Regelgeving en interpretatie betreffende civiel schadeverhaal via het strafproces en trendgegevens
3.13 Gebruik aanhoudingsbevoegdheid 229
3.13 Gebruik aanhoudingsbevoegdheid229
Uit bovenstaande blijkt dat de aard van de gevorderde schade van invloed is op de ontvankelijkheidsbeslissing. Die compliceert de vordering, terwijl de behandeling van de vordering het strafproces immers niet mag overschaduwen; de schadevordering dient haar accessoire karakter te behouden. Daarmee is niet gezegd dat ingewikkelder schades per definitie niet‐ontvankelijk zouden hoeven te zijn. Onder omstandigheden is de rechter namelijk bereid daartoe ruimte te creëren en gebruik te maken van de aanhoudings‐ bevoegdheid. Het zal dan echter wel gaan om uitzonderlijke zaken, waarin de aanhouding niet alleen is ingegeven door de wens om het civiele schadeverhaal beter voor te bereiden, maar aanhouding ook in de hoofdzaak geïndiceerd is. Zo maakte het Hof Arnhem in de zogenoemde Grensrechter‐zaak gebruik van de gelegenheid door in het kader van een in de strafzaak gelastte aanhouding wegens onderzoekswensen van de verdediging, ook gelegenheid te geven
224 HR 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3452. 225 Candido e.a. 2013, p. 146‐148. 226
Hof Den Bosch 6 januari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:156 en Hof Den Haag 25 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA: 2015:432. Zie ook: Sas 2014b.
227
Raad voor de rechtspraak, Advies Conceptvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden, Den Haag: Raad voor de rechtspraak, 19 december 2013 (kenmerk 436418), par. 3.
228
Zie hoofdstuk 6, par. 6.4.13.
229
tot nadere onderbouwing van de schade en uitwisseling van partijstandpunten.230 Of het hof bereid zou zijn geweest aanhouding te gelasten enkel vanwege dat laatste is niet vast te stellen, maar waarschijnlijk lijkt dat niet. In andere complexe strafzaken met daaraan verbonden complexere schadevorderingen werd namelijk geen gebruik is gemaakt de aanhoudingsbevoegdheid.231 Sas merkt dan ook op dat het slachtoffer er goed aan doet zich actief op te stellen in het voorbereidend onderzoek, teneinde zijn wensen betreffende het civiele schadeverhaal goed voor het voetlicht te kunnen brengen.232
Ook Schijns breekt een lans ten behoeve van het gebruik van de aanhoudings‐ bevoegdheid, zij het dat de door haar beoogde extra schriftelijke ronde voorafgaand aan het onderzoek ter zitting zou dienen plaats te vinden. Op de zitting kan dan vervolgens voor het civiele deel re‐ en dupliek worden gevoerd.233 Schijns wijst hierbij uitdrukkelijk op de verantwoordelijkheid van de verdediging om tijdig en onderbouwd verweer te voeren. In eenzelfde richting denkt Candido. Hij wijst op de gang van zaken in civilibus, waar de rechter voorafgaande aan de comparitie van partijen nadere stukken en toelichting kan vragen; die taak zou volgens hem bij civiel schadeverhaal dienen te worden toebedeeld aan de officier van justitie. Gesteld kan worden dat het Openbaar Ministerie bij de huidige stand van zaken al uitvoering geeft aan deze gedachte: de voorbereiding van de schadevordering ligt immers in handen van het Slachtofferloket, waarbinnen het Openbaar Ministerie samen met de ketenpartners de voorbereiding van het civiele schadeverhaal bewaakt.234 Niettemin zou hier wellicht een verhoging van inspanningen wenselijk kunnen zijn.235
Overigens bedeelt Candido ook de strafrechter een taak toe bij de voorbereiding van de afhandeling van het schadeverhaal. Dat kan inhouden dat die op voorhand vragen stelt aan het Openbaar Ministerie, dan wel in het kader van een pro forma zitting ambtshalve aandacht besteedt aan de onderbouwing van de vordering.236
Dit roept de vraag op hoe ver de strafrechter en het Openbaar Ministerie hierin zouden moeten gaan? Het initiatief tot civiel schadeverhaal ligt immers bij het slachtoffer en bovendien dient de rechter te waken voor diens onpartijdigheid. Gevoegd bij de omstan‐ digheid dat de verdachte en diens handelen reeds onderwerp van strafvorderlijk onderzoek is en de verdachte strategisch belang kan hebben bij ontkenning van het tenlastegelegde, is duidelijk dat het moeten expliciteren van het civielrechtelijk standpunt betreffende het
