• No results found

In 1 Johannes worden de contrasten niet gebruikt om een christologisch dualisme weer te geven. We lezen nergens dat Christus het Licht, de Waarheid of de Liefde is en ook niet dat Christus verlost van de duisternis, de leugen en haat en de gelovigen brengt in het licht of in de waarheid of in de liefde tot God. Dat wil niet zeggen dat de schrijver dit ontkent, maar hij gebruikt niet de contrasten om het werk van Christus te beschrijven. Ik laat de beschrijving van het christologisch dualisme daarom weg in dit hoofdstuk.

5.1. Licht versus duisternis

In 1 Johannes komt alleen het woord φῶς (‘licht’) vijf keer voor uit het semantische veld van ‘licht’ en wel op twee plaatsen: 1 Joh. 1:5-7 en 1 Joh. 2:8- 10.234 Het tegengestelde begrip van φῶς is σκοτία (‘duisternis). Dit woord komt

6 keer voor en altijd is dat in tegenstelling tot het woord ‘licht’ uit dezelfde tekst of de tekst ervoor.

5.1.1. Antropologisch dualisme

Dualisme in positie

In 1 Johannes wordt de positie van een mens in het licht duidelijk door de aanwezigheid of afwezigheid van de liefde tot de broeders, de broederliefde.235

Conzelmann verwoordt het als volgt: ‘Die Bruderliebe, das Halten der Gebote ist nicht nur Erkenntnisgrund, sondern Realgrund der Gemeinschaft mit Gott. Man gewinnt diese durch den Wandel im Licht’.236

Die zegt, dat hij in het licht is, en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe. Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem. Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij heengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind (2:9-11).237 234 Conzelmann (1973), p. 345-7. Smalley (1984), p. 61. 235 Smalley (1984), p. 58. 236 Conzelmann (1973), p. 346-7. Marshall (1978), p. 131. 237 2:9-11 Ὁ λέγων ἐν τῷ φωτὶ εἶναι καὶ τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ μισῶν ἐν τῇ σκοτίᾳ ἐστὶν ἕως ἄρτι. ὁ ἀγαπῶν τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ ἐν τῷ φωτὶ μένει καὶ σκάνδαλον ἐν αὐτῷ οὐκ ἔστιν· ὁ δὲ μισῶν τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ ἐν τῇ σκοτίᾳ ἐστὶν καὶ ἐν τῇ σκοτίᾳ περιπατεῖ καὶ οὐκ οἶδεν ποῦ ὑπάγει, ὅτι ἡ σκοτία ἐτύφλωσεν τοὺς ὀφθαλμοὺς αὐτοῦ.

60

Door de liefde tot de broeders blijft iemand in het licht. Blijkbaar kan iemand beweren in het licht te zijn, maar als hij zijn broeder haat, dan blijkt hij toch in de duisternis te verkeren.238 Al is het Licht in de wereld gekomen, als de

broederliefde ontbreekt dan ben je nog in de duisternis.239 De broederliefde

kwalificeert de mens zowel wat betreft positie als proces. Wanneer een mens zijn broeder haat dan is (positie) hij in de duisternis en wandelt (proces) hij in de duisternis.240

Dualisme in proces

In 1 Johannes maakt het proces waarin de mens verkeert zijn positie duidelijk. Eigenlijk is er geen ruimte voor mensen die wel in het licht verkeren, maar daarnaar niet leven. Positie en proces moeten ook in de praktijk exact gelijk zijn. Dit betekent een soort perfectionisme van de christen.241 Die in het geloof is, die

doet de zonden niet, die wandelt niet in de duisternis (3:9).

De auteur voert een tegenstander op die beweert in het licht te zijn, maar niet conform het licht wandelt.242 Deze tegenstander bedreigt zichzelf:

Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij, en doen de waarheid niet (1:6).243

Tegenover dit wandelen in de duisternis staat het wandelen in het licht.

Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde (1:7).244

Twee groepen mensen zijn er, de ene groep wandelt in het licht, de andere groep wandelt in de duisternis.245 Het gaat er niet om wat we zeggen, maar hoe we

‘wandelen’. Hebben wij onze broeders lief of niet?

238 Smalley (1984), p. 59, vertaalt, Ὁ λέγων ἐν τῷ φωτὶ εἶναι, met ‘anyone who claims to be in

the light’. Mijns inziens vertaalt hij λέγων terecht met ‘claims’.

