• No results found

Introductie – afbakening, omvang en uitdagingen

Coalities voor lokale hernieuwbare

4.1 Introductie – afbakening, omvang en uitdagingen

Een coalitie voor lokale hernieuwbare energieopwekking, of kortweg een lokale energiecoalitie, is een initiatief van actoren die gezamenlijk besluiten te investeren in de eigen energievoorziening. Dergelijke coalities zijn in principe kleinschalig en niet centraal georganiseerd, en hebben een lokaal, soms regionaal karakter. Bovendien maken ze gebruik van duurzame methoden, zoals energieopwekking via vooral zon en wind, en in mindere mate biomassa, aardwarmte en dergelijke.

Energiecoalities zijn daarmee de tegenhangers van de grote energiebedrijven met hun grootschalige, centraal georganiseerde manier van werken en hun relatief grote afhankelijkheid van fossiele brandstoffen.

De eerste initiatieven om tot lokale productie van duurzame energie te komen dateren uit het midden van de jaren tachtig. Het ging toen vooral om coöperaties die zich richtten op windenergie, om een alternatief te bieden voor de ontwikkeling van kernenergie (Schwencke 2012; voorbeeld De Windvogel). Daarna was het lange tijd relatief stil, totdat vanaf ongeveer 2008 een nieuwe golf van initiatieven ontstond, met naast windenergie meer aandacht voor zonne-energie en biomassa.

vier

vier

Momenteel zit er veel beweging in de productie van duurzame energie. Op het moment van schrijven bestaan er in Nederland ongeveer 280 lokale initiatieven die als energiecoalitie kunnen worden beschouwd, en de lijst groeit snel (www.hieropgewekt.nl; Boon 2012).

Kanttekening is wel dat productie van enige omvang nog niet vaak van de grond is gekomen. De initiatieven zijn bovendien verschillend van aard. Wat opvalt zijn de verschillen tussen groene en rijpe organisaties en tussen initiatieven vanuit het platteland en initiatieven die in de steden worden opgezet. De plattelandsinitiatieven – die in deze studie centraal staan – richten zich vooralsnog meestal op zonne-energie.

De centrale uitdaging waar lokale energiecoalities mee te maken hebben, is het economisch laten renderen van de ondernomen initiatieven en er tegelijkertijd voor zorgen dat de maatschappelijke en natuurlijke kwaliteit van de directe leefomgeving verbetert, of in ieder geval niet verslechtert. Draagvlak bij de gemeenschap waarin de coalitie zich bevindt is daarbij essentieel. Dergelijk draagvlak is bijvoorbeeld nodig om de coalitie voldoende massa te geven en om te anticiperen op de eventuele landschappelijke en sociale impact van

energie-installaties.

4.2 De coalitie – actoren, doelen,

strategieën en motieven,

hulpbronnen en spelregels

De belangrijkste initiatiefnemers – energiecoöperaties van burgers

Meestal zijn betrokken burgers uit lokale gemeen- schappen de drijvende kracht achter een energiecoalitie (zie onder andere Boon 2012). Een veelvoorkomende organisatievorm waar deze burgers voor kiezen is de coöperatie UA (uitgesloten aansprakelijkheid). Daarbij zijn binnen de coöperaties twee groepen burgers zichtbaar: degenen die als vrijwilliger een centrale rol spelen bij het organiseren van de coalitie, en mensen die de coalitie op een minder actieve manier ondersteunen, bijvoorbeeld als lid van de coöperatie.

Het doel van de coöperaties is het realiseren van een bepaald niveau van zelfvoorziening, wat soms gepaard gaat met het versterken van de gemeenschap –

bijvoorbeeld door een deel van het rendement plaatselijk te investeren (voorbeeld LochemEnergie). De strategieën om een verdienmodel te realiseren lopen uiteen. Er is namelijk geen model dat overal kan worden toegepast (Agentschap NL 2010, 2011). Verkoop van coöperatieve windenergie, de collectieve inkoop van groene stroom, het plaatsen van zonnecellen op eigen daken, collectief energie besparen en participeren in opwekkings-

installaties zijn enkele voorbeelden. Ook de motieven om te participeren lopen uiteen. Enerzijds doen burgers mee vanuit idealistisch oogpunt, waarbij ze vaak vinden dat overheden en energiemaatschappijen te weinig ambitie tentoonspreiden. Anderzijds kan het economisch gezien interessant zijn om zelf energie op te wekken of willen mensen liever niet afhankelijk zijn van een onzekere internationale markt (Schwencke 2012).

