• No results found

Koppeling prestaties leerlingen aan school- en individuele kenmerken

In document PEILING ENGELS EINDE BASISONDERWIJS 2018 (pagina 191-197)

Hoofdstuk 8. Resultaten - beantwoording van de onderzoeksvragen

8.6 Koppeling prestaties leerlingen aan school- en individuele kenmerken

In deze paragraaf worden de resultaten gegeven op schoolniveau. Hierbij is geen rekening gehouden met het feit dat leerlingen gegroepeerd zijn binnen scholen. De resultaten zijn dus enkel op leerlingniveau. De gemiddelden zijn de gewogen gemiddelden, met weging naar gewichtenstratum en startmoment (CC8). In paragraaf 8.8 worden de resultaten van leerlingen nogmaals in relatie gebracht met leerling-, klas-, leerkracht- en schoolkenmerken in meerniveau modellen waarbij wel rekening is gehouden met de clustering van leerlingen in scholen. Deze meerniveau analyses zijn ongewogen.

8.6.1 Schoolvariabelen

Het belangrijkste onderscheid op schoolniveau wordt op twee kenmerken gegeven, te weten a) is de school een EIBO-school of een VVTO-school? en b) wat is het percentage gewichtenleerlingen op de school (vier gewichtenstrata)? De resultaten in Tabel 8.9 laten de resultaten per variabele zien (startmoment en gewichtenstratum), maar ook de combinatie van de twee (startmoment X gewichtstratum). Deze laatste opdeling is ook de basis voor de weging, dus hier verschillen de gewogen en de ongewogen resultaten niet van elkaar. Tot slot worden de resultaten ook gegeven voor de combinatie van startmoment en een indikking van de gewichtenstrata, te weten de scholen tot en met 10% gewichtenleerlingen en scholen met meer dan 10% gewichtenleerlingen. De

85 Onderzoeksvraag 3 is tevens gericht op de samenhang tussen de leerlingresultaten voor Engels en hun resultaten voor begrijpend lezen Nederlands. Deze resultaten worden in paragraaf 8.6.2 beschreven.

86 De getoonde correlaties hebben betrekking op de individuele vaardigheidsscores van leerlingen. Dit geldt ook voor gespreksvaardigheid.

resultaten worden hier in Tabel 8.9 alleen gepresenteerd voor de x-serie87. Kijken we naar de y-serie dan zijn de resultaten weinig anders.

De vergelijking van de resultaten tussen EIBO- en VVTO-scholen laat zien dat leerlingen op VVTO-scholen iets beter presteren, met name bij lezen, woordenschat en bij gesprekken. Kijken we naar de gewichtenstrata dan worden iets opvallender resultaten gevonden. De verschillen tussen S1, S2 en S3 zijn relatief klein. Kijken we echter naar S4-scholen (>25% gewichtenleerlingen) zien we dat deze leerlingen op de toetsen lezen, luisteren en woordenschat minder goed presteren dan leerlingen uit de andere drie strata, maar bij de gesprekken beter.

Bij de combinatiegroepen zien we dat de best presterende groep de VVTO-scholen zonder gewichtenleerlingen is. Ongeacht het gewichtenstratum hebben de leerlingen op de VVTO-scholen gemiddeld bij de toetsen een hogere vaardigheid, behalve bij S3 voor lezen en luisteren. Bij gesprekken zien we dat de leerlingen op de S3 en S4 scholen binnen het VVTO gemiddeld duidelijk slechter presteren dan die op de S1 en S2 scholen. Bij de reguliere scholen vinden we bij spreken juist een omgekeerd effect. Wat hiervoor de verklaring is, is niet bekend.

Tabel 8.9: leerling-resultaten op schoolniveau (gewogen resultaten)

Gemiddelde (WML-schaal) Standaardafwijking (WML)

87 De meeste gegevens in Tabel 8.1a en 8.1b zijn identiek aan de gegevens in Tabel 8.9, zij het dat ze op andere wijze worden gepresenteerd. Tabel 8.9 bevat echter additionele informatie over de opdeling naar startmoment en de indikking van de gewichtenstrata.

8.6.2 Individuele leerling-variabelen

De individuele variabelen die meegenomen zijn, zijn geslacht, formatiegewicht en leeftijd. Deze laatste variabele is meegenomen als “leertijd”. Het door de docent ingeschatte doorstroomniveau naar het voortgezet onderwijs is ook meegenomen. Daarnaast is gevraagd naar het ingeschatte niveau Engels en de prestaties voor begrijpend lezen Nederlands. Bij veruit de meeste leerlingen waren waarden opgegeven voor deze variabelen. Bij de variabele geslacht is deze van 99,5% van de leerlingen bekend. Bij formatiegewicht was dat het geval bij bijna 95% van de leerlingen. Bij leeftijd is dat bij 93% het geval en bij het doorstroom advies is dat 92%. De resultaten in Tabel 8.10 zijn de gewogen resultaten en worden gegeven na verwijdering van de leerlingen met vijf ontbrekende waarden op een rij. Het betreft hier dus de x-serie.

