• No results found

Kerntabel en wereldkaarten

7 Op zoek naar oplossingen

7.2 Hoe nu verder?

7.2.1 Verschillende visies op oplossingsrichtingen

Niemand is tegen duurzame ontwikkeling, maar de opvattingen verschillen over wat de beste oplossingsrich- ting is en welke rol men daar zelf bij kan spelen

Tegenstrijdige trends

Er lijken in de wereld (en zeker in Europa en Nederland) een aantal tegenstrijdige trends op te treden: sociale studies rapporteren een toenemend individualisme en materia- lisme, maar tegelijkertijd is er meer behoefte aan sociale samenhang en spiritualiteit. Landen lijken steeds meer waarde te hechten aan de eigen cultuur en soevereiniteit, maar tegelijkertijd werken ze aan nieuwe afspraken in EU- en VN-verband. Er wordt gestreefd naar meer vrijhandel en marktwerking, maar tegelijkertijd worden stappen onderno- men om de randvoorwaarden aan te scherpen waarbinnen marktpartijen hun werk kunnen doen en de rol van de overheid bij het beheer van de openbare ruimte te vergro- ten. Hoe het verder moet gaan is sterk afhankelijk van de vraag welke tendensen in de toekomst zullen domineren. Er zullen in het beleid keuzes gemaakt moeten worden. Bijvoorbeeld: welke doelen staan centraal in het energiebe- leid? Betaalbaar én schoon, betaalbaar én zeker, of minder betaalbaar, maar wel schoon en zeker?

Kennishiaten

Over de kwetsbaarheid van ecosystemen, samenlevingen en markten wordt verschillend gedacht. Hetzelfde geldt voor het vermogen van overheden om te anticiperen op mogelijke risico’s. Zeker als de belangentegenstellingen sterk zijn en de wetenschappelijke onzekerheden groot, ontstaat al gauw een ongestructureerd debat, waarin feitelijke kennis en normatieve uitgangspunten door elkaar heen lopen. Een actueel voorbeeld is de maatschappelijke en politieke discussie over het te voeren klimaatbeleid. Verschillende visies op de rol van de overheid

De meningen zijn verdeeld over hoe de overheid het best kan sturen. Bij het beheer van collectieve goederen is de rol van de overheid al gauw in het geding. Burgers en bedrij- ven betalen niet individueel voor het gebruik van deze collectieve goederen. Kan de overheid in dat geval de prijs beïnvloeden zodat het prijsmechanisme kan werken, of kan de overheid beter sturen in de vorm van regelgeving? Of

kan er voor ‘onze gezamenlijke toekomst’ beter iets in VN- verband gebeuren, omdat beheersing van klimaatverande- ring, natuurbeheer en armoedebestrijding toch bij uitstek mondiale collectieve verantwoordelijkheden zijn? Voor dit laatste punt valt iets te zeggen omdat het eerder genoemde ‘sociaal dilemma’ zich ook tussen landen voordoet: de neiging van landen om vrijwillig mee te doen aan het oplossen van armoede, klimaatverandering of biodiversi- teitsverlies is gering (zie Hoofdstuk 6). Een mondiale institutie zou effectief kunnen zijn omdat zij alle landen kan verplichten hun aandeel te leveren. Of werkt zulke internationale overheidssturing alleen maar meer bureau- cratie in de hand en is nationaal beleid sneller te realiseren? Weerstand tegen de toenemende macht van internationale instituties kwam immers al tot uiting bij het EU-referen- dum. Topdown sturen klinkt effectief, maar er is twijfel of het wel democratisch kan op zo’n grote schaal. Willen burgers en landen wel een deel van hun vrijheid en soevereiniteit inleveren? Moeten degenen die de wereld willen verbeteren daar niet gewoon zelf mee beginnen in plaats van te wachten op ‘de overheid’? Moeten wij ons wel medeverantwoordelijk voelen voor de armoede in de wereld? Moet de EU het Afrikaanse continent verder met rust laten? En zouden toekomstige generaties niet zelf in staat zijn om ecologische problemen op te lossen?