Energiecoöperaties van burgers leveren een groot deel van de hulpbronnen die nodig zijn om een coalitie van de grond te krijgen. Hierbij putten ze uit de inzet van goedgeschoolde vrijwilligers die vaak zelf werkzaam zijn in de energie- of duurzaamheidssector. Dergelijke vrijwilligers bezitten tot op zekere hoogte de

organisatorische en inhoudelijke kennis die nodig is om een coalitie te ontwikkelen. Verder leveren de

coöperaties via contributie van hun leden een deel van het geld dat nodig is om noodzakelijke investeringen te kunnen doen, zoals het inhuren van kennis die ze zelf niet bezitten of het aanschaffen van benodigde apparatuur.

Het bedrijfsleven als toeleverancier en initiatiefnemer

Het bedrijfsleven vormt een tweede belangrijke groep. Ten eerste zijn er bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf die zelf actief zijn als initiatiefnemer, bijvoorbeeld door de daken van hun bedrijfsruimtes te gebruiken om zonnecellen te installeren. Ten tweede zijn er bedrijven die een faciliterende rol spelen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om netbeheerders die samen met coöperaties zorgen voor aansluiting, transport of experimenten met slimme elektriciteitsnetten. Ten derde zijn er bedrijven die investeren in coöperaties – vooral banken – of de kost verdienen door diensten of goederen te leveren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de verkoop van installaties of het regelen van de administratie (backoffice bij Anode, Greenchoice en Eneco). Ten slotte zijn er nog de grote energieleveranciers, maar die zijn slechts beperkt geïnteresseerd in lokale energiecoalities. Uitzondering is Eneco, die participeert in enkele energiecoöperaties; Eneco wil ook inzicht verwerven in de markt en toekomstige eisen aan het energienetwerk. De doelstelling van de betrokken bedrijven is vooral het leveren van producten en diensten ter ondersteuning van een coalitie. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, dient voor elke coalitie te worden bekeken wat de beste strategie is. Het belangrijkste motief van bedrijven voor hun deelname is dus vooral zakelijk van aard. Er zijn echter tevens bedrijven – bijvoorbeeld Alliander – die aangeven dat ze ook handelen vanuit maatschappelijke betrokkenheid of interesse in innovatie en de

energietransitie; zij nemen deel aan de coalitie om hun streven naar maatschappelijk verantwoord ondernemen handen en voeten te geven.

vier

Bedrijven die bij de coalitie zijn betrokken, leveren dezelfde hulpbronnen als de hiervoor genoemde coöperaties, namelijk capaciteit, geld, kennis en vastgoed. Wanneer bedrijven een ondersteunende rol spelen, leveren ze deze hulpbronnen vaak op verzoek van de initiatiefnemers van energiecoalities.

De ondersteuners – intermediairs en koepels

Een derde groep van betrokken actoren wordt gevormd door enkele tweedelijns belangenverenigingen. Het gaat om verenigingen of stichtingen die energie-initiatieven ondersteunen, maar lokale productie van duurzame energie niet zelf oppakken. Prominent zijn E-decentraal (2012a en b), Nederlandkrijgtnieuweenergie.nl (2012) en www.hieropgewekt.nl. Dergelijke organisaties proberen de ontwikkeling van lokale coalities te ondersteunen door veelvoorkomende hindernissen te signaleren en uiteindelijk te helpen oplossen. Ook zetten zij in op het uitwisselen van kennis en het bevorderen van onderlinge contacten tussen initiatiefnemers. Er gaan stemmen op om een serviceverlenende koepelorganisatie van lokale coöperaties op te richten, zoals Stichting Energie Transitie, omdat de lokale clubs te klein zouden zijn om op eigen houtje financiering, administratie en

energielevering te verzorgen. Qurrent (www.qurrent.nl) heeft dit concept echter alweer verlaten en richt zich rechtstreeks tot particuliere klanten, omdat zij de businesscase van een lokale energiecoöperatie niet vertrouwen.

Het doel van de tweedelijns belangenorganisaties is het ondersteunen van de burgergroepen en bedrijven. Een deel van deze organisaties opereert als NGO of is opgezet door de coalities zelf. Hun belangrijkste strategie is dat ze klachten van coalities verzamelen en bundelen en meedenken over de oplossing. Daarbij richten ze zich tevens tot de overheid, door bijvoorbeeld te wijzen op knellende regelgeving, of tot banken, om te pleiten voor soepeler financieringsregels.