Tabel 8.10: leerling-resultaten op schoolniveau (gewogen resultaten)

Gemiddelde (WML-schaal) Standaardafwijking (WML)

Bij de toetsen zien we dat de jongens iets beter presteren dan de meisjes. Bij Gesprekken is dat omgekeerd, zij het dat het verschil iets kleiner is. Van de gevonden resultaten is alleen het resultaat bij luisteren significant88. Bij Luisteren is de effectgrootte 0,20; bij de drie andere vaardigheden is deze in absolute waarde kleiner dan 0,10. Bij formatiegewicht zien we dat de leerlingen zonder formatiegewicht beter presteren dan de leerlingen met een formatiegewicht. Alleen de verschillen tussen geen gewicht en een hoog gewicht zijn significant bij woordenschat, met een effectgrootte van 0,34. De verschillen bij Lezen en Luisteren zijn hierbij alleen significant bij alpha=.05 (effectgroottes 0,29 en 0,22). De overige verschillen zijn geen van alle significant.

Bij de variabele leeftijd hebben we gekeken naar de leeftijd op 1 oktober 2017. Dat was van oorsprong de grensdatum om in groep 2 te bepalen of een leerling door mocht naar groep 3. Hoewel de grens niet officieel meer geldt, is deze voor de leerlingen die nu in groep 8 zitten nog wel relevant, aangezien die over het algemeen nog wel gehanteerd lijkt bij die groep: de verdeling van de 11-jarige

88 Wanneer er over significantie gesproken wordt betreft dit significant bij

leerlingen is door de jaren redelijk constant rond de 75%. Door de jaren heen89 is het percentage vervroegde leerlingen in groep 8 (jonger dan 11 op 1 oktober; in dit geval alleen 10-jarigen) toegenomen en het percentage vertraagde leerlingen in groep 8 (ouder dan 11 op 1 oktober; vooral 12-jarigen en een enkele 13-jarige) afgenomen. Nu is het percentage vertraagde en de vervoegde leerlingen ongeveer gelijk (beiden tegen de 12%). De vertraagde leerlingen presteren op alle onderdelen slechter dan de reguliere en vervroegde leerlingen. Bij de toetsen zijn deze verschillen significant; bij gesprekken is het verschil tussen vertraag

De effectgrootten bij de toetsen zijn het kleinst bij Luisteren (rond 0,30) en het grootst bij Woordenschat (rond 0,50). De verschillen tussen de reguliere en vervroegde leerlingen zijn niet significant.

Bij het doorstroomadvies voortgezet onderwijs zien we dat hoe hoger het advies, hoe hoger de score. Dit geldt voor alle vaardigheden. Bij de toetsen is het kleinste verschil tussen vmbo-KB en vmbo-GT. Dit verschil is ook niet significant. De overige verschillen zijn bij de toetsen wel significant.

De verschillen zijn daarbij het kleinst bij luisteren, en het grootst bij lezen. Bij gesprekken is het verschil het kleinst tussen Havo en VWO. Dat verschil is ook niet significant. Er zijn ook resultaten berekend voor de gemengde adviezen (bijvoorbeeld havo-vwo). Over het algemeen zien we dan ook een stijging in vaardigheden bij een hoger advies, al wordt daarbij in een enkel geval ook gevonden dat het gemengde advies een iets ander resultaat laat zien. Zo is het resultaat bij KB/GT lager dan bij vmbo-KB bij Lezen, bij havo/vwo lager dan bij havo bij Luisteren en bij BB/KB hoger dan bij vmbo-KB (en vmbo-KB/GT) bij Gesprekken. Deze verschillen zijn echter niet significant, aangezien het kleine verschillen zijn bij relatief kleine groepen leerlingen.

