• No results found

Knelpunten en oplossingsrichtingen

In document Civiel schadeverhaal via het strafproces (pagina 166-169)

De strafrechtspleging aan het woord: aandachtspunten en  oplossingsrichtingen

6.5   Knelpunten en oplossingsrichtingen

6.5  Knelpunten en oplossingsrichtingen 

 

In  de  voorgaande  hoofdstukken  is  al  melding  gemaakt  van  knelpunten  en  zijn  ook  al  enige  oplossingen  daarvoor  genoemd.  Op  deze  plaats  worden  daarom  de  meest  genoemde  aan‐ dachtspunten (nogmaals) gememoreerd en enkele mindere belangrijke kwesties aangestipt.    

Officieren van justitie 

De  door  officieren  van  justitie  gesignaleerde  knelpunten  en  oplossingsrichtingen  zijn  divers.  Meer in het algemeen wordt melding gemaakt van de toenemende slachtofferparticipatie en  problemen met betrekking tot de voorbereiding en behandeling van het civiele schadeverhaal.  ‘Want vaak gaat het [het adviseren en behandelen van de vordering benadeelde partij ‐ red.]  onder  enorme  tijdsdruk’,  aldus  een  officier  van  justitie.  Een  oplossing  daarvoor  zou  volgens  een  andere  officier  liggen  in  het  afhandelen  van  het  civiele  schadeverhaal  door  ‘een  civiele  rechter,  vergelijkbaar  met  de  kantonrechter’.  Zo’n  gespecialiseerde  rechter  zou  na  de  uit‐ spraak in de hoofdzaak ‘gewoon even moeten gaan zitten om over het civiele schadeverhaal te  oordelen’.  Zodoende  zou  ook  de  op  de  benadeelde  partij  rustende  druk  om  een  goed  onderbouwde vordering aan te leveren kunnen worden weggenomen. ‘Dan zou je het uit het  strafrecht halen (….) blijft het strafvonnis wel de basis, maar je zou de mensen iets meer de tijd  geven’, aldus de betreffende respondent.  

  Tegelijkertijd  vraagt  deze  officier  van  justitie  zich  af  hoe  nodig  de  door  hem  voor‐ gestelde verwijzing naar de civiele rechter eigenlijk is. De praktijk leert immers dat ‘in vier van  de vijf gevallen een behoorlijk deel van wat wordt gevorderd, wordt toegewezen (…) Dan kun  je dat op zich redelijk eenvoudig aftikken, dus moet je dat dan apart ergens onderbrengen?’,  vraagt deze respondent zich in tweede instantie af. Niettemin is deze officier niet de enige die 

376

 Ten  tijde  van  het  onderzoek  was  het  niet  mogelijk  als  benadeelde  partij  vergoeding  voor  affectieschade  te  vorderen. Het wetsvoorstel waarin dat werd voorgesteld was destijds nog aanhangig. 

denkt  aan  het  creëren  van  ‘een  bypass’  om  de  strafzitting  te  ontlasten  van  het  civiele  schadeverhaal, ook anderen maken daar melding van. ‘Eerst de strafrechter laten vaststellen  dat  iemand  straf  verdient  en  ook  aansprakelijk  is  voor  de  schade,  en  vervolgens  laat  je  een  civilist kijken hoeveel is dat dan wel en wie moet wat betalen’, zo verwoordt een officier het.  Er wordt ook gewezen op de mogelijkheid van een sepot bij schadevergoeding. Eén officier van  justitie gaat verder en stelt dat de regels dogmatisch al zo ver zijn opgerekt ‘dat eigenlijk de  volgende  vraag  is:  “Maken  we  het  slachtoffer  partij  of  niet?”  Neem  nou  maar  gewoon  die  beslissing  (…)  Er  gaat  van  alles  gebeuren,  en  wij  [het  Openbaar  Ministerie  ‐  red.]  zitten  een  beetje voor de sier er tussen in. En de rechters die zitten alleen maar met het verwachtings‐ management‐dingetje’  [lees:  het  voorkomen  van  teleurstellingen  bij  de  benadeelde  partij  ‐  red.]. In dit verband ook wordt door sommige officieren geconstateerd dat er wat betreft de  slachtofferparticipatie  juist  op  dit  moment  een  goede  balans  is  gevonden,  wat  het  introduceren van nieuwe maatregelen onwenselijk maakt.377 Er moet bovendien ook heel veel  aandacht  uitgaan  naar  het  opsporingsonderzoek  en  het  strafbare  feit  op  zichzelf,  aldus  een  officier. Op een gegeven moet je stoppen met het uitbouwen van de slachtofferparticipatie, is  het gevoelen van meerdere officieren van justitie.  

  Een minder prominent knelpunt zijn de problemen die spelen bij voegingen door grote  winkelbedrijven.  Wanneer  er  mankementen  zijn  aan  de  vordering,  bijvoorbeeld  wanneer  de  vordering niet is ingediend door een gemachtigde, blijken die moeilijk bereikbaar en loopt de  voeging gevaar. Een enkel groot bedrijf heeft een aangiftebalie, dat is handig en laat zien dat  ze voor hun eigen personeel opkomen.  

