• No results found

Kerntabel en wereldkaarten

1 Mondiale duurzaamheid en de rol van Nederland

1.3 Aandeel en rol van Nederland

Vaak wordt alleen gekeken naar milieudruk die veroorzaakt wordt door bedrijvigheid binnen de geografische grenzen van een land. Nederland produceert echter niet alleen voor de binnenlandse consumptie door huishoudens en de overheid, maar voor een belangrijk deel ook voor de export. Daarnaast consumeert de Nederlandse bevolking voor een deel geïmporteerde producten, waarvoor in het buitenland milieudruk wordt veroorzaakt. Het is daarom relevant om niet alleen te kijken naar de milieudruk binnen de Nederlandse grenzen, maar ook naar de milieudruk die gerelateerd is aan de Nederlandse consumptie (ketenbena- dering). Consumptie leidt tot milieudruk, deels direct bij het consumeren zelf, deels indirect als die consumptiegoe- deren worden geproduceerd.

Nederland is een klein land, waardoor de absolute bijdrage aan het mondiale klimaat- en biodiversiteitprobleem gering is. Nederland behoort echter tot de rijkste landen in de wereld (Figuur 1.2). Doordat het besteedbare inkomen is gegroeid, is de private consumptie per hoofd van de bevolking in de afgelopen vijftig jaar bijna verviervoudigd. Volgens het Trendscenario zal de private consumptie per hoofd in 2040 nog eens ruimschoots verdubbeld zijn. Deze inkomensstijging draagt echter nauwelijks meer bij aan de kwaliteit van leven van Nederlanders; de toekomstige ontwikkeling van kwaliteit van leven in Nederland is vooral afhankelijk van andere factoren (zie Tekstbox

‘Interpretaties van kwaliteit van leven’). Deze factoren blijven echter buiten beschouwing in deze verkenning, die vooral gaat over de relatie van Nederland met de rest van de wereld.

1.3.1 Broeikasgasemissies door consumptie en productie

Emissies broeikasgassen sterk gegroeid door toename Nederlandse consumptie

Van de totale broeikasgasemissies die samenhangen met consumptie van huishoudens in Nederland, wordt een belangrijk deel veroorzaakt door het gas- en elektriciteitsge- bruik, de mobiliteit en de voeding (in 2000 ruim 70%, Nijdam et al., 2005). Doordat de consumptie is gegroeid, is de emissie van CO2 per hoofd van de bevolking sinds 1950 met 160% toegenomen. De verwachting in het

Trendscenario is dat deze toename afvlakt, waardoor het niveau in 2040 ongeveer 35% hoger zal liggen dan in 2005. Een belangrijk deel van deze broeikasgassen wordt uitgesto- ten tijdens de productie van de consumptiegoederen (ruim 55% in 2000). De CO2-emissies groeien minder snel dan de consumptieve bestedingen, doordat goederen efficiënter geproduceerd worden en doordat het directe energiegebruik (elektriciteit, gas en motorbrandstoffen) minder snel groeit dan de consumptieve bestedingen. Het aandeel van de CO2-

emissies gerelateerd aan het directe energiegebruik neemt af van circa 45% tot circa 30% in 2040.

Nederlandse productie relatief energie-efficiënt Vooral door technologische ontwikkelingen is de emissie van broeikasgassen minder sterk toegenomen dan de productie. Terwijl het BBP in Nederland tussen 1990 en 2005 met bijna 45% groeide, namen de CO2-emissies door de productie in Nederlandse met circa 18% toe. In het Trendscenario wordt tot 2040 bijna een verdubbeling van het BBP voorzien, terwijl de CO2-emissies door productie met ongeveer 30% zullen toenemen.

De Nederlandse economie is relatief energie-intensief, maar dat komt vooral doordat er een aantal energie- intensieve productiesectoren zijn. Wanneer de energie- efficiëntie van Nederlandse bedrijven wordt vergeleken met vergelijkbare bedrijven in het buitenland, dan behoren Nederlandse bedrijven in een aantal energie-intensieve bedrijfstakken tot de wereldtop (Phylipsen et al., 2002). Ook met de gemiddelde energie-efficiëntie van de

Nederlandse industrie behoort Nederland tot de wereldtop, maar de voorsprong op bedrijven in de rest van de wereld is sinds 1999 wel afgenomen (Verificatiebureau

Benchmarking Energie-efficiency, 2006).