230 Hof Arnhem‐Leeuwarden 26 augustus 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6261. 231 Vgl. Hof Den Bosch 31 juli 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2919 en de beslissing van het Hof Amsterdam in de zaak Robert M. en de bevestiging daarvan door de Hoge Raad; HR 16 september 2014, NJ 2014, 2015, 71, m.nt. Keulen, waar Sas stelt dat het slachtoffer er goed aan doet zich actief op te stellen in het voorbereidend onderzoek; ook Sas 2015. In de Handleiding wordt gewezen op de mogelijkheid om de bewijslevering onderdeel uit te laten maken van een in het kader van een regiezitting te regelen onderwerpen. Aangegeven wordt echter dat het in zo’n geval zal gaan om ernstiger strafzaken waarin aanleiding is tot het voeren van een regiezitting (Candido e.a. 2013, p. 54 en 90). In dat geval wordt ook een andere invulling gegeven aan de ex art. 6 EVRM gestelde eisen inzake de redelijke termijn en de overige eisen gesteld aan het strafgeding én aan het in die context gevoerde civielrechtelijke procesincident. 232 Sas 2012, p. 52. 233 Schijns 2015, p. 35 (met verwijzing naar jurisprudentie) en 38. 234 Candido 2011, p. 357, voetnoot 20. Zie over het voortraject uitgebreid hoofdstuk 3. 235 Overigens zijn er voornemens te komen tot één centraal Slachtofferloket; Brief van 27 november 2015, kenmerk 698024 (Eén loket voor slachtofferhulp). 236 Candido 2011, p. 359.
schadeverhaal, ook in het kader van de comparitie, haaks kan staan op de strategische belangen van de verdediging. Dat is zeker het geval wanneer de verdachte er voor kiest te ontkennen en/of zich te beroepen op zijn zwijgrecht.237 Niettemin wordt ook in de Handleiding gewezen op de mogelijkheid om de bewijslevering onderdeel uit te laten maken van een in het kader van een regiezitting te regelen onderwerpen.238 Aangegeven wordt echter dat het in zulke gevallen zal gaan om ernstiger strafzaken waarin aanleiding is tot het voeren van een regiezitting. In dat geval wordt ook een andere invulling gegeven aan de ex art. 6 EVRM gestelde eisen inzake de redelijke termijn en de overige eisen gesteld aan het strafgeding én aan het in die context gevoerde civielrechtelijke procesincident.
3.14 Motivering
De rechter is gehouden om met de einduitspraak ook een beslissing op de vordering benadeelde partij te geven (artikel 335 Sv). Die beslissing dient met redenen omkleed te zijn (artikel 361 lid 4 Sv). De Hoge Raad stelt echter geen hoge eisen aan de motivering, met dien verstande dat de mate van motivering zal toenemen al naar gelang de vordering omvangrijker is en de verdachte geconcretiseerd verweer voert. Wanneer het gaat om omvangrijke straf‐ zaken met veel schadeposten is een uitgebreide motivering van de niet‐ontvankelijkverklaring daarvan niet vereist.239 Evenmin is er een verplichting om te reageren op door de verdediging aangevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten (zogenaamd ‘uos’).240 Niettemin maken sommige rechters er melding van zich wel ‘verplicht’ te voelen om gemotiveerd te reageren op gevoerde verweren betreffende de schadevordering; men ervaart het als een ‘verkapt uos’. Wanneer er geen verweer wordt gevoerd, of geen voldoende onderbouwd verweer, maar de rechter toch meent dat de vordering (deels) niet‐ontvankelijk is, dan wordt dit in de regel gemotiveerd met een verwijzing naar het criterium uit hoofde van artikel 361 lid 3 Sv: behandeling van (een gedeelte van) de vordering zou een onevenredige belasting betekenen van het strafgeding. Wordt (een gedeelte van) de vordering toegewezen dan wordt veelal volstaan met de opmerking dat de schade ‘genoegzaam is bewezen’. De daarop volgende beslissing omtrent de hoogte van het schadebedrag kan op verschillende wijzen worden gemotiveerd. Soms wordt volstaan met een verwijzing naar redelijkheid en billijkheid, een andere keer wordt een gespecificeerde motivering gegeven. Of dat gebeurt, is (wederom) afhankelijk van de vraag of en in hoeverre de verdediging verweer voert tegen de opgegeven schadeposten en de hoogte van de schade en of en in hoeverre de benadeelde partij de vordering heeft uitgesplitst en onderbouwd.