239 Marshall (1978), p. 131-3.

240 Licht wordt in 1 Johannes niet gekoppeld aan de wereld. God verlicht niet de wereld. De wereld

is verder uit beeld in 1 Johannes dan in het Johannesevangelie. Conzelmann (1973), p. 346.

241 Bogart (1973), p. 77: ‘a perfectionist self-understanding’.

Culpepper (1996), p. 49-51. 242 Culpepper (1996), p. 52. 243 1:6 Ἐὰν εἴπωμεν ὅτι κοινωνίαν ἔχομεν μετʼ αὐτοῦ καὶ ἐν τῷ σκότει περιπατῶμεν, ψευδόμεθα καὶ οὐ ποιοῦμεν τὴν ἀλήθειαν· 244 1:7 ἐὰν δὲ ἐν τῷ φωτὶ περιπατῶμεν ὡς αὐτός ἐστιν ἐν τῷ φωτί, κοινωνίαν ἔχομεν μετʼ ἀλλήλων καὶ τὸ αἷμα Ἰησοῦ τοῦ υἱοῦ αὐτοῦ καθαρίζει ἡμᾶς ἀπὸ πάσης ἁμαρτίας.

245 Het werkwoord ‘wandelen’ moeten we opvatten tegen de achtergrond van de Hebreeuwse

Bijbel. Wandelen in het licht is een leven volgens de geboden. In 1 Johannes zijn dat de geboden die gelden binnen de johanneïsche gemeenschap. Zie Smalley (1984), p. 22.

61

Die zegt, dat hij in het licht is, en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe. Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem. Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij henengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind (2:9-11).246

De contrasten worden gebruikt om duidelijk te maken dat de levenswijze bepaalt of iemand in het licht verkeert. De belijdenis dat Jezus de Christus is, is een noodzakelijke voorwaarde, maar geen afdoende voorwaarde om in het licht te verkeren.

5.1.2. Theologisch dualisme

Het contrast licht versus duisternis wordt in 1 Johannes ook gebruikt om God te beschrijven. God is een Licht en er is in het geheel geen duisternis in Hem. God staat volledig aan de kant van het licht en de werken van de duisternis zijn totaal vreemd aan hem.247

En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1:5).248

Dit theologisch dualisme hanteert de schrijver met een ethisch doel. Namelijk als wij omgang hebben met God dan moeten wij ook in het licht wandelen. Hij vervolgt dit vers namelijk met:

Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en doen de waarheid niet (1:6).249

Deze contrastuele theologie staat voor de auteur ten dienste van zijn dualistische visie op de levenswijze van een gelovige. Hij claimt dat het onmogelijk is in de duisternis te wandelen en bij God te horen, omdat God licht is.250

5.2. Waarheid versus leugen

Het Griekse woord voor ‘waarheid’ is ἀλήθεια. Dit woord komt 9 keer voor in 1 Johannes. Het tegenstelde van waarheid is leugen, ψεῦδος. Dit woord komen we

246 Zie voor de Griekse tekst voetnoot 237.

247 Smalley (1984), p. 19, 20.

248 Voor een uitgebreide bespreking van deze passage, zie Schwankl (1995), p. 279-308.

249 Zie voor de Griekse tekst voetnoot 243.

250 Marshall (1978), p. 100. ‘The point is not so much that God did not create darkness but rather

62

alleen tegen in 1 Johannes 2:21 en 27. Verder lezen we in 1 Johannes vijf keer over de leugenaar, ψεύστης.251

5.2.1. Antropologisch dualisme

Dualisme in positie

In het vierde hoofdstuk stelt de schrijver van 1 Johannes dat een ieder die naar hem luistert, bij God hoort. Als iemand naar de auteur luistert, dan heeft hij de geest van waarheid. Als iemand niet luistert, dan heeft hij de geest van de dwaling.252 Dit blijkt uit het volgende citaat:

Wij zijn uit God; wie God kent, hoort naar ons; wie uit God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan onderkennen wij de Geest der waarheid en de geest der dwaling (4:6).253

Naast dit ‘horen naar ons’ wordt de positie van de gelovigen in de waarheid duidelijk door de belijdenis dat we zonden hebben.254 Als we menen dat we geen

zonden hebben dan is de waarheid niet in ons:

Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet (1:8).255

Hetzelfde geldt voor het niet navolgen van de geboden van God. Al zegt men dat men God kent, maar men bewaart intussen Zijn geboden niet, dan is men een leugenaar en de waarheid is niet in hem.256

Wie zegt: Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet (2:4).257

De positie van een gelovige in de waarheid wordt duidelijk in het proces van de liefde tot de broeders. De ware broederliefde speelt een belangrijke rol als lakmoesproef om de positie van een mens te controleren.