Interpretaties van kwaliteit van leven

De ‘kwaliteit van leven’ wordt bepaald door de mogelijkheden die mensen hebben om vorm aan hun leven te geven. In de wereld is de kwaliteit van leven ongelijk verdeeld. Zo kunnen velen in Afrika en in grote delen van China en India hun primaire levensbehoeften niet vervullen, heeft de groeiende middenklasse in China en India behoefte aan meer auto’s, en hebben veel Europeanen behoefte aan meer vrije tijd. Zoals eerder gesteld kan de Human Develop- ment Index (HDI) worden gezien als benaderingsmaat voor kwaliteit van leven. De HDI geeft de stand van ontwikkeling weer, een combi- natie van levensverwachting, opleidingsniveau en BBP per inwoner. De HDI is zeer hoog in Nederland en andere rijke landen. De HDI is echter minder geschikt om de kwaliteit van leven van Nederlanders te analyseren, omdat aan deze index een aantal aspecten ont- breekt. Volgens de Britse econoom Layard zijn vooral gezondheid, relaties en (al dan niet betaald) werk hebben bruikbare indicatoren (overigens niet alleen in de rijke landen). Daarbij is in rijke landen, waar basisbehoeften zijn vervuld, het relatieve inkomen belangrijker dan het absolute inkomen. Uit internationaal onderzoek (Inglehardt, 1997) blijkt dat mensen ruwweg boven de 15.000 dollar per jaar niet snel gelukkiger worden van meer geld. De meeste mensen willen het minstens zo goed hebben als ‘de buren’ of buurlanden. Als zo- wel het inkomen van de peer group als het eigen inkomen in gelijke mate stijgt, heeft dat nauwelijks effect op het geluksgevoel (Layard, 2005). (Zie Bijlage 1 voor meer informatie over de conceptualisering van kwaliteit van leven.)

Nederland wordt netto-importeur van broeikasgasemissies

Doordat de Nederlandse export energie-intensief is, is de CO2-emissie in Nederland bij de productie van exportgoe- deren groter dan de CO2-emissie in het buitenland bij de productie van goederen voor Nederlandse consumptie. Wanneer ook de niet-CO2-broeikasgassen worden meege- rekend, zijn de broeikasgasemissies bij import en export ongeveer gelijk. Dit in tegenstelling tot veel andere West- Europese landen, de VS en Japan, die netto-exporteurs zijn van broeikasgasemissies.

De broeikasgasgerelateerde milieudruk vanuit Nederland naar het buitenland is de afgelopen vijftien jaar niet verschoven door veranderingen in import en export (Wilting et al., 2006). In de komende decennia tot 2040 zal dit naar verwachting echter wel veranderen. Nederland zal zich meer gaan toeleggen op het exporteren van diensten en een groter deel gaan importeren van de producten die in Nederland gebruikt worden. De export van producten uit de landbouw, industrie en energiesector neemt daardoor minder snel toe dan de import van producten uit deze sectoren (CPB/MNP/RPB, 2006). Dat CO2-emissies naar verwachting in de komende decennia in Nederland minder snel zullen toenemen dan de productie, is dus niet alleen het gevolg van efficiëntieverbeteringen, maar voor een deel ook van de toename van de emissies buiten Nederland voor de consumptie in Nederland.

Nederlands broeikasgasemissies vijf keer te hoog Om het 2 gradendoel voor klimaat te halen moeten de broeikasgasemissies van de ontwikkelde landen, inclusief Nederland, fors omlaag (Figuur 1.10). Als de emissies gelijk verdeeld worden per hoofd van de wereldbevolking in 2040, betekent dit dat de broeikasgasemissies voor Nederlandse consumptie vijf keer lager moeten dan ze nu zijn.