Wanneer de rechter voldoende handvatten krijgt aangereikt om te reageren is deze soms bereid om een per schadepost gespecificeerde motivering te geven.241 Een per schade‐
237 Vgl. Candido 2012. 238 Candido e.a. 2013, p. 54 en 90. 239 HR 3 juli 2002, ECLI:NL:HR:2012:BW3751. 240 HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:BG7762. Zo’n verplichting bestaat uit hoofde van artikel 359 lid 2 Sv voor in de strafzaak aangevoerde gespecificeerde verweren. 241 Een advocaat geeft aan dat de kans op zo’n uitgebreidere motivering toeneemt wanneer sprake is van ernstiger, en mogelijk omvangrijker strafzaken, die bovendien de interesse van de media genieten.
post gespecificeerde motivering lijkt afgaande op de bevindingen van het dossieronderzoek echter geen vaste praktijk te zijn; slechts in een klein aantal dossiers werd zo’n uitgesplitste motivering aangetroffen. Daartegenover staat dat de schadeopgaven door de benadeelde partij die werden aangetroffen in de geanalyseerde dossiers daartoe ook niet altijd aanleiding gaven. Niettemin zou gelet op de gegeven onderbouwingen ten aanzien van de materiële schade in meer zaken dan door ons aangetroffen een beter uitgewerkte motivering mogelijk zijn geweest. Deze bevinding past in het beeld over de motiveringen dat wordt geschetst door de advocaten. Zonder uitzondering wordt opgemerkt dat deze te wensen overlaten.242 Dat wordt betreurd want gegenereerd geen leermoment. Overigens is vanuit SHN eenzelfde kritiek hoorbaar.243 Juist omdat men vanuit SHN en de advocatuur maatwerk levert, wil men graag een uitgewerkte reactie van de rechter.
Voor de immateriële schade ligt dat anders, omdat daar in de bestudeerde dossiers veelal een soort ‘lump sum’ bedrag werd opgevoerd, al dan niet onder verwijzing naar de Smartengeldgids.244 Wat dat laatste betreft kan worden opgemerkt dat met name de rechters, maar in mindere mate ook de officieren van justitie, in de interviews de betekenis van die jurisprudentie relativeren. Het is niet zo dat zij er geen waarde aan hechten, maar van doorslaggevende betekenis is het niet.245 De reden daarvoor ligt in het gegeven dat im‐ materiële schade sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en de persoon van het slachtoffer. Gevalsvergelijking is moeilijk en roept een schijnzekerheid op. Daarbij komt dat men de uitspraken waaraan in de vordering wordt gerefereerd veelal niet passend vindt, in die zin dat ze refereren aan zaken die net iets ‘ernstiger’ zijn dan de voorliggende zaak. Dit laatste kan ook een verklaring bieden voor de door officieren en rechters gemelde indruk dat SHN te hoog inzet met vorderingen, zeker ter zake van immateriële schade. SHN is namelijk gewoon in de door haar begeleide vorderingen te verwijzen naar uitspraken uit de Smartengeldgids. Hier ligt als opgemerkt een verschil in uitgangspunt: SHN stelt zich op het standpunt maatwerk te leveren en denkt vanuit een sterk civielrechtelijk georiënteerd perspectief, waar tegenover het Openbaar Ministerie en de rechters genegen zijn een ‘eigen’, op de strafrechtelijke context afgestemde koers te varen. Met dat laatste is niet gezegd dat het Openbaar Ministerie en de rechters de civielrechtelijke aard van de vordering miskennen, maar slechts dat in de context van het strafgeding daar een zekere eigen kleuring aan wordt gegeven.246 Overigens is de Rechtspraak zich bewust van de bovenvermelde kritiek; onderkend wordt dat deze ‘niet zonder grond is’.247 3.15 Schadevergoedingsmaatregel
Om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr op te kunnen leggen moet eerst de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de dader vast komen te staan. Anders dan voor de
242 Zie hoofdstuk 6, par. 6.4.6. 243 Zie hoofdstuk 4, par. 4.4.6. 244 Zie hoofdstuk 5, par. 5.4.11. 245 Zie hoofdstuk 6, par. 6.4.5.2. 246 Zie hierover uitgebreid hoofdstuk 7. 247 Candido e.a. 2013, p. 106.