Kinderkens, laten wij liefhebben niet met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid. Hieraan zullen wij onderkennen, dat wij uit de

waarheid zijn en voor Hem ons hart overtuigen (3:18,19).258

251 Conzelmann (1973), p. 590-9. 252 Marshall (1978), p. 209-10. 253 4 :6 ἡμεῖς ἐκ τοῦ θεοῦ ἐσμεν, ὁ γινώσκων τὸν θεὸν ἀκούει ἡμῶν, ὃς οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ θεοῦ οὐκ ἀκούει ἡμῶν. ἐκ τούτου γινώσκομεν τὸ πνεῦμα τῆς ἀληθείας καὶ τὸ πνεῦμα τῆς πλάνης. 254 Marshall (1978), p. 113. 255 1:8 ἐὰν εἴπωμεν ὅτι ἁμαρτίαν οὐκ ἔχομεν, ἑαυτοὺς πλανῶμεν καὶ ἡ ἀλήθεια οὐκ ἔστιν ἐν ἡμῖν. 256 Smalley (1984), p. 28. Von Wahlde (1990), p. 231-2 en 245-54. 257 2:4 ὁ λέγων ὅτι ἔγνωκα αὐτὸν καὶ τὰς ἐντολὰς αὐτοῦ μὴ τηρῶν, ψεύστης ἐστὶν καὶ ἐν τούτῳ ἡ ἀλήθεια οὐκ ἔστιν· 258 3:18,19 Τεκνία, μὴ ἀγαπῶμεν λόγῳ μηδὲ τῇ γλώσσῃ ἀλλὰ ἐν ἔργῳ καὶ ἀληθείᾳ. [Καὶ] ἐν τούτῳ γνωσόμεθα ὅτι ἐκ τῆς ἀληθείας ἐσμέν, καὶ ἔμπροσθεν αὐτοῦ πείσομεν τὴν καρδίαν ἡμῶν, (…).

63

De vraag is wat de schrijver bedoelt met liefhebben in waarheid (ἐν … ἀληθείᾳ). ‘In waarheid’ betekent in Johannes ‘delend in de openbaring van God in Christus’. Smalley schrijft hierbij: ‘The genuine Christian is one who obeys the love command in believing response to (and on the basis of) God’s disclosure of himself as truth and love’.259

In 1 Johannes verkeren de gelovigen in het licht en de waarheid woont in hen, mits ze de broeders liefhebben en de geboden van God bewaren. We lezen niet dat het licht in de gelovigen woont of dat de gelovigen verkeren in de waarheid. Maar gezien het feit dat de waarheid in de gelovigen woont, spreek ik toch van een gebruik van het contrast waarheid versus leugen om een antropologisch dualisme te schetsen. In sommige mensen is de waarheid en deze mensen zijn uit de waarheid, in andere mensen is de leugen en zij zijn uit de leugen.

Dualisme in proces

Het wandelen in het licht staat voor de schrijver gelijk aan het doen van de waarheid. De claim op een positie in het domein van het licht en de waarheid, wordt door de auteur bekritiseerd als onze levenswandel in het duister is. Zoals Jakobus vraagt om het geloof aan de hand van de vruchten te bewijzen, zo vraagt de auteur van 1 Johannes om de positie van een gelovige te bewijzen door het doen van de waarheid en het liefhebben van de broeder in waarheid.260

Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en doen de waarheid niet (1:6).261

De adressanten van 1 Johannes moeten de waarheid doen. Deze waarheid kunnen ze pas doen als zij ook de waarheid wetten. Ze kennen de waarheid en tegelijk moeten ze in de waarheid onderwezen worden. Hun positie van ‘kennen’ houdt niet in dat ze de waarheid niet moeten ‘leren kennen’.

Ik heb u niet geschreven, omdat gij de waarheid niet weet, maar omdat gij haar weet en omdat geen leugen uit de waarheid is. Wie is de leugenaar dan wie loochent, dat Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent (2:21,22).262

259 Smalley (1984), p, 199. Zie ook Marshall (1978), p. 196: ‘(…) in accord with the divine

revelation of reality in the love shown by Jesus’.