Kennis is de belangrijkste hulpbron van de

koepelorganisaties. Het gaat daarbij zoals gezegd vooral om organisatorische kennis over de processen die coalities moeten doorlopen, maar ook om kennis over een geschikt businessmodel. Daarnaast ontlenen de koepelorganisaties hun bestaansrecht aan het netwerk dat ze onderhouden. De leden van dit netwerk bezorgen hen de vraagstukken waarin ze zich verdiepen.

De overheid als mede-initiatiefnemer en facilitator

In energiecoalities spelen vooral lokale overheden een belangrijke rol. Gemeenten zijn vaak de belangrijkste partner van de energiecoöperaties (Boon 2012). Ze bieden bijvoorbeeld ondersteuning bij het adequaat doorlopen van de juiste procedures. Ook zijn er gemeenten die zelf het initiatief nemen. Er zijn overal voorbeelden van

gemeenten die al langer samenwerkingsverbanden zijn aangegaan met het bedrijfsleven voor het winnen en distribueren van aardwarmte, restwarmte en het opwekken van energie met afval.

Ook op een hoger schaalniveau zijn overheden

betrokken. Daarbij gaat het om regionale gemeentelijke samenwerkingen (zoals AGEM in de Achterhoek, www. agem.nu), maar ook om provincies. Zo zet Gelderland in op innovatieve energiebesparing, op energiewinning via een brede mix van hernieuwbare energiesoorten en op het stimuleren van regionale energieopwekking waarbij veel lokale initiatiefnemers worden betrokken (Provincie Gelderland 2012).

De overheid is betrokken bij energiecoalities omdat ze haar eigen doelstellingen heeft op het gebied van duurzame energie. Deze doelstellingen worden vaak gerelateerd aan ambities op het gebied van klimaat, milieu of duurzaamheid, of aan het vinden van nieuwe economische dragers. Verschillende overheden hanteren daarbij verschillende strategieën.

De belangrijkste hulpbron van de overheid is de kennis die gerelateerd is aan de formele bevoegdheden van overheden. Zo weten overheden vaak precies welke procedures coalities moeten doorlopen en aan welke regels ze zich moeten houden (zie hierna). Verder zorgen overheden vaak voor ondersteuning met het leveren van startsubsidies, capaciteit of financiering.

Interacties en spelregels

Bij het opzetten en verder ontwikkelen van lokale energiecoalities is een woud aan spelregels zichtbaar. Ten eerste gaat het om de spelregels die de samenwerking in de coalitie bepalen. Daarbij valt te denken aan formele zaken als het sluiten van contracten met participanten en zakelijke contacten of het mogen regelen van een eigen merk – het zogenoemde white label. Ook meer informele dingen komen aan bod, zoals bepalen wie de organisatie vertegenwoordigt, met welke andere spelers

samenwerking wordt gezocht en aan welke criteria nieuwe deelnemers moeten voldoen.

Vervolgens krijgen coalities te maken met de spelregels die de overheid stelt voor het mogen opwekken en verspreiden van energie. De belangrijkste spelregel is de Energiewet, maar er zijn ook regels voor

subsidieverlening, fiscale vrijstellingen en ruimtelijk consequenties. Omdat deze regels nog niet zijn

toegesneden op energieopwekking door lokale coalities, zijn ze onderwerp van discussie, waarbij de noodzaak tot een transitie wordt bepleit (zie onder andere www. nederlandkrijgtnieuweenergie.nl). Burgers die individueel stroom opwekken, hebben de mogelijkheid tot salderen, oftewel het verrekenen van afgenomen en geleverde energie aan het net tegen dezelfde prijs. Ze zijn dus geen energiebelasting en btw verschuldigd over zelfopgewekte

vier vier

stroom die op een ander tijdstip wordt geconsumeerd (E-decentraal 2012b). Collectieve vormen van opwekking hebben deze mogelijkheid niet. Daardoor betalen burgers die collectief duurzame energie willen opwekken wel energiebelasting en btw over zelfopgewekte stroom voor eigen gebruik.