1.3.2 Ruimtegebruik door consumptie en productie

Nederland draagt bij aan mondiaal biodiversiteitsverlies via ruimtegebruik in het buitenland

Binnen Nederland is landbouw verreweg de grootste ruimtegebruiker: ruim 60% van het Nederlandse landop- pervlak bestaat uit landbouwgrond. Een groot deel van de productie uit de landbouw wordt geëxporteerd, waardoor circa 45% van de oppervlakte van Nederland gebruikt wordt voor exportproducten. In het Trendscenario daalt het ruimtegebruik in Nederland voor landbouw tussen 2005 en 2040 tot 50% van het totale landoppervlak van Nederland. De ruimte die elders in de wereld wordt gebruikt voor Nederlandse consumptie, is circa 4 keer het landoppervlak van Nederland (Figuur 1.13). Ongeveer 45% van het ruimtegebruik voor Nederlandse consumptie is nodig voor

voeding en 55% betreft hout voor papier en karton en andere houtproducten. Het ruimtebeslag door voeding hangt sterk samen met de vraag naar vlees en zuivelproduc- ten, waarvan de productie relatief veel land vergt.

Nederlandse consumptie draagt door dit ruimtebeslag bij aan verlies aan biodiversiteit.

Nederlands ruimtegebruik door consumptie zal fors groeien

Volgens het Trendscenario zal in 2040 het wereldwijde ruimtegebruik voor Nederlandse consumptie toenemen tot ruim 5 keer het landoppervlak van Nederland, vooral doordat de vraag naar hout- en papierproducten groeit. Hoewel ook de consumptieve bestedingen voor voeding in Nederland in de toekomst groter worden, neemt de claim op het landbouwareaal tot 2040 niet toe. De hogere bestedingen voor voeding hangen namelijk vooral samen met meer bewerking van voedsel en minder met absolute hoeveelheden geconsumeerd voedsel (TNS NIPO, 2007). Bovendien wordt de landbouw wereldwijd productiever (MNP, 2006).

Gaat toename in ruimtegebruik ten koste van tropische biodiversiteit?

In paragraaf 1.1.2 is geconstateerd dat het maximumpoten- tieel aan landbouw- en bosbouwgrond wereldwijd circa 1 hectare per persoon bedraagt (uitgaande van 9 miljard mensen in 2040). Het ruimtegebruik door Nederlandse consumptie bedraagt momenteel al 0,8 hectare per persoon. Dat het Nederlandse ruimtegebruik lager is dan in andere rijke landen (Figuur 1.11), komt mede doordat gronden worden gebruikt met een hoge landbouwproductiviteit, zowel in Nederland als in het buitenland. Volgens het Trendscenario zal het ruimtebeslag door Nederlandse consumptie in 2040 toenemen tot 1,0 hectare per capita, doordat de vraag naar hout en biomassa voor biobrandstof groter wordt. Vergeleken met het Trendscenario streeft het kabinet naar een hogere inzet van biomassa voor biobrand- stof in 2040. Dit voornemen leidt tot 0,1 ha per capita meer landgebruik door Nederlanders. Momenteel is het hout voor de houtproducten vooral afkomstig van laagproduc- tieve bossen in gematigde en boreale gebieden. Als de toekomstige grotere vraag naar hout in 2040 vooral uit deze gebieden blijft komen, zal dit gepaard gaan met biodiversi- teitsverlies in deze streken, maar niet concurreren met de mondiale voedselproductie. Maar als de grotere vraag naar hout en biobrandstof (eerste generatie) wordt geïmporteerd uit de tropen, dan gaat dit gepaard met verlies aan tropische biodiversiteit en concurrentie met de productie van voedsel. Geen doelen voor milieudruk elders door Nederlandse consumptie

Het Nederlandse milieubeleid is er, net als in andere landen, vooral op gericht de binnenlandse milieudruk terug te dringen. Daarnaast werkt Nederland, waar relevant, in

internationaal kader samen aan gemeenschappelijke strengere milieueisen aan producten en diensten, maar verder worden meestal geen beperkingen opgelegd aan de milieudruk die in het buitenland ontstaat voor goederen die Nederland importeert. Om wel te gaan beperken dat door consumptie in Nederland broeikasgasemissies toenemen en elders in de wereld biodiversiteit verloren gaat, is het belangrijk om concrete doelen te formuleren voor de milieudruk gerelateerd aan de productie van die consump- tiegoederen. Het kan lastig zijn de milieucriteria te verbin- den aan specifieke producten. Bovendien zijn de mogelijk- heden hiervoor beperkt door internationale afspraken en handelsverdragen in het kader van de Wereldhandels- organisatie (WTO) en de EU. Een oplossing kan dan zijn om publiek-private afspraken te maken met het bedrijfsle- ven om via de keten eisen aan de productie te stellen.