Twee variabelen waar ook gegevens voor verzameld zijn, zijn het ingeschatte niveau Engels en de prestaties voor begrijpend lezen Nederlands. De percentages bruikbare gegevens lagen hier een stuk lager. Bij het ingeschatte niveau Engels was dat lager omdat dit alleen aan het begin van het onderzoek is bevraagd. Reden hiervoor was dat toen de optie nog openstond om de paren van de gesprekstaken samen te stellen op basis van het ingeschatte niveau Engels van de leerlingen. Om praktische en methodologische redenen is daar van afgezien en is deze variabele niet meer opgevraagd. De resultaten hier betreffen zodoende een specifiek deel van de steekproef, te weten de eerste scholen die zich aangemeld hebben. Bij iets minder dan de helft van de leerlingen is het ingeschatte niveau bekend. Bij de prestaties voor begrijpend lezen Nederlands was deze informatie bij ruim 90% van de leerlingen ingevuld, maar de ingevulde gegevens waren slechts bij ongeveer 35%

bruikbaar, omdat deze op dezelfde schaal gegeven waren. Bij de bruikbare data was de vaardigheid gegeven als een LOVS-niveau I (hoogst) tot en met V (laagst). In de overige 55% werden diverse andere niet vergelijkbare waarden opgegeven die vanwege onvergelijkbaarheid niet bruikbaar waren om analyses mee uit te voeren.

Zoals te verwachten hangt het ingeschatte niveau Engels sterk samen met het vertoonde niveau. De gemiddelde effectgrootte van laag naar midden ligt bij Lezen, Woordenschat en Gespreksvaardigheid rond de 0,90. Bij Luisteren is dat 0,70. De gemiddelde effectgrootte van midden naar hoog ligt rond de 0,60 bij Lezen en Luisteren en rond 0,75 bij Woordenschat en Gesprekken. Dit betreft slechts (minder dan) de helft van de leerlingen. Vergelijken we de verdelingen van de groep waarover niets bekend is met die waar een waarde opgegeven is, dan verschillen na weging de Woordenschat is de standaardafwijking van de groep waar gegevens van bekend waren iets groter

89 Zie https://www.cito.nl/kennis-en-innovatie/kennisbank/p048-jaarlijkse-meting-taal-en-rekenen-2016

dan bij de groep waar geen gegevens bekend waren. Bij de leerlingen waarvan het niveau begrijpend lezen bekend is, zien we resultaten die te verwachten waren. Hoe hoger het niveau begrijpend lezen Nederlands, hoe groter ook het taalniveau Engels. De effectgroottes zijn wat groter bij de toetsen dan bij gesprekken. In Tabel 8.11 worden alleen de samengestelde niveaus I tot en met V gegeven90. Tabel 8.11: leerling-resultaten op schoolniveau (gewogen resultaten)

Gemiddelde (WML-schaal) Standaardafwijking (WML)

x-serie x/y x-serie x/y

LE LU WS GESPR LE LU WS GESPR

Totaal 0.39 0.30 0.33 0.14 0.44 0.42 0.42 0.51

Ingeschat niveau Engels

Laag 0.03 0.01 -0.03 -0.30 0.31 0.32 0.31 0.55

Midden 0.36 0.29 0.33 0.11 0.43 0.40 0.40 0.41

Hoog 0.59 0.53 0.63 0.44 0.43 0.46 0.45 0.35

Begrijpend Lezen NLs

Score niveau I 0.65 0.53 0.57 0.39 0.40 0.39 0.40 0.39

Score niveau II 0.46 0.40 0.43 0.32 0.43 0.42 0.43 0.50

Score niveau III 0.42 0.31 0.42 0.09 0.43 0.41 0.43 0.56

Score niveau IV 0.26 0.22 0.29 0.02 0.37 0.32 0.39 0.49

Score niveau V 0.08 0.05 0.06 0.01 0.36 0.28 0.35 0.34

8.6.3 Individuele leerling-variabelen op basis van de vragenlijst

Vervolgens zijn de gewogen resultaten van de x-serie gerelateerd aan de achtergrondvariabelen van de leerlingen, die met behulp van de vragenlijst zijn verzameld. Gerapporteerd wordt over de relatie tussen leerlingprestaties en gesproken thuistaal met vader en moeder, buitenschools taalcontact, Linguistic Self Confidence en de attitude ten opzichte van Engels.

Te zien is dat de leerlingen die thuis geen Nederlands spreken het beter doen dan leerlingen die dat wel doen, met name als er thuis Engels gesproken wordt. In alle gevallen levert het thuis met moeder of met vader Engels spreken een significant hogere vaardigheid op. De grootste effecten worden daarbij voor Woordenschat gevonden (tussen 0,41 en 0,54). Ook is duidelijk dat het contrast tussen een wel of niet Engels sprekende moeder groter is dan een wel of niet Engels sprekende vader. De gemiddelde effecten bij het Engels spreken met moeder ligt op 0,44 en bij vader op 0,32.

Het gemiddelde effect over alle vaardigheden heen van thuis Engels spreken ligt hier precies tussenin. Opmerkelijk is dat het thuis met moeder of vader Nederlands spreken eerder een negatief dan een positief effect heeft op de vaardigheid bij Engels. Deze effecten zijn niet significant (bij effect, maar ook hier zijn de verschillen klein en niet significant. Als de vader of moeder niet in Nederland geboren is, heeft dat regelmatig een positief effect op het Engels, waarbij dit in een aantal gevallen ook significant is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Gesprekken en Lezen, wanneer de moeder niet in Nederland is geboren. De gewogen resultaten staan weergegeven in Tabel 8.12.