260 Voor de betekenis van het ‘doen van de waarheid’ verwijs ik de lezer naar paragraaf 4.2.1. In

die paragraaf bespreek ik de betekenis van de uitdrukking ‘de waarheid doen’.

261 Voor Griekse tekst zie voetnoot 243.

262 2:21,22 οὐκ ἔγραψα ὑμῖν ὅτι οὐκ οἴδατε τὴν ἀλήθειαν ἀλλʼ ὅτι οἴδατε αὐτὴν καὶ ὅτι πᾶν ψεῦδος

ἐκ τῆς ἀληθείας οὐκ ἔστιν. Τίς ἐστιν ὁ ψεύστης εἰ μὴ ὁ ἀρνούμενος ὅτι Ἰησοῦς οὐκ ἔστιν ὁ χριστός; οὗτός ἐστιν ὁ ἀντίχριστος, ὁ ἀρνούμενος τὸν πατέρα καὶ τὸν υἱόν.

64

De gemeente kent de waarheid en tegelijk leren ze dat de leugenaar loochent dat Jezus de Christus is. Dit kennen van de waarheid is geen abstracte kennis, maar ἀληθεία is ‘the living (not abstract, or purely intellectual) reality of God, whose “true” nature has been supremely revealed in Jesus Christ (…)’.263

De gemeente is geheel en al van de leugen verlost en overgebracht in de positie van de waarheid, maar ze moet nog wel leren (proces) wat hun positie precies inhoudt. De auteur onderwijst hen daar verder in. Hij is mogelijk bang geweest dat een ‘ketterse’ leer invloed zou winnen in de gemeente. Daarom wil hij hen leren wat hun positie in de waarheid inhoudt.264

5.2.2. Theologisch dualisme

In 1 Johannes wordt het contrast waarheid versus leugen niet gebruikt om God te beschrijven als de Waarheid. We lezen wel dat de Geest van God de waarheid is.

Deze is het, Die gekomen is door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het, Die getuigt, dat de Geest de waarheid is (5:6).265

We zien in 1 Johannes een pneumatologie, waarin de Geest nadrukkelijk verbonden wordt met de waarheid. Het spreken van de waarheid wordt verbonden aan het werk van de Geest der waarheid.

Wij zijn uit God; wie God kent, hoort naar ons; wie uit God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan onderkennen wij de Geest der waarheid en de geest der dwaling (4:6).266

De Geest zorgt ervoor dat de waarheid gesproken en herkend wordt. De auteur bezit deze Geest en daarom spreekt hij dus de waarheid. Al degenen die deze Geest bezitten zullen herkennen dat de auteur de waarheid spreekt. Zo wordt de pneumatologie gebruikt om de woorden van de auteur kracht bij te zetten.267

5.3. Liefde versus haat

In 1 Johannes komen de volgende woorden voor die te maken hebben met liefde of haat. Voor liefde wordt het werkwoord ἀγαπάω (27x) gebruikt en het daarvan 263 Smalley (1984), p. 109. 264 Marshall (1978), p. 156-7. 265 5:6 οὗτός ἐστιν ὁ ἐλθὼν διʼ ὕδατος καὶ αἵματος, Ἰησοῦς Χριστός, οὐκ ἐν τῷ ὕδατι μόνον ἀλλʼ ἐν τῷ ὕδατι καὶ ἐν τῷ αἵματι· καὶ τὸ πνεῦμά ἐστιν τὸ μαρτυροῦν, ὅτι τὸ πνεῦμά ἐστιν ἡ ἀλήθεια. 266 4:6 ἡμεῖς ἐκ τοῦ θεοῦ ἐσμεν, ὁ γινώσκων τὸν θεὸν ἀκούει ἡμῶν, ὃς οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ θεοῦ οὐκ ἀκούει ἡμῶν. ἐκ τούτου γινώσκομεν τὸ πνεῦμα τῆς ἀληθείας καὶ τὸ πνεῦμα τῆς πλάνης. 267 Smalley (1984), p. 280.

