• No results found

3. Contrasten in de Oden van Salomo

3.1. Licht versus duisternis

In de Oden van Salomo komt 8 keer het Syrische woord voor duisternis voor en 20 keer spreekt de auteur over licht. Voor het Syrisch grondwoord verwijs ik de lezer naar de bovenstaande tabel. Als de lezer ‘licht’ of ‘duisternis’ tegenkomt in de tekst dan is dit een vertaling van de bovenstaande Syrische woorden.121

3.1.1. Antropologisch dualisme

Dualisme in positie

De hermeneutische sleutels om de gelovigen te positioneren in het domein van het licht kunnen we vinden in de Oden 10, 11, 15 en 38. Deze vier oden werpen belangrijk licht op de positie van de gelovigen: Zij verkeren in het ‘licht’.122

In Ode 11 bezingt de gelovige gemeenschap dat zij vanuit de duisternis zijn overgegaan in het licht:

die over zijn gegaan uit het duister in het licht (11.19b).123

De dichter schrijft verder in Ode 11 dat hij het kleed van dwaasheid uitgetrokken heeft en dat de Heer hem een nieuw kleed schonk - zijn eigen kleed. Door het licht van de Messias werd hij in bezit genomen door de Messias (11.10,11). De Messias is als de zon (11.13a). Zijn licht heeft geschenen in de ogen van de dichter en door Hem is hij in het paradijs gebracht (11.13-16). Het licht van de Messias verlicht de ogen voor eens en altijd. Het licht van de Heer heeft de positie van de gelovigen veranderd. Ze zijn overgegaan uit het domein van de duisternis, hebben hun oude kleed afgelegd en zijn bekleed met een nieuw kleed en het domein van het licht binnen getreden.

121 Voor een uitgebreide bespreking van ‘licht’ in de Oden van Salomo verwijs ik de lezer naar

Conzelmann (1973), ‘φῶς, etc.’, p. 331-2. In ditzelfde woordenboek is een klein gedeelte over ‘duisternis’ in de Oden van Salomo te vinden : Conzelmann (1964), ‘σκοτία, etc’, p. 436.

122 Conzelmann (1973) merkt op: ‘Licht is der Ort des Erlösten’, p. 331.

123 Vergelijk: Test. XII Patr. Jos. 19:3A; 1 QH IX 26ev.; Lives Pro Habakuk 14; Test. Ab. B7; Jos.

30

Net als in Ode 11 zingt de dichter in Ode 15 dat de Heer zijn zon is, die hem voor eens en altijd verlicht heeft:

Want Hij is mijn zon;

zijn stralen hebben mij doen opstaan

en zijn licht heeft al het duister van mijn aangezicht gehaald (15.2).

Vermoedelijk verwijst deze Ode naar het doopritueel waarin de neofiet is opgestaan uit het duister en door het licht de geloofsgemeenschap is binnen getreden. Het Syrische woord ‘opstaan’ kan ook opstaan uit de dood betekenen. Dan zou het vers mogelijk verwijzen naar Efeze 5:14: ‘Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Messias zal over u lichten’. Deze mogelijke verwijzing wordt sterker als we letten op vers 9 van Ode 15 waar we lezen dat de dood vernietigd werd voor de ogen van de Odist.124

Door Messias is de duisternis van het aangezicht verdreven en heeft de dichter ogen gekregen om ‘zijn heilige dag’ te zien (15.3). Messias is de bron van het licht. De gelovigen zijn door Messias’ licht in het licht gebracht. De Messias heeft de duisternis afgelegd en zich bekleed met het licht. Zo wordt hij zelf sprekend opgevoerd in Ode 21:

Ik legde de duisternis af,

en bekleedde Me met het licht (21.3).

Messias is de eerste die het domein van het licht binnentrad. Hij legt de duisternis af en komt niet met lege handen tot God. Hij heeft de leden van zijn lichaam, degenen die in de verlossing delen, meegenomen.125 Zijn volgelingen steken in

Hem de grens van het duister naar het licht over (42:18).126 Eerst waren de

volgelingen in het domein van de duisternis, kenden zij de waarheid en het raadsbesluit niet, wandelden ze op het pad van Misleiding en waren ze gekleed in het verderf (15.3-9). Nu echter zijn ze in de toestand van licht. Ze zijn afgekeerd van het kwaad en gekeerd naar Gods goedheid (11.20c). Het duister is het domein van het kwaad en het licht is het domein van goedheid.

Ook in Ode 38 bezingt de dichter zijn eigen verlossing als het opstijgen naar het Licht van de Waarheid (38.1). In deze Ode wordt niet expliciet het contrast met duisternis gemaakt. Niettemin speelt dit zeker mee. De dichter stijgt op. Hij

124 Vleugels (2010), p. 55.

Charlesworth (1973a), p. 68.