90 Bij de waarden in Tabel 8.7 zijn de typefouten en alternatieve invulvormen van I tot en met V (zoals i en v) bij de juiste categorie geplaatst.

Tabel 8.12: Resultaten van Thuistaal

Gemiddelde Standaardafwijking Je spreekt thuis… LE LU WS Gesprekken LE LU WS Gesprekken Geen Nederlands 0.41 0.35 0.45 0.39 0.48 0.48 0.44 0.45

Nederlands 0.39 0.30 0.33 0.14 0.44 0.42 0.42 0.51

Geen Engels 0.35 0.28 0.29 0.08 0.43 0.41 0.40 0.50

Engels 0.51 0.39 0.49 0.30 0.46 0.46 0.45 0.49

Geen andere taal 0.38 0.31 0.32 0.11 0.44 0.42 0.41 0.51 Een andere taal 0.43 0.27 0.38 0.25 0.44 0.43 0.46 0.50 Je moeder spreekt met jou… LE LU WS Gesprekken LE LU WS Gesprekken Geen Nederlands 0.36 0.32 0.38 0.32 0.41 0.45 0.47 0.51

Nederlands 0.39 0.30 0.34 0.13 0.44 0.42 0.42 0.51

Geen Engels 0.36 0.29 0.31 0.11 0.43 0.41 0.41 0.50

Engels 0.58 0.42 0.54 0.32 0.44 0.46 0.44 0.55

Geen andere taal 0.38 0.31 0.33 0.14 0.44 0.42 0.41 0.50 Een andere taal 0.42 0.29 0.39 0.18 0.42 0.42 0.46 0.54 Je vader spreekt met jou… LE LU WS Gesprekken LE LU WS Gesprekken Geen Nederlands 0.44 0.33 0.43 0.31 0.43 0.46 0.49 0.56

Nederlands 0.38 0.30 0.33 0.13 0.44 0.42 0.42 0.51

Geen Engels 0.37 0.29 0.31 0.12 0.44 0.41 0.42 0.50

Engels 0.49 0.40 0.49 0.30 0.43 0.48 0.45 0.53

Geen andere taal 0.38 0.31 0.33 0.13 0.44 0.42 0.41 0.50 Een andere taal 0.41 0.27 0.37 0.18 0.41 0.42 0.46 0.56 Geboorteland ouders LE LU WS Gesprekken LE LU WS Gesprekken Moeder, niet Nederland 0.45 0.30 0.40 0.33 0.43 0.44 0.47 0.56 Moeder, Nederland 0.38 0.30 0.33 0.11 0.44 0.42 0.41 0.50 Vader, niet Nederland 0.43 0.28 0.39 0.27 0.41 0.42 0.46 0.56 Vader, Nederland 0.38 0.31 0.32 0.12 0.44 0.42 0.42 0.50 Kijken we naar de overige onderdelen uit de vragenlijst dan betreft dat de beschreven schalen uit de vragenlijst. In Tabel 8.13 zijn de correlaties tussen de schaalscores op de leerlingvragenlijsten, de toetsen en de gesprekstaken opgenomen. Alle gevonden correlaties zijn positief en significant groter dan 0. De correlaties met de ingeschatte vaardigheid zijn het grootst. Daarnaast blijkt per vaardigheid de bijbehorende ingeschatte vaardigheid hoger te zijn dan de vaardigheidsinschatting voor de andere domeinen. De ingeschatte vaardigheid voor luisteren correleert bijvoorbeeld hoger met de luistertoets dan de ingeschatte vaardigheid voor lezen, spreken en schrijven. Voor woordenschat was er geen ingeschatte vaardigheid:

daar is de hoogste correlatie gevonden met de ingeschatte vaardigheid bij spreken.

Tabel 8.13: Correlaties vragenlijstschalen en vaardigheden

Vragenlijst LE LU WS Gesprekken

Attitude 0.43 0.31 0.46 0.41

Linguistic Self Confidence 0.52 0.45 0.57 0.50

Buitenschools gebruik (15 items) 0.46 0.41 0.50 0.47

Ingeschatte vaardigheid LE LU WS Gesprekken

Alle vaardigheden 0.58 0.48 0.62 0.55

Lezen 0.51 0.41 0.52 0.44

Luisteren 0.49 0.42 0.49 0.42

Spreken 0.51 0.41 0.55 0.52

Schrijven 0.40 0.33 0.45 0.44

In document PEILING ENGELS EINDE BASISONDERWIJS 2018 (pagina 191-197)