De strafrechtspleging aan het woord: aandachtspunten en oplossingsrichtingen
6.5 Knelpunten en oplossingsrichtingen
6.5 Knelpunten en oplossingsrichtingen
In de voorgaande hoofdstukken is al melding gemaakt van knelpunten en zijn ook al enige oplossingen daarvoor genoemd. Op deze plaats worden daarom de meest genoemde aan‐ dachtspunten (nogmaals) gememoreerd en enkele mindere belangrijke kwesties aangestipt.
Officieren van justitie
De door officieren van justitie gesignaleerde knelpunten en oplossingsrichtingen zijn divers. Meer in het algemeen wordt melding gemaakt van de toenemende slachtofferparticipatie en problemen met betrekking tot de voorbereiding en behandeling van het civiele schadeverhaal. ‘Want vaak gaat het [het adviseren en behandelen van de vordering benadeelde partij ‐ red.] onder enorme tijdsdruk’, aldus een officier van justitie. Een oplossing daarvoor zou volgens een andere officier liggen in het afhandelen van het civiele schadeverhaal door ‘een civiele rechter, vergelijkbaar met de kantonrechter’. Zo’n gespecialiseerde rechter zou na de uit‐ spraak in de hoofdzaak ‘gewoon even moeten gaan zitten om over het civiele schadeverhaal te oordelen’. Zodoende zou ook de op de benadeelde partij rustende druk om een goed onderbouwde vordering aan te leveren kunnen worden weggenomen. ‘Dan zou je het uit het strafrecht halen (….) blijft het strafvonnis wel de basis, maar je zou de mensen iets meer de tijd geven’, aldus de betreffende respondent.
Tegelijkertijd vraagt deze officier van justitie zich af hoe nodig de door hem voor‐ gestelde verwijzing naar de civiele rechter eigenlijk is. De praktijk leert immers dat ‘in vier van de vijf gevallen een behoorlijk deel van wat wordt gevorderd, wordt toegewezen (…) Dan kun je dat op zich redelijk eenvoudig aftikken, dus moet je dat dan apart ergens onderbrengen?’, vraagt deze respondent zich in tweede instantie af. Niettemin is deze officier niet de enige die
376
Ten tijde van het onderzoek was het niet mogelijk als benadeelde partij vergoeding voor affectieschade te vorderen. Het wetsvoorstel waarin dat werd voorgesteld was destijds nog aanhangig.
denkt aan het creëren van ‘een bypass’ om de strafzitting te ontlasten van het civiele schadeverhaal, ook anderen maken daar melding van. ‘Eerst de strafrechter laten vaststellen dat iemand straf verdient en ook aansprakelijk is voor de schade, en vervolgens laat je een civilist kijken hoeveel is dat dan wel en wie moet wat betalen’, zo verwoordt een officier het. Er wordt ook gewezen op de mogelijkheid van een sepot bij schadevergoeding. Eén officier van justitie gaat verder en stelt dat de regels dogmatisch al zo ver zijn opgerekt ‘dat eigenlijk de volgende vraag is: “Maken we het slachtoffer partij of niet?” Neem nou maar gewoon die beslissing (…) Er gaat van alles gebeuren, en wij [het Openbaar Ministerie ‐ red.] zitten een beetje voor de sier er tussen in. En de rechters die zitten alleen maar met het verwachtings‐ management‐dingetje’ [lees: het voorkomen van teleurstellingen bij de benadeelde partij ‐ red.]. In dit verband ook wordt door sommige officieren geconstateerd dat er wat betreft de slachtofferparticipatie juist op dit moment een goede balans is gevonden, wat het introduceren van nieuwe maatregelen onwenselijk maakt.377 Er moet bovendien ook heel veel aandacht uitgaan naar het opsporingsonderzoek en het strafbare feit op zichzelf, aldus een officier. Op een gegeven moet je stoppen met het uitbouwen van de slachtofferparticipatie, is het gevoelen van meerdere officieren van justitie.
Een minder prominent knelpunt zijn de problemen die spelen bij voegingen door grote winkelbedrijven. Wanneer er mankementen zijn aan de vordering, bijvoorbeeld wanneer de vordering niet is ingediend door een gemachtigde, blijken die moeilijk bereikbaar en loopt de voeging gevaar. Een enkel groot bedrijf heeft een aangiftebalie, dat is handig en laat zien dat ze voor hun eigen personeel opkomen.
