• No results found

Stelling: De politieke kleur van wethouders werkt maar beperkt door vanwege de maatschappelijke prioriteit voor beleid boven poli­

tieke profilering.

Wethouders staan eens in de vier jaar voor verkiezingen. Niet zelden be­

schouwen ze die tijd als een nare periode omdat die hun bestaan onzeker maakt. Dan komt ook de vraag naar hun profiel op. Na de verkiezingen wordt die vraag door de burgers niet meer gesteld; de burger treedt de gemeente dan niet als kiezer maar in allerlei andere rollen tegemoet. De vraag waar een wethouder dan voor gesteld kan worden of wordt, is beleid te maken. Er is bijvoorbeeld een voorziening nodig. Voor burgers is er dan geen behoefte aan ' een linkse of rechtse lantaarnpaal maar wel aan voldoende en goede straatver­

lichting tijdens geëigende perioden' . Ideologie, profiel, kleur van de wethou­

der is voor een aantal burgers dan volkomen irrelevant, en dat weet de wet­

houder.

Het gemeentelijk bibliotheekbeleid illustreert dat de positie van de wethouder wel van belang is en minder zijn kleur. In bepaalde gemeenten bleek er behoefte aan instandhouding van een filiaal of uitbouw. Van een wethouder wordt dan inzet op het goede moment gevraagd en enige affiniteit.

Hij of zij moet besturen. Het bleek in een gemeente nuttig dat hij bestuurslid was van een provinciale bibliotheekcentrale, en een werkgroep van ambtena­

ren en vertegenwoordigers van bibliotheken bekwaam leidde (Euser, 1984:

De wethouder, politieke kleur en gemeentelijk beleid 7 1

98) . Dit beleid bleek in een viertal gemeenten in de loop der jaren vrij stabiel.

Bibliotheekbeleid is een politiek niet hoog geprioriteerd vraagstuk, noch een controversieel vraagstuk. Vandaar dat de kleur van de wethouder amper een rol speelt. Politisering gelukt de wethouder ook niet omdat de andere raads­

fracties veel bibliotheekvraagstukken als zakelijke, technische vraagstukken zullen beschouwen.

5 Profilering opnieuw bezien

Na deze resultaten weten we dat profilering van wethouders beperkt mogelijk is. Onderwerpen die het meest gevoelig zijn voor politieke ideologie en dus 'open' zijn voor politieke verschillen liggen niet op het lokale niveau maar op rijks- en deels het EG-niveau. Op het materiële vlak is te denken aan belas­

ting- en inkomenspolitiek en op het immateriële vlak aan thema's als abortus, euthanasie, milieubeleid, vreemdelingenbeleid, defensie en ordehandhaving (zie ook Tops en Depla, 1 992: 1 1).

Verschillen tussen gemeentelijk beleid zijn er zeker maar de kleurin­

vloed is over het algemeen slechts waarneembaar als aan enige condities is voldaan. Tegelijk slaat scepsis toe; er is sprake van wel erg veel remmers op de profilering door wethouders. Er lijken daarmee forse bressen geslagen in de redenering over politieke bepaalde beleidsverschillen en profileringsmoge­

lijkheden.

Moet de wethouder zich ook zelf profileren? Het blijkt dat wethouders graag zakelijk optreden en, ook gezien het voorgaande, de profilering gaarne aan de fractieleider of partijvoorzitter overlaten (Vulperhorst en anderen,

1986).

Als profilering gevraagd zou zijn wat voor soort profilering is dat dan:

beleid in een ideologisch kader plaatsen of verduidelijking van de beleidsin­

houd geven, of 'public relations' bedrijven. Wethouders neigen zelf tot een verduidelijking van de inhoud, voorzover we op basis van onderzoek kunnen nagaan; sommigen zullen voor speerpunten in het beleid af en toe de publici­

teit willen halen om ook te laten zien dat ' men er nog is' en dat aan het col­

legeprogram gewerkt wordt. Profilering door ideologie-ontwikkeling vinden veel wethouders een zwaktebod (Vulperhorst en anderen, 1 986: 64). Uitgaan­

de van de omschrijving dat ideologie het totaal van denkbeelden, opvattingen en waarden is dat richting geeft aan het handelen kan worden vastgesteld dat weinig wethouders ervoor voelen zich ideologisch te profileren. Men heeft dergelijke ideologie ook niet nodig in het kader van de beleidsvorming in het college; het is eerder een rem. Ideologie is iets voor de landelijke partij , voor de Nicolaas Witsenkade, de Dr. Kuyperstraat en de Koninginnegracht. Boven­

dien: ' Lokaal kan men zich niet zoveel voorstellen bij ideologie' (Vulperhorst en anderen, 1986: 64). Kortom, ideologie is lastig te ontwikkelen, men wordt er niet primair en alledag op aangesproken, en het hoeft niet om goed te besturen. Ideologie is een soort zondagspak: het is op zijn retour, het heeft

72 De wethouder: algemeen overzicht

een specifieke functie net als een zondagspak, het komt niet elke dag ' uit de kast' , en je doet er je gewone werk niet mee of in.