Van de overheid worden keuzes en leiderschap verwacht Problemen als armoede, klimaatverandering en biodiversi- teitsverlies zijn eerst en vooral collectieve problemen, waarvoor collectieve besluitvorming nodig is. Kunnen overheden democratisch en effectief de maatschappij in een bepaalde richting sturen? Kies je uitsluitend voor vrijwil- lige individuele besluiten door burgers en bedrijven, dan blijkt dat minder effectief. Bij vrijwilligheid nemen velen namelijk een afwachtende houding aan en laten de inspan- ningen aan anderen over. Gaan we ervan uit dat de meer- derheid van de mensen wel wil bijdragen als gegarandeerd wordt dat iedereen meedoet, dan is er voor de overheid bij uitstek een belangrijke rol weggelegd. De overheid zou dit ‘sociaal dilemma’ moeten doorbreken door via regels of economische prikkels het gewenste gedrag af te dwingen bij de minderheid die niet mee wil doen.

Uit de analyse in hoofdstuk 5 blijkt dat in Nederland zowel burgers als bedrijven de overheid aanwijzen om het sociaal dilemma te doorbreken, een gelijk speelveld te creëren en de collectieve goederen en diensten in bescherming te nemen. Duurzame ontwikkeling vraagt in essentie om samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en maat- schappelijke groeperingen. De wil en mogelijkheden om iets te doen, zijn zowel bij burgers als bedrijven aanwezig. Zo liggen er bij bedrijven al veel oplossingen klaar, waardoor die de effecten in de consumptie- en productieke- ten positief kunnen beïnvloeden. Hoe hoger de schaal, hoe groter de rol van het bedrijfsleven kan zijn. Burgers

daarentegen zien het liefst dat de noodzakelijke oplossin- gen achter hun rug om gerealiseerd worden (zie Hoofdstuk 5). Een belangrijke vraag is dan nog welke overheid dit zou moeten doen en met welke instrumenten: de nationale overheid, de Europese Unie of een mondiale instelling? Opties voor duurzame ontwikkeling

In deze Duurzaamheidsverkenning zijn verschillende opties geïdentificeerd die een bijdrage kunnen leveren aan duurzame ontwikkeling. In dit hoofdstuk zullen deze opties verder worden verkend. Het gaat dan met name om de volgende – soms wat samengebalde – opties, die voortko- men uit de thema’s ontwikkeling, energie en klimaat, en ruimte en biodiversiteit:

1. Ontwikkelingsbeleid. Dit betreft onder andere verho- ging, internationale coördinatie en schaalvergroting van Official Development Assistance (ODA), schuldenlast- verlichting en optimalisatie van geldstromen, waarbij rekening wordt gehouden met buitenlandse investerin- gen door bedrijven (Foreign Direct Investment, FDI) en geldovermakingen van migranten naar het thuisland. Private investeringen en overdracht van kennis en technologie zouden duurzame ontwikkeling meer kunnen stimuleren. Dat geldt ook voor het verbeteren van de toegang tot energie voor de allerarmsten in ontwikkelingslanden en voor apart beleid gericht op mensen in ontwikkelingslanden met een slecht bestuur. Het uitgangspunt daarbij is dat een stabiele samenleving economische ontwikkeling bevordert.

2. Handelsliberalisatie die gunstig uitwerkt voor de ontwikkeling in arme landen. Hierbij valt te denken aan

het afbouwen van landbouwsubsidies en tariefbarrières, maar ook aan beschermende maatregelen voor de minst ontwikkelde landen waardoor ze meer tijd hebben om hun economie te versterken.

3. Efficiencyverbetering en CO2-arme energieopwekking. Dit kan bijvoorbeeld door technologische innovatie in energieopwekking en landbouw, en door CO2-arme energieopwekking te bevorderen via emissiehandel en de verplichting om hernieuwbare energiebronnen te gebruiken.