Een ander (juridisch) aandachtspunt is de onmogelijkheid om nog in appel te voegen als de benadeelde partij zich in eerste aanleg niet heeft gevoegd. Volgens de officier die dit punt aanbrengt, zou dat verandering behoeven. Van heel andere orde is de door sommigen genoemde wenselijkheid van (meer) mogelijkheden tot mediation in strafzaken. Gesignaleerd wordt dat sommige zaken, zeker wanneer daar schadeverhaal bij komt, zich niet lenen voor een strafrechtelijke afdoening, maar dat wel een reactie moet volgen. Mediation met aandacht voor de schadevergoeding kan dan volgens deze officieren uitkomst brengen. Een volgend aandachtspunt dat wordt genoemd is de rechtsbijstand voor slachtoffers. Zoals bovenbeschreven ziet men steeds meer advocaten ter zitting die optreden ten behoeve van de benadeelde partij, dat behoeft volgens sommigen specialisatie. Gesignaleerd wordt dat het aantal gespecialiseerde advocaten toeneemt.
Tot slot suggereert een officier dat ook verzekeraars het recht zouden moeten krijgen zich te voegen. Zo zou de problematiek van het civiele schadeverhaal een nieuwe wending kunnen nemen en zouden met de verzekeraars ook repeat players aan de slachtofferkant van de tafel komen te zitten.
377 Deze opmerking lijkt te moeten worden begrepen tegen de achtergrond van de verruiming van het spreekrecht, welke voorzienbaar was.
Rechters
Voor verschillende rechters is de positie van het slachtoffer in de rechtszaal een belangrijk knelpunt. Het slachtoffer krijgt steeds meer rechten en dat moet allemaal ingepast, maar het strafproces is er niet op ingericht. Er wordt op beleidsniveau weliswaar terecht veel aandacht besteed aan de positie van het slachtoffer, maar ‘de praktische vraag hoe dat straks allemaal in het strafproces kan en of het hoe dan ook in het strafproces kan, praktisch, ja dat blijft een beetje een ondergeschoven verhaal’, zoals een rechter het verwoordt. Duidelijk ook is dat de (inmiddels ingevoerde, maar destijds op handen zijnde) verruiming van het spreekrecht de rechters zorgen baart. Zo wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat de rechter straks het slachtoffer het woord zal moeten ontnemen als die in de rechtszaal beledigende uitspraken doet; en ook dat ‘je echt vast komt te zitten tussen de onschuldpresumptie’. Men vraagt zich af of dit alles uiteindelijk in het voordeel zal zijn van het slachtoffer.
Een eenduidige oplossingsrichting hebben respondenten niet. Een rechter denkt in de richting van mediation, zoals in ZSM‐verband al gebeurt. In dit verband ook kan worden genoemd dat sommige rechters wijzen op de mogelijkheid om in het kader van de voeging een civielrechtelijk straat‐ of contactverbod op te leggen. Maar ook door rechters wordt het scenario van het tweefasenproces genoemd. Die suggestie lijkt meer verband te houden met de uitbouw van de slachtofferpositie ter zitting, dan enkel met het civiele schadeverhaal. Niettemin zou zo’n splitsing er voor kunnen zorgen dat er tijdens de zitting niet meer op ‘een omzichtige manier’ hoeft te worden gesproken over de wensen van het slachtoffer. Als een verdachte bekent en spijt betuigt speelt dat niet zo, maar juist in de zaken ‘waar het pijnlijk is’ zoals bij een ontkennende verdachte, kan dat de rechter voor problemen stellen. Een ander stelt de vraag wat, zo de rechter tot aanhouding zou overgaan, de gevolgen zouden zijn voor de financiering van de rechtspraak.
Een andere zaak die wordt genoemd en waarover helderheid zou kunnen worden gecreëerd betreft de rentevordering. Vanaf welk moment is die toewijsbaar, in het bijzonder in gevallen waarin moeilijk één moment van plegen kan worden vastgesteld? En ook de proceskostenveroordeling: wanneer wordt wie daartoe veroordeeld en hoe ga je om met proceskosten als benadeelde door en advocaat wordt bijgestaan?