Ten slotte zijn er ook op coalitieoverstijgend niveau enkele spelregels te onderscheiden. De belangrijkste hebben betrekking op de hiervoor reeds aangehaalde concurrentiestrijd tussen lokale energiecoalities en grote, centraal aangestuurde energiebedrijven. Argument van de lokale energiecoalities is daarbij dat de huidige spelregels voor energieopwekking de grote

energiebedrijven een concurrentievoordeel geven. Het gaat dan onder andere om de relatief lage

energiebelasting die dergelijke grote bedrijven betalen bij hun verbruik van fossiele brandstoffen.

4.3 Prestaties ten aanzien van de

kwaliteit van het platteland

Planet

Op het gebied van de natuurlijke kwaliteit zijn de effecten van de toename van het aantal lokale energiecoalities vooral op een hoger niveau te merken. Dit komt vooral omdat door de toename aan duurzaam opgewekte stroom de uitstoot van broeikasgassen wordt teruggedrongen, wat een dempend effect heeft op de klimaatverandering en een positief effect op

biodiversiteit (PBL 2010). Er is een debat gaande over de reikwijdte van dit positieve effect. Het ministerie van IenM stelt bijvoorbeeld dat het potentieel van energiecoalities om bij te dragen aan de reductie van CO2-emissies beperkt is (Ministerie van IenM 2011). E-decentraal vindt dit echter een slecht onderbouwde en onterechte conclusie (E-decentraal 2012b).

Profit

De lokale opwekking van duurzame energie versterkt op termijn de lokale economie via werkgelegenheid en lagere energielasten voor burgers en bedrijven. Het bedrijfsleven profiteert van de vraag naar nieuwe producten en diensten voor de ontwikkeling en onderhoud van lokale energie. Bovendien zijn voor burgers de energiekosten significant lager als de btw en energiebelasting kunnen worden vermeden. Voor de koploperregio’s kan een bijkomend positief effect ontstaan vanwege de manifestatie van een innovatie- economie (SEO 2010). De overheid derft door

zelfproductie van energie weliswaar energieheffing, maar krijgt ook inkomsten binnen via de btw en de

inkomstenbelasting.

Onzeker is hoe groot het positieve economische effect van energiecoalities kan zijn. ECN voorspelde in 2012 dat er tot 2020 1 miljard euro in lokale productie van duurzame energie wordt geïnvesteerd (Financieel Dagblad, 15 oktober 2012). De economische impact van deze ontwikkeling wordt nader onderzocht in een

maatschappelijke kosten-batenanalyse van onder andere de VNG en E-decentraal, met methodologische

ondersteuning van het PBL (VNG 2013).

Het succes zal mede afhangen van de mate waarin de transitie naar de lokale productie van hernieuwbare energie erin slaagt economisch concurrerend te zijn met fossiele energie. De grootste opgave is om collectieve zon- en windenergie-installaties rendabel te maken. De investeringskosten voor zon- en windenergie nemen geleidelijk af, maar bepalen maar de helft de energieprijs voor huishoudens. De energieheffing en btw-tarieven bepalen de andere helft van de kostprijs, en die gaan mede bepalen of lokale energieopwekking rendabel is of niet.

People

Op sociaal-cultureel gebied verwachten initiatiefnemers van energiecoalities enerzijds een positief effect, mits de coalities focussen op lokaal eigenaarschap en collectieve verdienmodellen. Het gaat om zaken als een verhoogde gemeenschapszin, sterkere sociale organisaties, verbeterde leefbaarheid en vitaliteit en een verbetering van de relatie tussen stedelingen en bewoners van het platteland. Vooral bij windenergie beloven initiatief- nemers op de korte termijn rendementsoverdracht aan projecten die de vitaliteit van lokale gemeenschappen ten goede komen (voorbeelden De Windvogel en

LochemEnergie).

Anderzijds is er ook een potentieel negatief effect mogelijk, zeker wanneer coalities een grootschaliger karakter gaan krijgen. Het gaat dan vooral om het ruimtebeslag van nieuwe energie-installaties en een mogelijk nadelig effect daarvan op de belevingswaarde van natuur en landschap (De Vries et al. 2012). Dit probleem kan, net als bij het voorkomen van schadelijke effecten voor de natuurlijke kwaliteit van het platteland, worden ondervangen door verevening en door

zorgvuldige inpassing van installaties (Feddes 2010; Stremke 2010; Stremke et al. 2011). Dat laatste is voor zonnecellen eenvoudiger dan bijvoorbeeld bij windmolens of biomassacentrales.