4. Natuurbescherming in ontwikkelingslanden. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen om natuur buiten de EU gericht te beschermen en om afspraken te maken met landen die nog veel biodiversiteit (bijvoorbeeld tropisch regenwoud) beschikbaar hebben. Daartoe is het wel noodzakelijk dat biodiversiteit eerst als een

gemeenschappelijke probleem wordt onderkend. 5. Gedragsverandering in eigen land. Hierbij gaat het om

het begrenzen of efficiënter maken van de consumptie in termen van ruimte- en energiegebruik. Dit is moge- lijk via heffingen op bijvoorbeeld vlees, elektriciteit of mobiliteit of via normstelling aan producten.

De visie die iemand heeft op de overheid, bepaalt sterk naar welke opties zijn eerste voorkeur uitgaat en welke instru- menten hij verkiest om deze opties te implementeren. Die keuzes zijn sterk ideologisch bepaald. Om het debat te structureren kan gebruik gemaakt worden van de vier vereenvoudigde wereldbeelden die ook in de Eerste Duurzaamheidsverkenning zijn gehanteerd (MNP, 2004).

Globalisering

Markt

Overheid

Regionalisering

Mondiale markt (A1) Mondiale solidariteit (B1)

Veilige regio (A2) Zorgzame regio (B2) Kenmerkende beschrijvingen van de vier wereldbeelden

Figuur 7.1 Vier wereldbeelden en hun meest kenmerkende beschrijvingen. Duurzaamheidsverkenning 2

7.2.2 Clustering van visies in wereldbeelden

Wereldbeelden als hulpmiddel om het debat te structureren

Duurzaamheidsvraagstukken zijn stuk voor stuk vraagstuk- ken waarop een politiek antwoord nodig is. Politieke stromingen hebben verschillende voorkeuren voor de rol van markt en overheid. En ook de vraag of internationale coördinatie moet gaan boven regionale zelfstandigheid en

verantwoordelijkheid roept verschillende antwoorden op. De Eerste Duurzaamheidsverkenning (Kwaliteit en toekomst, MNP, 2004) biedt een structuur waarin die verschillende stromingen zijn samengevat in vier wereld- beelden (Figuur 7.1). Het concept van de wereldbeelden

A1: Mondiale markt

Het is onvermijdelijk dat de wereld in de richting van één mondi- ale markt gaat. Francis Fukuyama zag in 1989, na de val van de Berlijnse muur, het ‘einde van de geschiedenis’ naderen. Hij zag een wereld voor zich waar geen plaats meer is voor verschillende ideologieën. Kapitalisme en democratie zullen wereldwijd overwin- nen. Meer vrijhandel, afbouw van subsidies en handelsbarrières, deregulering en privatisering stimuleren efficiëntie en innovatie. Uiteindelijk zal iedereen profiteren van globalisering. Technologisch is er nog heel veel mogelijk om optredende ecologische problemen op te lossen, maar de rol van de overheid daarbij is beperkt. Het verleden heeft al uitgewezen dat met de uitvinding van stoomma- chine en kunstmest, de aarde meer mensen kan herbergen met een hogere levensstandaard dan Malthus ooit dacht. Thomas Friedman herhaalde deze boodschap in 2005 in The World is Flat’ Presteren is een belangrijke waarde bij dit wereldbeeld. Als iedereen maar zijn best doet, komt het wel goed met duurzame ontwikkeling.

B1: Mondiale solidariteit

Voor dit wereldbeeld staat de Brundtland-commissie model, die in 1987 haar toekomstvisie ontvouwde onder de naam Onze Geza-