65

afgeleide zelfstandig naamwoord ἀγάπη (18x).268 Voor haat is er alleen het

werkwoord μισέω (5x) in 1 Johannes.269

5.3.1. Antropologisch dualisme

Dualisme in positie

De gelovigen zijn in de positie van liefde tot God gekomen, omdat God zijn liefde aan hen heeft gegeven. Dit blijkt duidelijke uit de volgende twee teksten:

Hieraan hebben wij de liefde [van God] leren kennen, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet (3:16).270

Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft (4:19).271

De onderlinge liefde vindt zijn oorzaak in Gods liefde tot de gelovigen. Hij, αὐτὸς (4:19), verwijst naar God zelf. Hij heeft de gelovigen liefgehad (aoristus). Deze liefde is gebleken in Jezus, in wie God zich heeft bekendgemaakt.272 In Jezus

delen zij in Gods liefde. Het delen in de liefde van God gaat gepaard met het delen in de haat van de wereld.

Verwondert u niet, broeders, wanneer de wereld u haat (3:13).273

Deze ‘wereld’ bevat twee groepen mensen. Ten eerste degenen die niet belijden dat Jezus de Christus is en ten tweede degenen die dat wel belijden, maar geen liefde tot de andere gelovigen in praktijk brengen.274 De haat van de ‘wereld’ is

niet een proces, maar iets dat noodzakelijk bij de positie van de gelovigen hoort. Dualisme in proces

Het gaat de schrijver er niet om hoe wij in het domein van de liefde tot God komen. Het gaat er veel meer om hoe duidelijk wordt dat we in het domein van de liefde van God zijn en hoe wij daarin blijven. Als wij elkaar liefhebben dan blijft God in ons.

268 Voor een uitgebreide bespreking van het woordveld rond ἀγάπη, zie Stauffer (1953), vol. I, p.

20-56.

269 Voor een uitgebreide bespreking van het semantische veld en de betekenis van μισέω, zie

Michel (1942), p. 687-98.

270 3:16 ἐν τούτῳ ἐγνώκαμεν τὴν ἀγάπην, ὅτι ἐκεῖνος ὑπὲρ ἡμῶν τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἔθηκεν· καὶ ἡμεῖς

ὀφείλομεν ὑπὲρ τῶν ἀδελφῶν τὰς ψυχὰς θεῖναι.

271 4:19 ἡμεῖς ἀγαπῶμεν, ὅτι αὐτὸς πρῶτος ἠγάπησεν ἡμᾶς.

Het is ook mogelijk om ἀγαπῶμεν als een coniunctivus exhortativus te lezen: ‘Laten wij God liefhebben’. Zie Marshall (1978), p. 225 en Smalley (1984), p. 262: ‘John is making a profound statement’.

272 Smalley (1978), p. 262.

273 3:13 [Καὶ] μὴ θαυμάζετε, ἀδελφοί, εἰ μισεῖ ὑμᾶς ὁ κόσμος.

274 Marshall (1978), p. 190: ‘John clearly has in mind not simply people outside the church who

may persecute Christians but also people within the church whose lack of love demonstrates that they or not truly believers’.

66

(…) indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt (4:12).275

Het blijven van God in ons wijst op de intieme en voortdurende omgang tussen God in Christus en de gelovigen.276 Deze omgang blijft er als de liefde tot de

broeders er is. Door deze broederliefde wordt de liefde van God tot ons volmaakt. Het doel van Gods liefde is liefde tot Hem en tot elkaar. Dit doel is dan bereikt.277

De positie van de mens levend in de liefde van God blijkt uit twee punten volgens de schrijver van 1 Johannes. Deze twee elementen zijn de broederliefde en het doen van de geboden.278 De schrijver hamert vooral op deze twee vruchten van

de positie. Blijkbaar waren er mensen die beweerden dat ze in het positieve domein waren, maar de schrijver twijfelde daar kennelijk aan door te wijzen op het leven (het proces).

Als God ons liefheeft, blijkt dat ten eerste uit onze liefde tot de broeders. De broeders zijn degenen die uit God geboren zijn. Je bent uit God geboren, als je gelooft dat Jezus de Christus is. Het is onmogelijk dat je degene die uit God geboren is niet liefhebt, maar God wel zou liefhebben.

Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hèm liefheeft, die deed geboren worden, heeft (ook) degene lief, die uit Hem geboren is (5:1).279

Deze broeders behoren wij lief te hebben met de daad en met de waarheid en niet (alleen) liefhebben met woorden, of met de tong.