1.3.3 Nederland in de wereldeconomie

Nederlandse economie steeds internationaler georiënteerd

Nederland heeft per saldo economisch voordeel van internationale handel en investeringen (Gorter et al., 2005).

De Nederlandse economie raakt steeds nauwer verweven met andere economieën in de wereld. Onder andere hierdoor zijn de handelsstromen in de afgelopen jaren sterk toegenomen: tussen 1970 en 2005 zijn de import en de export 5 respectievelijk 6 keer in omvang toegenomen. Internationaal gezien is Nederland een grote exporteur: in 2005 stond Nederland op dezesde plaats van de WTO- ranglijst van grootste exporteurs ter wereld met een aandeel van bijna 4% in de totale export (WTO, 2006). Nederland handelt vooral met de EU (bijna 80% van de export) en de VS. Het belang van Azië is de afgelopen decennia sterk toegenomen, onder andere doordat het aandeel van China in de totale import is gegroeid van 0,2% in 1970 tot bijna 8% in 2005. Het aandeel van Afrika en Midden- en Zuid- Amerika in de totale handelsstromen blijft beperkt tot enkele procenten.

Ook de directe buitenlandse investeringen zijn fors gegroeid. Het bedrag aan directe investeringen door Nederlandse bedrijven in het buitenland verdrievoudigde in de afgelopen vijftien jaar (Gorter et al., 2005). Het meren- deel daarvan komt terecht in de EU (circa 50%) en de VS (circa 25%). Slechts een beperkt deel van de investeringen

gaat naar Zuidoost-Azië, Afrika en Zuid-Amerika.

Tegenover de uitgaande investeringen staat een iets kleinere stroom van investeringen door buitenlandse bedrijven in Nederland, die ook voor ongeveer de helft vanuit de EU en voor ongeveer een kwart vanuit de VS komt (Gorter et al., 2005).

Indirecte invloed Nederlandse overheid via Nederlandse multinationals

Nederland is als klein maar welvarend land relatief goed opgenomen in het mondiale bedrijvennetwerk (Figuur 1.14). De Randstad is na New York, Tokio, Londen en Parijs zelfs het vijfde stedelijke complex in de wereld in termen van het aantal relaties met bedrijven elders (Wall et al., 2007). Daarbij gaat het niet alleen om multinationals als Shell, ING, Unilever en Philips, maar ook om vestigingen van tal van dochterondernemingen van buitenlandse multinationals. Bedrijven kunnen door de mondialisering van bedrijfsactiviteiten steeds makkelijker hoofdkantoren verplaatsen naar locaties waar bijvoorbeeld de wetgeving het gunstigst is. Omdat de Nederlandse overheid alleen invloed heeft op de activiteiten die hier plaatsvinden, neemt haar directe invloed op deze multinationals af. Wel kan de Nederlandse overheid indirect invloed uitoefenen door eisen te stellen aan de verslaglegging van in Nederland gevestigde bedrijven, om zo transparantie te stimuleren, of

door samen met niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) gedragscodes met bedrijven te ontwikkelen. Diverse Nederlandse multinationals spelen al vrijwillig actief in op het ontwikkelingsvraagstuk, de arbeidsomstandigheden, de energie en de biodiversiteit. De ruimte om verregaande maatregelen te nemen wordt echter beperkt, doordat een gelijk speelveld voor bedrijven in verschillende landen ontbreekt en doordat het mondiale bedrijvennetwerk weinig transparant is (zie Hoofdstuk 5).

1.4 Duurzame ontwikkelingsbeoordeling