menlijke Toekomst. De markt alleen is niet in staat om mondiale

gemeenschappelijke voorzieningen te leveren op het gebied van armoedebestrijding, klimaat of natuur. Daarvoor is internationale overheidscoördinatie nodig. De totstandkoming van internationale verdragen over milieu en ontwikkeling gaat tegenwoordig steeds sneller en ook de wetenschappelijke onderbouwing ervan wordt steeds beter. Meer vrijhandel is alleen gunstig voor armoedebe- strijding en milieu, als dat samengaat met meer regels voor sociale voorwaarden (denk aan kinderarbeid), milieu en natuurbescherming. Gebeurt dat niet, dan leidt meer vrijhandel alleen maar tot een ver- dere accumulatie van rijkdom bij degenen met de beste startpositie, en tot meer milieuvervuiling en natuurverlies. De grenzen van de aarde zijn in zicht en dat legt ook beperkingen op aan de individu- ele keuzevrijheid. Het streven naar een meer gelijke toegang tot natuurlijke hulpbronnen en solidariteit met toekomstige generaties zijn sleutelbegrippen in deze denkwereld. Schone technologie is nodig om mondiale uitdagingen op te lossen, maar de kennis moet wel gedeeld worden. Overheden zijn dan ook medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling van duurzame technologie.

A2: Veilige regio

Naast de keuze tussen overheid (B1) of markt (A1) speelt er nog een andere dimensie in het maatschappelijke debat: de keuze tussen een internationale of een nationale aanpak. In wereldbeeld A2 ligt de nadruk op de nationale soevereiniteit en dragen landen niet meer bevoegdheden over aan internationale instellingen. Brussel wil al te veel regelen. De EU moet niet groter worden en landen hoeven internationale afspraken maar ten dele na te komen. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om milieuafspraken of afspraken over meer vrijhandel. Andere landen willen hun werkgelegenheid ook niet verliezen en gaan gewoon door met verkapte subsidies. Duurzame ontwikkeling moet vooral vorm krijgen door zoveel mogelijk zelfvoor- zienend te worden voor voedsel en energie en door ons te beveiligen tegen negatieve invloeden van buitenaf. Mensen zijn zelf verant- woordelijk, het eigen geweten is maatgevend. Wat de toekomst be- treft moeten we voorbereid zijn op het ergste: ons beschermen tegen zeespiegelstijging, afschermen tegen migrantenstromen en wapenen tegen terroristen. Voor de nationale veiligheid blijven de NAVO en een goede relatie met de VS belangrijk. We mogen het hier goed hebben en genieten van het leven, in een beetje groene omgeving. Ontwikkelingslanden moeten zelf veerkracht tonen en hun economie op orde brengen. Het boek ‘Botsende beschavingen’ van Samuel Huntington geeft een goede impressie van dit wereldbeeld.

B2: Zorgzame regio

Evenals in wereldbeeld A2 wordt in dit wereldbeeld gekozen voor een regionale aanpak. De stroperigheid van een internationale aan- pak en de beperkte mogelijkheden om in internationaal verband te komen tot democratische besluiten leiden tot de conclusie om toch vooral zelf te doen wat kan en te streven naar subsidiariteit: niet alles hoeft in Brussel of New York besloten te worden. Globalisering en marktwerking leiden tot vervreemding en verlies aan sociale normen en waarden. ‘Hou het klein’ schreef Schumacher in het begin van de jaren zeventig. Momenteel dragen onder meer Etzioni en Putnam deze visie uit. Burgers en landen moeten naar draag- kracht hun verantwoordelijkheid nemen: hulpacties opzetten, of een groen voorbeeld zijn voor de rest van de wereld, uit plichtsbesef, uit overtuiging of op ethische gronden. Geld maakt niet gelukkig, maar anderen helpen zal leiden tot een goede verstandhouding met ge- lijkgezinden en meer samenwerking, soms zelfs over de landsgren- zen heen. Bovendien dwingt het respect af. Acties geven aan dat de bereidheid om vrijwillig bij te dragen aan armoedebestrijding onder de jeugd sterk toeneemt. We moeten er niet te veel op vertrouwen dat de technologie het wel oplost, want elke nieuwe vinding roept in de praktijk weer andere problemen op. Mensen moeten kritisch kijken naar de gevolgen van hun eigen gedrag.

kan helpen om het maatschappelijke duurzaamheidsdebat te analyseren en te structureren.