Kinderkens, laten wij liefhebben niet met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid. Hieraan zullen wij onderkennen, dat wij uit de waarheid zijn en voor Hem ons hart overtuigen (3:18,19).280

Door de liefde in daad en waarheid blijkt dat wij uit de waarheid zijn. Dit ἐκ τῆς

ἀληθείας doet denken aan Johannes 18:37. Schnackenburg legt dit ἐκ τῆς ἀληθείας uit als ‘die Zugehörigkeit zu Gott’ en ‘das Herstammen aus der göttlichen

Sphäre‘.281 Wat deze liefde in daad en waarheid precies inhoudt wordt niet

duidelijk beschreven in 1 Johannes. Eén keer merkt de schrijver op dat, als wij 275 4:12 (…) ἐὰν ἀγαπῶμεν ἀλλήλους, ὁ θεὸς ἐν ἡμῖν μένει καὶ ἡ ἀγάπη αὐτοῦ ἐν ἡμῖν τετελειωμένη ἐστίν. 276 Smalley (1984), p. 248. 277 Marshall (1978), p. 217-8. Smalley (1984), p. 248. 278 Von Wahlde (1990), p. 231-2 en 245-54. 279 5:1 Πᾶς ὁ πιστεύων ὅτι Ἰησοῦς ἐστιν ὁ χριστός, ἐκ τοῦ θεοῦ γεγέννηται, καὶ πᾶς ὁ ἀγαπῶν τὸν γεννήσαντα ἀγαπᾷ [καὶ] τὸν γεγεννημένον ἐξ αὐτοῦ.

280 Voor de Griekse tekst zie voetnoot 258.

67

weten dat Christus zijn leven voor ons heeft ingezet, wij ook ons leven moeten in zetten voor onze broeders. Deze inzet blijkt uit het feit dat wij broeders die gebrek lijden hulp bieden.

Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten. Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem (3:16,17)?282

De woordgroep ἡ ἀγάπη τοῦ θεοῦ kan op verschillende wijze gelezen worden, als een genetivus objectivus: de liefde voor God, als een genetivus subjectivus: de liefde van God (tot ons) en als een genetivus qualitivus: een liefde als Gods liefde. Het laatste gebruik ligt het meest voor de hand.283 De retorische vraag betekent

dan dat de wijze van liefhebben, zoals God liefheeft, niet in ons is, als wij ons niet ontfermen over de broeder die gebruik lijdt. De motivatie tot broederliefde krijgt zo een theologische fundering: zoals God liefheeft, zo behoren wij lief te hebben. Door deze liefde van God zijn we verplicht ook onze broeders lief te hebben. Als de liefde tot de broeders ontbreekt, dan verkeren wij niet in de positie van de liefde van God.

Hieraan zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels kenbaar: een ieder, die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God, evenmin als wie zijn broeder niet liefheeft (3:10).284

Het onderscheid tussen kinderen van God en kinderen van de duivel wordt dus duidelijk in de liefde tot de broeders - in de manier van leven (het proces).285

Even verder in hoofdstuk drie zegt de schrijver min of meer hetzelfde alleen dan maakt hij gebruik van het contrast leven en dood.

Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood. Een ieder, die zijn

282 3:16,17 ἐν τούτῳ ἐγνώκαμεν τὴν ἀγάπην, ὅτι ἐκεῖνος ὑπὲρ ἡμῶν τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἔθηκεν· καὶ ἡμεῖς ὀφείλομεν ὑπὲρ τῶν ἀδελφῶν τὰς ψυχὰς θεῖναι. ὃς δʼ ἂν ἔχῃ τὸν βίον τοῦ κόσμου καὶ θεωρῇ τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ χρείαν ἔχοντα καὶ κλείσῃ τὰ σπλάγχνα αὐτοῦ ἀπʼ αὐτοῦ, πῶς ἡ ἀγάπη τοῦ θεοῦ μένει ἐν αὐτῷ; 283 Marshall (1978), p. 194-5. Smalley (1984), p. 197. 284 3:10 ἐν τούτῳ φανερά ἐστιν τὰ τέκνα τοῦ θεοῦ καὶ τὰ τέκνα τοῦ διαβόλου· πᾶς ὁ μὴ ποιῶν δικαιοσύνην οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ θεοῦ, καὶ ὁ μὴ ἀγαπῶν τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ.

68

broeder haat, is een mensenmoorder en gij weet, dat geen mensenmoorder eeuwig leven blijvend in zich heeft (3:14,15).286

De positie van de gelovigen in het domein van de liefde van God, blijkt uit het