  Een ander (juridisch) aandachtspunt is de onmogelijkheid om nog in appel te voegen als  de benadeelde partij zich in eerste aanleg niet heeft gevoegd. Volgens de officier die dit punt  aanbrengt,  zou  dat  verandering  behoeven.  Van  heel  andere  orde  is  de  door  sommigen  genoemde wenselijkheid van (meer) mogelijkheden tot mediation in strafzaken. Gesignaleerd  wordt  dat  sommige  zaken,  zeker  wanneer  daar  schadeverhaal  bij  komt,  zich  niet  lenen  voor  een  strafrechtelijke  afdoening,  maar  dat  wel  een  reactie  moet  volgen.  Mediation  met  aandacht voor de schadevergoeding kan dan volgens deze officieren uitkomst brengen.     Een  volgend  aandachtspunt  dat  wordt  genoemd  is  de  rechtsbijstand  voor  slachtoffers.  Zoals bovenbeschreven ziet men steeds meer advocaten ter zitting die optreden ten behoeve  van de benadeelde partij, dat behoeft volgens sommigen specialisatie. Gesignaleerd wordt dat  het aantal gespecialiseerde advocaten toeneemt.  

  Tot  slot  suggereert  een  officier  dat  ook  verzekeraars  het  recht  zouden  moeten  krijgen  zich  te  voegen.  Zo  zou  de  problematiek  van  het  civiele  schadeverhaal  een  nieuwe  wending  kunnen nemen en zouden met de verzekeraars ook repeat players aan de slachtofferkant van  de tafel komen te zitten.        

377  Deze opmerking lijkt te moeten worden begrepen tegen de achtergrond van de verruiming van het spreekrecht,  welke voorzienbaar was.  

Rechters 

Voor  verschillende  rechters  is  de  positie  van  het  slachtoffer  in  de  rechtszaal  een  belangrijk  knelpunt. Het slachtoffer krijgt steeds meer rechten en dat moet allemaal ingepast, maar het  strafproces is er niet op ingericht. Er wordt op beleidsniveau weliswaar terecht veel aandacht  besteed aan de positie van het slachtoffer, maar ‘de praktische vraag hoe dat straks allemaal in  het  strafproces  kan  en  of  het  hoe  dan  ook  in  het  strafproces  kan,  praktisch,  ja  dat  blijft  een  beetje een ondergeschoven verhaal’, zoals een rechter het verwoordt. Duidelijk ook is dat de  (inmiddels  ingevoerde,  maar  destijds  op  handen  zijnde)  verruiming  van  het  spreekrecht  de  rechters zorgen baart. Zo wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat de rechter straks het slachtoffer  het woord zal moeten ontnemen als die in de rechtszaal beledigende uitspraken doet; en ook  dat ‘je echt vast komt te zitten tussen de onschuldpresumptie’. Men vraagt zich af of dit alles  uiteindelijk in het voordeel zal zijn van het slachtoffer.  

  Een  eenduidige  oplossingsrichting  hebben  respondenten  niet.  Een  rechter  denkt  in  de  richting  van  mediation,  zoals  in  ZSM‐verband  al  gebeurt.  In  dit  verband  ook  kan  worden  genoemd dat sommige rechters wijzen op de mogelijkheid om in het kader van de voeging een  civielrechtelijk  straat‐  of  contactverbod  op  te  leggen.  Maar  ook  door  rechters  wordt  het  scenario van het tweefasenproces genoemd. Die suggestie lijkt meer verband te houden met  de  uitbouw  van  de  slachtofferpositie  ter  zitting,  dan  enkel  met  het  civiele  schadeverhaal.  Niettemin zou zo’n splitsing er voor kunnen zorgen dat er tijdens de zitting niet meer op ‘een  omzichtige  manier’  hoeft  te  worden  gesproken  over  de  wensen  van  het  slachtoffer.  Als  een  verdachte bekent en spijt betuigt speelt dat niet zo, maar juist in de zaken ‘waar het pijnlijk is’  zoals  bij  een  ontkennende  verdachte,  kan  dat  de  rechter  voor  problemen  stellen.  Een  ander  stelt de vraag wat, zo de rechter tot aanhouding zou overgaan, de gevolgen zouden zijn voor  de financiering van de rechtspraak.  

  Een  andere  zaak  die  wordt  genoemd  en  waarover  helderheid  zou  kunnen  worden  gecreëerd betreft de rentevordering. Vanaf welk moment is die toewijsbaar, in het bijzonder in  gevallen  waarin  moeilijk  één  moment  van  plegen  kan  worden  vastgesteld?  En  ook  de  proceskostenveroordeling:  wanneer  wordt  wie  daartoe  veroordeeld  en  hoe  ga  je  om  met  proceskosten als benadeelde door en advocaat wordt bijgestaan?  

