook de wet­

houders, openbaar maken welke andere functies dan het lidmaatschap van de raad zij vervullen. Deze openbaarmaking dient te gebeuren door een opgave van deze functies ter inzage te leggen op het gemeentehuis.

In paragraaf 2 is reeds kort ingegaan op de nieuwe leden vier en vijf van artikel 44. Deze leden hebben betrekking op nevenfuncties die worden vervuld uit hoofde van het wethoudersambt, de zogenaamde qualitate qua­

functies. Hierbij is het niet van belang of de vergoedingen uit deze nevenfunc­

ties ten laste van de gemeente komen of niet. Indien deze vergoedingen wor­

den uitgekeerd moeten zij in de gemeentekas worden gestort. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om inkomsten uit bestuursfuncties van gemeenschappelijke regelingen of van privaatrechtelijke instellingen, waarin de betrokken gemeen­

den uitgekeerd moeten zij in de gemeentekas worden gestort. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om inkomsten uit bestuursfuncties van gemeenschappelijke regelingen of van privaatrechtelijke instellingen, waarin de betrokken gemeen­