• No results found

3. Contrasten in de Oden van Salomo

3.3. Liefde versus Haat

Het Syrische woord voor ‘liefde’ (L97b) komt in ieder geval 16 keer en mogelijk 17 keer voor. Over één geval is er verschil in de handschriften.147 Het Syrische

woord ‘liefhebben’ komt 8 keer voor, waarvan drie keer als een gesubstantiveerd participium (L97b,98a). Nauw verwant aan liefhebben is ‘beminnen’ (L168a). Het Syrische woord hiervoor komt tien keer voor. Het gesubstantiveerde vrouwelijke participium komt 7 keer voor en wordt door Vleugels vertaald met ‘ontferming’ en door Lattke met ‘Liebe’ (L168ab). Zo zien we dat het semantische veld voor

146 Vleugels (2010), p. 107.

39

liefde een grote rol speelt in de Ode. Het Syrische woord voor ‘haten’ of ‘haat’ (L146b, 147a) komt slechts twee keer voor in de Oden van Salomo.148 Van een

duidelijke contrastwerking kunnen we in de Oden dus niet spreken. Toch wil ik het gebruik van ‘liefde’ door de Odist analyseren aan de hand van de drie onderscheidingen antropologisch dualisme, christologisch dualisme en theologisch dualisme. Dit doe ik ook met het oog op het belang van het woordveld ‘liefde’ in het johanneïsche corpus.

3.3.1. Antropologisch dualisme

Dualisme in positie

De gelovigen verkeren in de positie dat zij de liefde van God en de liefde van de Messias ontvangen. God heeft hen lief en daarom hebben ze de Heer lief (3.2; 16.2,3).

En al zijn leden zijn met Hem verbonden;

Ook ik ben op hem aangewezen, en Hij heeft mij lief. Want ik zou niet geweten hebben

hoe ik de Heer beminnen zou,

als Hij mij niet voortdurend had bemind (3.2,3).

Niemand is in staat genegenheid voor God te onderkennen, dan degene die door Hem bemind worden (3.3). De dichter is met de Heer verenigd, want hij heeft de Heer lief en zal een zoon van God worden, omdat hij de Zoon bemint (3.7).149 De

liefde van de Heer roept in ons wederliefde op.150 Door de Heilige Geest heeft de

Allerhoogste de dichter met zijn liefde vervuld.

Hij [de Heilige Geest] heeft mijn binnenste onthuld voor zijn aangezicht en mij met zijn liefde vervuld (11.2).

De dichter is met liefde bekleed en bezit de liefde van God vanaf het begin (23.3). Liefde behoort de uitverkorenen toe.

Wie zal zich ermee bekleden

dan wie ze vanaf het begin hebben bezeten (23.3)?

De Heer verblijft bij degene die Hem liefhebben (42.4). Het juk van de liefde van de Heer is geworpen over hen die de Heer kennen (42.8). Zoals het bruidsvertrek is uitgespannen in het huis van het bruidspaar, zo is zijn liefde over wie in Hem geloven (42.9). De dichter verblijdt zich in de liefde van de Heer (16.2,3; 40.4).

148 Lattke (1979), vol. II, p. 146-7.

149 Vleugels (2010), p. 136.

40

Omdat de Heer hen liefhad heeft Hij zijn ongeëvenaarde kennis geschonken aan hen (17.13).

De positie van de gelovigen is mogelijk gemaakt door het werk van de Messias. Hij is door de liefde van de Allerhoogste verhoogd en rijk gemaakt (18.1). Daardoor kan hij degene die in Hem geloven brengen in de liefde van God.

Dualisme in proces

Hoewel de dichter de Heer reeds liefheeft, wordt hij toch ook opgeroepen om de Heer lief te hebben. De Messias zingt in Ode 8:151

Wie [Mij] bemint, bemin Mij met genegenheid (8:11b).

Niet alleen de Messias vraagt de gelovigen om hem lief te hebben, maar ook de gelovigen vragen om de blijvende liefde van de Heer.

Laat uw welgevallen, o Heer, toch bij mij blijven en de vruchten van uw liefde (14.6).

De positie van liefde tot God brengt de dichter juist tot God om de ervaring van die liefde. Deze ervaring en dit proces van liefhebben of beminnen is niet iets statisch, maar dynamisch. Elke keer weer zingt de gemeenschap om de liefde van de Heer en roept de Heer hen op om hem lief te hebben. De liefde van de Heer voor de gelovigen moet bezongen worden. De dichter roept daartoe op in Ode 7 en 41.

En de Heer zullen zij loven om zijn liefde,

want Hij is dichtbij, en Hij ziet wel degelijk (7.19). Als zijn zonen zal Hij ons erkennen,

laten we dus zingen om zijn liefde (41.2).