 

Advocatuur 

Advocaten  noemen  als  meest  gedeelde  knelpunt  ‘achterstand  en  informatievoorziening’.  Opgemerkt wordt dat het op late termijn toezenden van ‘een briefje’ met daarin opgenomen  informatie  over  de  zittingsdatum,  soms  pas  twee  weken  voor  de  zitting,  niet  bevorderlijk  werkt.  Als  oplossing  wordt  genoemd  het  ter  beschikking  stellen  van  het  dossier  aan  de  advocaat van de benadeelde partij, tegelijk met de advocaat van de verdachte (artikel 51b Sv).  Ook  gaat  de  informatie  soms  rechtstreeks  naar  de  cliënt,  en  andermaal  weer  direct  naar  de  advocaat;  de  redenen  daarvoor  blijven  onduidelijk.  Er  zou  in  het  algemeen  ‘meer  ruimte  moeten komen voor de behandeling van de vordering benadeelde partij’.  

  Sommige  advocaten  doen  de  suggestie  om  te  komen  tot  een  splitsing  van  het  strafproces, maar niet iedereen is daar voorstander van. Dat heeft namelijk als bezwaar dat de 

tijdsduur  toeneemt.  Niettemin  zou  zo’n  splitsing  in  met  name  grotere  strafzaken  met  ingewikkelder  schades  uitkomst  kunnen  bieden  volgens  sommigen.  Zo’n  splitsing  zou  dan  facultatief kunnen zijn.  

  Een  ander  idee  dat  wordt  geopperd  door  advocaten  is  een  zittingscombinatie  waarbij  civielrechtelijke  expertise  is  gewaarborgd.  Maar  ook  wordt  melding  gemaakt  van  een  moge‐ lijke wisselwerking tussen het civiele‐ en het strafrechtelijke traject, waarbij de reeds gegeven  beslissing van de civiele rechter niet meer tot niet‐ontvankelijkheid zou moeten leiden bij de  strafrechter, maar enkel tot het in mindering brengen door de strafrechter van hetgeen door  de civiele rechter al is toegekend.    Een ander punt dat door meerdere advocaten wordt opgemerkt betreft de vergoeding  voor het bijstaan van de benadeelde in het strafproces. Sommigen geven aan dat zij de cliënt  gedurende de hele procedure bijstaan (mee naar pro forma zittingen, regiezittingen, getuigen‐ verhoor), maar dat is gelet op de vergoeding die daar tegenover staat bijna niet op te brengen.  Voorts wordt ook het ontbreken van een vaste, en juiste zittingsplek in de zaal, die bij iedere  rechtbank hetzelfde is, genoemd.     6.6  Samenvatting en afronding   

Wat  nu  zijn  de  belangrijkste  bevindingen  die  volgen  uit  de  vraaggesprekken?  Als  opgemerkt  kan op grond van de vraaggesprekken niet meer, maar ook niet minder, dan een beeld worden  geschetst van opvattingen over civiel schadeverhaal zoals deze anno 2016 leven onder straf‐ rechters, officieren van justitie en advocaten die ervaring hebben met rechtsbijstandverlening  aan  slachtoffers.  Dat  laat  onverlet  dat  de  bevindingen  blijk  geven  van  gedeelde  zorg  en  aandachtspunten, zij het dat de opvattingen over het belang van het civiele schadeverhaal en  de  binnen  strafvorderlijke  context  te  bieden  ruimte  tot  op  zeker  hoogte  uiteenlopen.  Er  is  echter  ook  een  duidelijk  ijkpunt  dat  door  alle  respondenten  wordt  onderschreven,  en  dat  is  dat het civiele schadeverhaal geen afbreuk mag doen aan de eisen gesteld in artikel 6 EVRM.  Maar ook hierin ligt een zeker voorbehoud, want hoewel deze bepaling in de context van het  stafproces primair betrekking heeft op de positie van de verdacht, wordt er van verschillende  kanten ook op gewezen dat artikel 6 EVRM ook de processuele positie van het slachtoffer op  het oog heeft.  

  Het  meest  significant  is  het  beeld  van  de  vordering  benadeeld  partij  als  een  hybride  rechtsfiguur.  Duidelijk  is  dat  de  vordering  benadeelde  partij  een  eigen  statuur  heeft,  een  vordering van civiele komaf die in haar toepassing sterk wordt gekleurd door de strafrechte‐ lijke  context  waarin  zij  wordt  gepraktiseerd.  Anders  gezegd:  de  vordering  benadeelde  partij  heeft kameleonachtige trekken.  

  Vanuit die trekken ook is begrijpelijk waarom de strafrechter, in meer of mindere mate,  een eigen uitleg geeft en een daaraan verbonden werkwijze hanteert wanneer het gaat over  civiel  schadeverhaal.  Dat  duidt  op  een  actieve  opstelling  van  de  strafrechter  richting  de  benadeelde partij en op een zeker bereidheid om in de context van het strafproces ruimte te  bieden  voor  het  civiele  schadeverhaal.  Hoeveel  ruimte  kan  worden  geboden,  daar  lopen  de 

In document Civiel schadeverhaal via het strafproces (pagina 166-169)