Advocatuur
Advocaten noemen als meest gedeelde knelpunt ‘achterstand en informatievoorziening’. Opgemerkt wordt dat het op late termijn toezenden van ‘een briefje’ met daarin opgenomen informatie over de zittingsdatum, soms pas twee weken voor de zitting, niet bevorderlijk werkt. Als oplossing wordt genoemd het ter beschikking stellen van het dossier aan de advocaat van de benadeelde partij, tegelijk met de advocaat van de verdachte (artikel 51b Sv). Ook gaat de informatie soms rechtstreeks naar de cliënt, en andermaal weer direct naar de advocaat; de redenen daarvoor blijven onduidelijk. Er zou in het algemeen ‘meer ruimte moeten komen voor de behandeling van de vordering benadeelde partij’.
Sommige advocaten doen de suggestie om te komen tot een splitsing van het strafproces, maar niet iedereen is daar voorstander van. Dat heeft namelijk als bezwaar dat de
tijdsduur toeneemt. Niettemin zou zo’n splitsing in met name grotere strafzaken met ingewikkelder schades uitkomst kunnen bieden volgens sommigen. Zo’n splitsing zou dan facultatief kunnen zijn.
Een ander idee dat wordt geopperd door advocaten is een zittingscombinatie waarbij civielrechtelijke expertise is gewaarborgd. Maar ook wordt melding gemaakt van een moge‐ lijke wisselwerking tussen het civiele‐ en het strafrechtelijke traject, waarbij de reeds gegeven beslissing van de civiele rechter niet meer tot niet‐ontvankelijkheid zou moeten leiden bij de strafrechter, maar enkel tot het in mindering brengen door de strafrechter van hetgeen door de civiele rechter al is toegekend. Een ander punt dat door meerdere advocaten wordt opgemerkt betreft de vergoeding voor het bijstaan van de benadeelde in het strafproces. Sommigen geven aan dat zij de cliënt gedurende de hele procedure bijstaan (mee naar pro forma zittingen, regiezittingen, getuigen‐ verhoor), maar dat is gelet op de vergoeding die daar tegenover staat bijna niet op te brengen. Voorts wordt ook het ontbreken van een vaste, en juiste zittingsplek in de zaal, die bij iedere rechtbank hetzelfde is, genoemd. 6.6 Samenvatting en afronding
Wat nu zijn de belangrijkste bevindingen die volgen uit de vraaggesprekken? Als opgemerkt kan op grond van de vraaggesprekken niet meer, maar ook niet minder, dan een beeld worden geschetst van opvattingen over civiel schadeverhaal zoals deze anno 2016 leven onder straf‐ rechters, officieren van justitie en advocaten die ervaring hebben met rechtsbijstandverlening aan slachtoffers. Dat laat onverlet dat de bevindingen blijk geven van gedeelde zorg en aandachtspunten, zij het dat de opvattingen over het belang van het civiele schadeverhaal en de binnen strafvorderlijke context te bieden ruimte tot op zeker hoogte uiteenlopen. Er is echter ook een duidelijk ijkpunt dat door alle respondenten wordt onderschreven, en dat is dat het civiele schadeverhaal geen afbreuk mag doen aan de eisen gesteld in artikel 6 EVRM. Maar ook hierin ligt een zeker voorbehoud, want hoewel deze bepaling in de context van het stafproces primair betrekking heeft op de positie van de verdacht, wordt er van verschillende kanten ook op gewezen dat artikel 6 EVRM ook de processuele positie van het slachtoffer op het oog heeft.
Het meest significant is het beeld van de vordering benadeeld partij als een hybride rechtsfiguur. Duidelijk is dat de vordering benadeelde partij een eigen statuur heeft, een vordering van civiele komaf die in haar toepassing sterk wordt gekleurd door de strafrechte‐ lijke context waarin zij wordt gepraktiseerd. Anders gezegd: de vordering benadeelde partij heeft kameleonachtige trekken.
Vanuit die trekken ook is begrijpelijk waarom de strafrechter, in meer of mindere mate, een eigen uitleg geeft en een daaraan verbonden werkwijze hanteert wanneer het gaat over civiel schadeverhaal. Dat duidt op een actieve opstelling van de strafrechter richting de benadeelde partij en op een zeker bereidheid om in de context van het strafproces ruimte te bieden voor het civiele schadeverhaal. Hoeveel ruimte kan worden geboden, daar lopen de