125 Vleugels (2010), p. 77.

126 De gelovigen participeren door het geloof in Messias. Als Messias verlost wordt, dan worden

zij ook verlost. Omdat Messias verlost is, zijn zij ook verlost. Het zou interessant zijn te onderzoeken in hoeverre hier sprake is van een ‘paulinische participatieleer’. Zie daarvoor bijvoorbeeld: Powers (2001).

31

steekt de grens over van het domein ‘beneden’ naar het domein ‘boven’. ‘Beneden’ is het domein van het duister en de leugen, ‘boven’ is het domein van het licht en de waarheid. Door de Waarheid is de dichter gekomen in het Licht. Hij is nu op een plaats van leven zonder dood (38.4).

Dualisme in proces

Hoewel de gelovigen overgegaan zijn vanuit het duister in het licht, hebben ze toch steeds weer nieuw licht van de Messias nodig. In Ode 6 lezen we dat de dienaars van God dit licht geven. De bedienaars van het levende water (6.12,13) hebben dit water ontvangen van God om het aan de gelovigen te geven.127 Door

dit water geven ze de kracht voor de tocht door dit leven en licht dat nodig is voor hun ogen.

Zij gaven hun de kracht, benodigd voor hun tocht en het licht, benodigd voor hun ogen (6.17).128

Het geschonken licht is in deze Ode niet een positie waarin de gelovigen verkeren, maar iets dat ze steeds weer nodig hebben, een proces. Ze zijn enerzijds overgaan van het duister in het licht (11.19b), maar anderzijds hebben ze steeds weer licht nodig om de weg te zien en te volgen (6.17b). Het licht functioneert in dit vers als verlichting van de verlichte mensen. De dichter wordt dan ook door het licht van de Heer geleid (29.6,7). De verlichting is een proces in het domein van het licht.129

In Ode 41 bidden de gelovigen, die dag van ‘Zijn licht’ hebben gezien, of de Heer hun aangezicht met zijn licht wil beschijnen.

Laat zijn licht ons aangezicht beschijnen,

en laat onze harten over zijn liefde zich bezinnen des nachts zowel als overdag (41.6).130

De gelovigen leven in de Heer en in zijn Messias hebben zij het leven ontvangen. Tegelijk bidden de gelovigen of het licht van de Messias hun aangezicht zal beschijnen. Het Licht is gekomen vanuit het Woord, dat vanaf het begin bij Hem was (41.14). Zo wordt in Ode 41 enerzijds de positie van de gelovigen getekend:

127 Vleugels (2010), p. 28.

128 Voor tekstvarianten zie Charlesworth (1973a), p. 32.

129 Voor ‘verlichting’ in de Oden van Salomo zie o.a. Blaszczak (1985), p. 83-4.

130 Charlesworth (1973a), vertaalt deze passage anders. Hij vertaalt: ‘And let our faces shine in

His light, and let our hearts meditate in His love, By night and by day’ (p. 140). Niet het licht van de Messias beschijnt ons, maar ons aangezicht moeten licht van de Messias laten schijnen. De gelovigen worden opgeroepen niet de Thora te overdenken, maar de liefde van de Messias als het nieuwe gebod (p. 142).

32

Ze zijn overgegaan in het licht. Daarnaast bidden ze of het licht van de Messias hun aangezicht beschijnt.131

Als we letten op de vervolgers van de Odist dan verkeren zij in duisternis, maar tegelijk vraagt de Odist om duisternis voor de vervolgers. Hun positie in het duister verhindert de dichter niet om te vragen of hun huidige toestand gelijk zou mogen zijn aan hun positie: duisternis. Hoewel ze in het duister zijn, kan God hen ook nog het licht, dat er blijkbaar nog is, ontnemen.

Als mijn vervolgers komen, laat niet toe dat zij mij zien.

Laat een donkere wolk hun het gezicht benemen, en laat een dichte mist het duister voor hen maken. Beneem hun het licht om te zien,

dat ze me niet te pakken krijgen (5.4-6).

Het duister wordt verbonden aan de vervolgers van de dichter. Vleugels duidt deze vervolgers in het kader van het doopritueel als de duivel en zijn engelen waarvan de dopeling zich uitdrukkelijk distantieert (zie 23.20 en 42.7).132 Mijns

inziens gaat deze uitleg wel erg snel. Zijn er niet ‘aardse’ vervolgers geweest voor de Odist? Weliswaar zullen die geduid zijn als handlangers van de duivel en zijn engelen. De geestelijke strijd werd zichtbaar in de aardse strijd tussen goed en kwaad, kinderen van het licht en kinderen van de duisternis.

