• No results found

Liberalisatie van markten en wereldhandel staan centraal

Kerntabel en wereldkaarten

2. Liberalisatie van markten en wereldhandel staan centraal

Een tweede strategie is dat de EU het belang van de wereldhandel en een mondiale markt centraal zet. Dit vraagt om het wegnemen van landbouwsubsidies en andere subsidies die de wereldhandel in de weg staan. De EU pleit hiervoor dan ook in WTO-verband. De

Nederlandse en Europese boeren die van deze maatregelen het slachtoffer worden, kunnen gecompenseerd worden om verzet tegen te gaan. De maatregelen bieden op termijn ook kansen voor ontwikkeling van de allerarmste regio’s, maar in eerste instantie zullen vooral landen als Brazilië, Argentinië en Nieuw-Zeeland profiteren. De gevolgen voor biodiversiteit en de verdeling van rijkdom zijn echter minder vanzelfsprekend positief (zie Hoofdstuk 2)

Door de handelsbelemmeringen op te heffen en geen nieuwe voor biobrandstoffen op te werpen, ontstaan verder mogelijkheden om met de ontwikkelingslanden en de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) te werken aan een mondiale klimaat- en biodiversiteitcoali- tie. Wellicht is het klimaatdoel (zie Hoofdstuk 3) dan nog te halen. Vóór 2010 zal het biodiversiteitverlies echter zeker niet significant verminderd zijn (zie Hoofdstuk 4). Ook is het zeer onzeker of de armste landen in Afrika en Zuid-Azië voldoende kunnen profiteren van de grootscha- lige ontwikkelingen om hen heen (zie Hoofdstuk 2). 3. Klimaat en ontwikkelingssamenwerking

staan centraal

Een derde handelingsstrategie legt de nadruk op ‘mondi- ale solidariteit’, het proberen te benutten van de stevige institutionele verankering van wereldhandel. Bij deze strategie worden het ontwikkelingsvraagstuk en de dossiers klimaat en biodiversiteit gekoppeld aan de vrijhandelsafspraken in de WTO. Hierbij hoort ook gefaseerde vrijhandel, om zo de armste landen de kans te geven eerst hun markten enigszins te laten ontwikkelen. De EU zal dan bereid zijn om landbouwsubsidies op te heffen en geen nieuwe belemmeringen voor biobrandstof- fen op te werpen. Een voorwaarde hiervoor is wel dat de ontwikkelingslanden meedoen aan het mondiale klimaat- en biodiversiteitbeleid.

Een risico van deze strategie is dat er mogelijk onrust en weerstand bestaat bij de Europese boeren. Verder is het onzeker of de maatregelen snel genoeg kunnen worden geïmplementeerd. Is er snel genoeg consensus om nog te stabiliseren, zoals gesteld in de 2 gradendoelstelling, zoals de EU wil? En ook hier geldt dat voor 2010 het biodiver- siteitverlies niet significant zal zijn verminderd. 4. Reduceren effecten van eigen handelen staat

centraal

In de laatste handelingsstrategie staat het reduceren van energie en ruimte door consumptie in Nederland of de EU centraal. In dat geval wordt ingezet op kleinschalige inzet van biobrandstoffen. Wel bijstoken van biomassa, maar geen grootschalige inzet van biobrandstoffen uit andere delen van de wereld en ook niet uit de EU, als dat gepaard gaat met verlies aan biodiversiteit. Uitgangspunt in deze zorgzame regio is zelfvoorziening. Dat gebeurt dan meer uit het oogpunt van milieudruk door transport voorkomen dan uit oogpunt van veiligheid. Maatregelen om klimaat- verandering op te vangen en natuur te beschermen vinden bij deze strategie vooral binnen de EU plaats. Doordat een mondiale aanpak van het klimaatprobleem ontbreekt, zijn binnen de EU en Nederland aanpassingen aan de effecten van klimaatverandering nodig. Het verlies aan biodiversi- teit is dan in de EU beperkt, maar gaat in andere delen van

Duurzaamheidsverkenning 2

de wereld door. Eventueel kunnen coalities gevormd worden met landen die mee willen doen met klimaat- en natuurbescherming.

Conclusies

Een versnelde grootschalige inzet van biobrandstoffen in de transportsector leidt tot grotere risico’s voor voedsel en verlies van biodiversiteit. Dit komt doordat op korte termijn (tot 2020) waarschijnlijk alleen biobrandstoffen van de eerste generatie beschikbaar zijn, die alleen op productieve landbouwgronden kunnen worden geprodu- ceerd. Deze gebieden overlappen in hoge mate met bestaande hotspots voor natuur. Door het hoge tempo waarin de omslag naar biobrandstoffen plaatsvindt, neemt verder het risico toe dat er minder betaalbaar voedsel voor het arme deel van de lokale bevolking zal zijn.

Europa kan op termijn in 10–20% van de eigen energiebe- hoefte voorzien door binnen de EU biobrandstoffen te verbouwen op verlaten landbouwgronden (EEA, 2006). Het is echter maar de vraag of de EU de productie van biobrandstoffen wel binnen de EU kan houden als er een mondiale markt voor biobrandstoffen komt. Daarnaast lijkt het voor de EU zeer lastig om handelsliberalisatie, om

landbouwgronden te laten vrijvallen, te combineren met een volledige productie van biobrandstoffen binnen de EU. Zonder handelsliberalisering lijkt er onvoldoende areaal binnen Europa vrij te komen om de 20%-doelstel- ling te halen. Bij strikte doelen voor biobrandstoffen op de korte termijn zal de druk dus heel groot worden om biomassa voor de transportsector te importeren, wat ten koste gaat van biodiversiteit buiten de EU.

De Europese Raad heeft in zijn streefdoel voor biobrand- stoffen in 2020 ruimte gelaten voor een voorzichtige start door voorwaarden te stellen aan de duurzaamheidscriteria. In het regeerakkoord 2007 zijn deze voorwaarden echter niet terug te vinden. Hierdoor lijkt het 20%-aandeel ‘duurzaam’ in 2020 bindend (zie Hoofdstuk 3). Zonder de komst van de tweede generatie biobrandstoffen voor 2020 (wat onwaarschijnlijk is), is het risico dus groot dat biobrandstoffen zullen concurreren met de voedselproduc- tie elders en zal het negatieve effecten hebben op de biodiversiteit (WUR/MNP, 2007). Dit betekent wel dat er op korte termijn geen alternatieven voor de transportsector voorhanden zijn. Het lijkt daarmee nog belangrijker geworden om verder in te zetten op zuinigere motoren binnen de EU.