Profilering naar wie? Veel wethouders gaan ervan uit dat een goede verhouding binnen het college, en met en in de raad van belang is. Bovendien onderhoudt de wethouder vele contacten in zijn sector: met maatschappelijke organisaties, bedrijven en burgers, met collega-wethouders, met gedeputeer­

den en statenleden, met intergemeentelijke commissies, met de VNG, met provinciale- en rijksambtenaren (zie Bongers-Sauër, 1 980). Profilering naar doelgroepen van het beleid dat men in portefeuille heeft krijgt zo verder gestalte. De brede communicatie met ' de' samenleving is secundair; er zijn immers voorlichtingsbulletins en de raadsvergaderingen wordt hier en daar op de lokale televisie uitgezonden. Profilering naar de kiezers is voor wethouders een afgeleide van het dagelijks handelen.

Kortom, wethouders hebben het maar moeilijk met de politieke in­

kleuring van gemeentelijk beleid op basis van ideologische uitgangspunten.

Recent wordt door sommigen met klem betoogd dat dat maar goed is ook.

Hun kritiek komt er grofweg op neer dat voor adequaat beleid meer nodig is dan de traditionele ideologische partijpolitieke inkleuring van de lokaal actieve landelijke partijen in de middelgrote en grote steden (zie Derksen, 1 992: 36;

Mak, 1 993). Een overweging daarbij is dat die ideologie verouderd is en niet meer (geheel) spoort met wat bepaalde burgers bezighoudt, en met wat deze en andere burgers doen en laten. In minder abstracte zin wordt wel opgemerkt dat wethouders veel meer oog zouden moeten hebben voor het volgende:

a. de oordeelsvorming van burgers moet weer (meer) serieus genomen wor­

den, vooral in de grotere steden (bijvoorbeeld Roes en anderen, 1 987: 107;

Derksen, 1992: 36-38; -voor de casus Oegstgeest- zie Hermans, 1993) en dus niet slechts verordeningen op het referendum zonder er een te houden, geen propagandakaravanen zonder contacten in wijken; de wethouders moeten minder professional worden en zich opsluiten in college- en andere vergade­

ringen;

b. een oproep aan de kiezer kan steeds minder gelegitimeerd worden door een beroep te doen op de ideologie of het programma. Veel burgers verdringen ideologie en zijn veel meer geïnteresseerd in (veronderstelde) bestuurlijke capaciteiten, en in handelen (Derksen, 1992: 38). Actie wordt gevraagd;

c. beleid is niet slechts een nota of plan maar vooral wat ervan terecht komt.

Beleidseffectiviteit is dus van belang en daarop is profilering van wethouders en colleges nodig;

d. de overheid kan bepaalde antwoorden op maatschappelijke vragen niet bedenken en komt mede daardoor meer in de rol van regisseur van overleg en in die van scheidsrechter (Mak, 1 993: 9). Voor politieke partijen is een rol weggelegd in het organiseren van besluitvormingsarrangementen (Frissen, 1 991) en op gang brengen van communicatie, eerder dan het bedenken van ideologische antwoorden. Partijprogramma's worden in wezen verouderd want paternalistisch gevonden. Ze miskennen dat burgers ook iets zouden willen of kunnen wat anders is; ze veronderstellen onmondige burgers.

De wethouder, politieke kleur en gemeentelijk beleid 7 Conclusie en overweging

73

Wethouders doen ertoe in het Nederlandse gemeentelijk bestel. Ze zijn onder­

deel van een machtig orgaan, het college van burgemeester en wethouders. De leden van dit college kennen aan het college maar ook aan hun eigen positie duidelijk veel macht toe. Het primaat van de raad als permanent hoogste gemeentelijk, besluitvormend orgaan lijkt dan ook een fictie. Burgemeester en wethouders nemen echter ook niet altijd alles van de invloedskoek; heel vaak zijn er mee-eters, dat wil zeggen burgers, groepen, bedrijven en dergelijke die invloed uitoefenen. Kan de wethouder met zijn politieke signatuur ook een stempel op beleid zetten?

Het blijkt dat dit volgens kwantitatief-vergelijkend onderzoek maar beperkt zo is. Er zijn echter uitzonderingen. In bepaalde beleidsverschillen tussen gemeenten is wel degelijk de hand van een wethouder zichtbaar.

Toch is dergelijk onderzoek ook gekritiseerd. Een andere aanpak, waarin oog bestaat voor verstrengeling van personen en groepen in netwerken, impliceert dat men tracht ook dat aspect van de wethoudersfunctie in de kijker te krijgen.

Politieke kleur speelt, gegeven een zekere beleidsruimte, een rol als aan voorwaarden is voldaan: beleid verkeert in de beginfase, er zijn alterna­

tieven, het onderwerp heeft prioriteit of er is sprake van controversialiteit.

Ontbreken deze condities dan zal de kleur amper een rol of geen rol spelen.

Maar er bestaan ook andere temperende factoren.

Ook al is de uitkomst van onze analyse genuanceerd, dit verhindert ons inziens niet dat het zichtbaar maken van het beleidsprofiel van wethouders blijkbaar een lastige klus is. Is die klus misschien daardoor ook wel minder geambieerd? Willen wethouders vooral besturen en niet de verschillen in beleid duidelijk maken met hun (eventueel) politiek anders georiënteerde voorganger of hun evenknie in andere gemeenten? Veel wethouders achten die verduidelijking een schending van politieke etiquette; men wordt geacht res­

pect te hebben voor voorgangers die onder andere omstandigheden werkten en voor collega's wier politieke situatie men niet precies kent. Niet iedereen voelt zich ook een Jan Schaefer en wil beleid 'de klok rond' verpersoonl ijken. Veel wethouders staan zelf kritisch tegenover profilering. De vraag 'doet de poli­

tieke kleur van de wethouder ertoe? ' bevalt hun niet erg.

5 De materiële rechtspositie van de