De Odist vraagt of de vervolgers het duister mogen krijgen. Het duister is duidelijk negatief gekwalificeerd en in contrast geplaatst met het licht. De ‘verduistering’ is een proces in het domein van het duister. De Messias heeft er voor gezorgd dat de gelovigen uit de duisternis het domein van het licht zijn binnengegaan. Daarnaast verlicht Hij hen op hun levensweg. In het proces van het leven wandelden de gelovigen volgens het licht van de Messias.

De voetsporen van het licht waren in hun133 hart geplaatst.

Zij wandelden volgens mijn leven en werden gered. Zij zijn mijn volk tot in alle eeuwigheid (10.6).

De gelovigen gaan in het voetspoor van de Messias.134 De Messias heeft een weg

gebaand naar kennis. Zijn voetsporen geven licht voor de gelovigen onderweg naar het Paradijs (7.13,14). Dit licht hebben ze nodig om het paradijs te bereiken.

131 Conzelmann (1973), p. 436: ‘Finsternis ist Ort oder Befindlichkeit’.

132 Vleugels (2010), p. 25.

133 N.B. ‘hun’ verwijst naar de heidenen, zie 10.5. Men is zich bewust van de heidenzending.

Vleugels (2010), p. 41.

33

Onderweg probeert de duisternis het licht te verdrijven. De Messias roept in Ode 18 op tot waakzaamheid:

Laat het licht niet overwonnen worden door de duisternis (18.6a).135

Hij vraagt ook of Gods rechterhand de verlossing van de gelovigen wil bewerken en hen wil beschermen tegen het kwaad (18.7). Hoewel de gelovigen verlost zijn, moeten ze blijkbaar nog beschermd worden en hun verlossing moet nog zichtbaar worden.

3.1.2. Christologisch dualisme

Het werk en de persoon van de Messias worden in de Oden veelvuldig omschreven met gebruikmaking van contrasten. Zo wordt ook hier gebruik gemaakt van het contrast licht versus duisternis. Het werk van de Messias is als het brengen van het duister in het licht.136 De Messias, de Heer, wordt vergeleken

in Ode 11 en 15 met de zon. En de Heer is als de zon

op het oppervlak van dat akkerland. Het licht scheen in mijn ogen,

mijn aangezicht ontving de dauw (11.13, 14). Zoals de zon verheugt wie uitzien naar de morgen, Zo verheugt de Heer ook mij,

want Hij is mijn zon;

zijn stralen hebben mij doen opstaan

en zijn licht heeft al het duister van mijn aangezicht gehaald door Hem heb ik ogen gekregen

en ik heb zijn heilige dag gezien (15.1, 2, 3).

De Messias verlicht de gelovigen en brengt hen in het licht. Dit kan hij doen omdat hij zelf de duisternis heeft afgelegd en zich bekleed heeft met het licht. De Messias spreekt in Ode 21:

Ik legde de duisternis af,

en bekleedde Me met het licht (…) Ik werd opgenomen in het licht,

en naderde tot voor zijn aangezicht (21.3, 6)

Het werk van de Messias voor ons wordt dus duidelijk omschreven door middel van de licht-duisternis metafoor. De Messias speelt een soteriologische rol. Door

135 Charlesworth (1973a), p. 80.

34

zijn redding gaan degenen die in Hem geloven over van het ene domein in het andere.

De persoon en het werk van de Messias zijn aan elkaar verbonden. De Messias wordt zelf het ‘Licht’ genoemd in Oden 12, 36 en 41. We lezen in Ode 12:

Zoals zijn werk is, zo is zijn verwachting,

want Hij is het Licht en de opgang van het raadsbesluit (12.7).

Tegelijkertijd is de mond van de Heer de deur tot het licht van God (12.3bc). De Messias is het licht en de deur naar het Licht. Door het werk van de Messias is hij de deur naar het licht. Tegelijkertijd is de Messias het Licht, omdat hij het domein van het Licht manifesteert en de wil van de Vader openbaart.137 Wie in de Messias

is, die is in het licht en niet meer in de duisternis. De Messias zelf zingt in Ode 36 dat de Geest hem heeft gebracht voor het aangezicht van de Heer en dat Hij, omdat hij de Mensenzoon was, het Licht genoemd werd, de Zoon van God (36.3). In Ode 41 lezen we dat het Licht is gekomen vanuit het Woord, dat vanaf het begin bij God was (41.14).

3.1.3. Theologisch dualisme

Het contrast licht versus duisternis wordt nergens in de Oden gebruikt om een God en/of zijn tegenstander te beschrijven. Daarom zijn er geen citaten die geanalyseerd moeten worden.