• No results found

Kritische succes en faalfactoren

Coalities voor landelijk wonen en recreëren

8.4 Kritische succes en faalfactoren

Een eerste belangrijke succesfactor voor het realiseren van woon-recreatiecoalities is de aanwezigheid van een gedreven initiatiefnemer met kennis van inhoudelijke en bestuurlijke zaken en goede contactuele vaardigheden. Dergelijke mensen weten welke stappen nodig zijn en wie ze moeten benaderen. Bovendien moet de initiatief- nemer enigszins kapitaalkrachtig zijn en een lange adem hebben. Functieverandering vergt veel investering in termen van tijd en onderzoeks- en ontwerpkosten. In het algemeen kost het volgens betrokkenen grofweg een á twee jaar en minimaal 50.000 euro om bijvoorbeeld de financiële onderbouwing, ontwerpen en benodigde bodem- en verkeersonderzoeken aan te leveren. Hieraan gerelateerd is ook de houding van decentrale overheden van belang. Woon-recreatiecoalities zijn gebaat bij proactiviteit en flexibiliteit, maar momenteel wordt het beleid in veel gemeenten als afwachtend en reactief gezien (zoals in Paardendorp Velswijk). Gezien het vertegenwoordigen van de belangen van zowel initiatiefnemer als omwonenden, dienen de gemeenten immers een objectief standpunt in te nemen. Deze positie, in combinatie met een gebrek aan capaciteit en ervaring met de materie, remt de voortvarendheid. Ten tweede zijn de coalities afhankelijk van het ontstaan van voldoende vraag naar de woningen en recreatieve voorzieningen die ze aanbieden. Deze vraag zal bovendien voldoende koopkrachtig moeten zijn; buiten wonen in een themadorp is niet voor iedereen

weggelegd, hoewel er ook coalities zijn die proberen woningen aan te bieden voor mensen met een kleinere portemonnee (zoals in Paardendorp Velswijk en Knooperf de Veldboer). Vooral wanneer de coalities in dunbevolkte plattelandsgebieden actief zijn, kan het lastig zijn om mensen te bewegen zich daar te vestigen. Ook veranderende economische omstandigheden gedurende de voorbereiding of tijdens het

acht

realisatietraject kunnen als stoorzender fungeren. De huidige economische crisis is daar een goed voorbeeld van.

Een derde succesfactor is de mate waarin in woon- recreatiecoalities verschillende functies en opgaven kunnen worden gekoppeld. Van groot belang is de wijze waarop in het initiatief voor de nieuwe coalitie rekening wordt gehouden met de landschappelijke en natuurlijke omgeving. Wordt de landschapsstructuur ermee verbeterd, is er ecologische meerwaarde? Een dergelijke koppeling doet zich bijvoorbeeld voor in de gevallen waar de te creëren coalitie bijdraagt aan de sanering of herontwikkeling van voormalige productielandschappen, zoals vuilstortplaatsen of zandwinningputten. De overheid is gebaat bij een medefinancier voor het te saneren gebied en de betreffende projectontwikkelaar kan de desbetreffende terreinen relatief goedkoop bemachtigen. Zo is door de juiste verhouding tussen rood en groen of blauw sprake van landschapsontwikkeling en parkaanleg, waarbij het terrein openbaar toegankelijk is en kan bijdragen aan doelstellingen van waterberging of recreatieaanbod. Het politieke argument is dan dat er sprake is van een breder collectief belang.

Een laatste succesfactor is de manier waarop

omwonenden bij de coalities worden betrokken. Het is vooral zaak deze partijen zo vroeg mogelijk in het proces te betrekken. Omwonenden voelen zich bijvoorbeeld overvallen als zij pas bij de terinzagelegging met de ontwerpen worden geconfronteerd. Daarin speelt mee dat de themadorpen vaak als aparte gemeenschappen worden gepresenteerd, waarbij buitenstaanders op afstand worden gehouden door natuurlijke barrières of hekken.