In de Oden van Salomo komt een oproep tot liefde voor elkaar niet naar voren. Dit is opmerkelijk in vergelijking met de johanneïsche geschriften. De liefde in de Oden van Salomo heeft altijd betrekking op de verhouding van de gelovigen tot de Heer en niet op de liefde onderling. Slechts een keer lezen we een oproep om een hechte eenheid te vormen in de naam van de Heer (41.5).

3.3.2. Christologisch dualisme

Het woordveld liefde wordt regelmatig gebruikt om de Messias en de soteriologische betekenis van zijn leven te beschrijven. Door de vereniging met Messias verandert de mens van positie. Was een mens eerst object van Gods haat door het geloof in Messias wordt hij een object van Gods liefde. De Odist

41

bezingt deze vereniging met Messias in Ode 3. De vereniging vindt plaats door het beminnen van Messias.152

Ik ben met Hem verenigd, want wie bemint, heeft de Beminde gevonden;

omdat ik Hem bemin, die de Zoon is, zal ik een zoon worden.153

Wie verbonden is met Hem die niet sterft, zal waarlijk onsterfelijk zijn (3.7,8).154

De Zoon schenkt aan degene die hem beminnen de onsterfelijkheid. Hij schenkt deze onsterfelijkheid, omdat hij hen liefheeft.155 De Messias zegt in Ode 42 dat

hij degene die in hem geloven liefheeft:

Zoals het bruidsvertrek is uitgespannen in het huis van het bruidspaar,

zo is mijn liefde over wie in Mij geloven (42.9).

Niet alleen het werk van de Messias, maar ook de Messias zelf wordt beschreven door het woord ‘liefde’. Hij zelf is de Beminde en de geliefde.

Zoals het gaat met boosheid om onrecht zo gaat het met vreugde om de Beminde;

Ongehinderd brengt die vreugde van haar vruchten binnen. Mijn vreugde is de Heer en mijn tocht voert naar Hem. Wat is mijn weg hier prachtig (7.1,2)!

Bid overvloedig,

blijf bij de liefde van de Heer, als geliefden in de Geliefde,

die vastgehouden worden in Hem die leeft,

die gered zijn in Hem die gered werd (8.20-21).156

152 De relatie van de gelovigen met de Messias wordt in Ode 42 duidelijk verwoord door middel

van de volgende werkwoorden in combinatie met de Messias als object: Hem liefhebben (42.4), hopen op Hem (42.5), Hem zoeken (42.5), Hem kennen (42.8), geloven in Hem (42.9,19), gaan tot Hem (42.15,17), een beroep doen op Hem (42.15-18) en Hem toe behoren (42.20). Zie Vleugels (2010), p. 136.

153 Charlesworth (1973a), p. 20, vermoedt dat het gedeelte ‘zal ik een zoon worden’ een

interpolatie is van een dogmatisch christen.

154 In dit vers komt weer de verbinding terug tussen de Messias en de gelovigen. Door het geloof

is er participatie in Messias en een ‘corporate personality’.

155 Vergelijk Johannes 14:14. Charlesworth (1973a), p. 20.

156 Interessant zou de vraag zijn wat het betekent dat de gelovigen in Hem zijn. Is dit ‘in’

participatie in Messias of heeft het een semitische achtergrond? Uit Ode 3 bleek duidelijk dat er sprake is van vereniging van de gelovigen met de Messias. Deze vereniging komt hier weer naar voren.

42

De Messias is in de Oden object van de liefde van de gelovigen, daarom is hij de Geliefde en de Beminde. Uit Ode 38 blijkt duidelijk dat bij de Odist het beeld van bruid en bruidegom als afbeelding van de gelovigen en de Messias, bekend is. In Ode 38 lezen we namelijk dat Misleider en Misleiding zich voordoen als de Geliefde en zijn bruid. De Geliefde staat voor de Messias en de gelovigen staan voor zijn bruid (38.9-11). Messias en de gelovigen worden geplaatst tegenover de duivel en zijn volgelingen. Deze volgelingen haatten de Messias toen hij op aarde leefde. De Messias kende zelf geen afgunst en was daarom vuilnis in hun ogen (28.12,13).157

Toen werd Ik vuilnis in hun ogen, omdat er geen afgunst in Mij was. Omdat Ik voor iedereen goed deed, werd ik gehaat (28.12,13).

Het contrast liefde versus haat wordt duidelijk gebruik om de verhouding van Messias tot de mensen, zowel gelovig als ongelovig, te beschrijven. Het perspectief ligt vaak bij de mens die Messias liefheeft of Messias haat. We lezen niet dat Messias mensen haat, wel dat hij gehaat wordt. We hebben wel gezien dat Messias de gelovigen liefheeft en geliefd wordt door de gelovigen.

3.3.3. Theologisch dualisme

Het contrast liefde versus haat wordt nergens in de Oden gebruikt om een God en/of zijn tegenstander te beschrijven. Er zijn daarom geen citaten te analyseren.