8.5 Verbeterpunten en de mogelijke

rol voor de overheid daarbij

Een eerste verbeterpunt is het structureel aanstellen van een tussenpersoon, of groep van personen, die de organisatie van de coalitie in kwestie kan stroomlijnen. Deze persoon kan bijvoorbeeld voortijdig contact zoeken met de gemeente of de welstandscommissie en

uiteindelijke bewoners vroegtijdig ondersteunen in het vinden van de weg naar alle fiscale en subsidieregelingen bij verschillende loketten (zie Vader et al. 2012) en in het opstellen van een beheerplan voor hun landgoed, bijvoorbeeld via een op te zetten Vereniging van Eigenaren.

Ten tweede kunnen de coalities in een vroeger stadium beginnen met het inventariseren en benaderen van potentiële geïnteresseerden. Het lijkt van belang te zijn potentiële gebruikers zo vroeg mogelijk en op een persoonlijke manier te benaderen, zodat ze kunnen

meepraten over de ontwikkelingen, ze met hun wensen of bezwaren het ontwerp vroegtijdig kunnen beïnvloeden en zo enthousiast gemaakt kunnen worden (zie

bijvoorbeeld Wittenoord).

Ten derde kan er sterker worden ingezet op functiecombinaties. Het is nu al vaak zo dat woon- recreatiecoalities aan sanering van grond, natuur en landschap of water worden gekoppeld, maar deze situatie zou uitgangspunt kunnen worden. Extra meerwaarde heeft het betrekken van de uiteindelijke nieuwe bewoners bij bijvoorbeeld beheer van natuur en

landschap, wat via een Vereniging van Eigenaren wettelijk verankerd kan worden. Hiermee is dergelijk beheer voor lange tijd gegarandeerd. Knooperf de Veldboer en landgoed Wittenoord laten manieren zien waarop dit kan worden geregeld.

Ten slotte kan meer rekening worden gehouden met de omwonenden. Dit kan enerzijds door bijvoorbeeld bovengenoemde tussenpersonen zich hard te laten maken voor het zo snel mogelijk betrekken van omwonenden, waardoor hun bezwaren duidelijker kunnen worden meegewogen. Anderzijds zouden zij zoveel mogelijk toegang kunnen krijgen tot de voorzieningen van de coalitie, zodat ze niet het idee krijgen buitengesloten te worden.

De overheid, vooral de gemeente, kan een belangrijke rol vervullen bij het realiseren van deze verbeterpunten. Ze kan ten eerste investeren in het aanstellen van goede contactpersonen, bijvoorbeeld door een loket toe te wijzen aan een coalitie. Deze contactpersoon regelt vervolgens alle zaken waarbij de gemeente betrokken is. Daarbij is een flexibele en proactieve houding van belang, evenals kennis van zaken.

Ten tweede kan de overheid sterk inzetten op

functiecombinaties. Wanneer de overheid zelf trekker is, kan ze dat expliciet doen, door maatregelen die het collectief belang dienen op te nemen in de uitvoering. Wanneer de overheid alleen faciliteert, kan ze haar medewerking, bijvoorbeeld op het gebied van vergunningverlening, verbinden aan een bepaalde opgave die het maatschappelijk belang dient. Zo kan ze de trekkende projectontwikkelaar een aantal hectaren natuur laten ontwikkelen in ruil voor het recht om de woon-recreatiecoalitie te realiseren.

Ten slotte kan de gemeente potentiële conflicten tussen initiatiefnemers en omwonenden voorkomen of wegnemen door volledige, heldere en tijdige communicatie, bijvoorbeeld over de eigen positie, doelstellingen, toetsingscriteria, toekomstperspectieven en handhaving. Daarbij kan het lonen om bovenlokaal samen te werken. Aangedragen oplossingen variëren van ‘Groene Brigades’ tot ‘reizende kwaliteitsteams’ bestaande uit onafhankelijke deskundigen die zich bezighouden met voorlichting en toetsing (zie

acht acht

bijvoorbeeld Van der Meulen & Dieperink 2011). Het kan waardevol zijn te verkennen in hoeverre de DLG- eenheden die bij provincies worden ingelijfd een dergelijke rol kunnen vervullen.

8.6 Praktijkvoorbeeld 1: Knooperf de