voeging benadeelde partij geldt echter niet het vereiste van rechtstreekse schade. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de kring van begunstigden ruimer zou zijn dan de kring van de voegingsgerechtigden ex artikel 51f Sv en daarmee ook ruimer zou zijn dan het in artikel 51a Sv gegeven slachtofferbegrip. Deze uitleg strookt echter niet met de bedoeling van de wetgever; beoogd is de kring van begunstigden die aanspraak kunnen maken op schadevergoeding via het strafproces gelijk te stellen aan hen ten wiens behoeve een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.248 Dat betekent derhalve dat het aan de rechter is om de schade‐ vergoedingsmaatregel op te leggen, maar dat die daartoe slechts gerechtigd is jegens hen die zich slachtoffer zijn in de zin van artikel 51a Sv.
Hieruit volgt reeds dat er een nauwe samenhang bestaat tussen de civiele vordering en de schadevergoedingsmaatregel: de civielrechtelijke aansprakelijkheid moet zijn komen vast te staan. Die vaststelling kan in de regel worden gegrond op de uitspraak over de vordering benadeelde partij. De schadevergoedingsmaatregel functioneert in dat geval als een extra, aan het Openbaar Ministerie toebedeelde executoriale titel, uit te voeren door het CJIB. Om die reden wees het Hof Den Bosch het verzoek om via het opleggen van een schadever‐ goedingsmaatregel een aanvulling te geven op de eerste aanleg gevorderde en toegewezen immateriële schade af.249 De slachtoffers, wiens stiefvader voor hun ogen door de verdachte was doodgeschoten, hadden in eerste aanleg 10.000 euro vergoeding voor immateriële schade (shockschade) gevorderd en toegewezen gekregen; in hoger beroep verzochten zij de rechter dit bedrag aan te vullen tot 30.000 euro. Omdat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag in hoger beroep niet mag worden vermeerderd werd verzocht het aanvullende bedrag bij wijze van een op te leggen schadevergoedingsmaatregel toe te wijzen. Het hof wijst dit af omdat de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor die hoogte niet is vast komen te staan. Van andere orde is de situatie waarin nádat door de civiele rechter uitspraak is gedaan over de schadevordering, in aanvulling daarop een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Hoewel de schadevergoedingsmaatregel in de regel wordt opgelegd nadat de strafrechter de civielrechtelijke aansprakelijkheid heeft vastgesteld uit hoofde van diens oordeel over de vordering benadeelde partij kan in het geval er geen (tijdige) vordering is ingediend, die aansprakelijkheid ook worden aangenomen op grond van een door de civiele rechter gewezen vonnis.250 Ook ná het verwerven van een civiel vonnis kan het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel wenselijk zijn. De door het slachtoffer ingediende vordering is dan bij gebrek aan belang weliswaar niet‐ontvankelijk, maar het opleggen van de maatregel biedt het slachtoffer wel de voordelen van executie door het CJIB en mogelijk de voorschot‐ regeling.251 Ook het feit dat het slachtoffer of diens nabestaande door verjaring hun
248 Kamerstukken II 1989/1990, 21 345, nr. 3, p. 9‐10; Borgers 2003, p. 444. 249 Hof Den Bosch 18 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5370. 250 Rb Den Bosch 24 november 2009, ECLI:NL:RBSHE:2009:BK426. Het betreffende slachtoffer had zich niet gevoegd, maar wel gevraagd om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechter hoeft op een dergelijk verzoek niet te beslissen, maar kan daaraan wel gehoor geven door de maatregel ambtshalve op te leggen. Vgl. Sas 2010, p. 86 onder verwijzing naar overige jurisprudentie. 251 Borgers 2003, p. 1; Sas 2010, p. 34.
vorderingsrecht niet meer kunnen opeisen staat het opleggen van een schadevergoedings‐ maatregel niet in de weg; de civielrechtelijke aansprakelijkheid blijft onverlet.252
Uit bovenstaande blijkt al dat een schadevergoedingsmaatregel ook kan worden opgelegd zonder dat er een vordering benadeelde partij is ingediend.253 Oplegging kan in dat geval op verzoek van het slachtoffer, op vordering van het Openbaar Ministerie of ambtshalve. De rechter zal daartoe in de regel slechts besluiten wanneer hij er zeker van is dat het slachtoffer schadevergoeding op prijs stelt.254 Bovendien zal de civielrechtelijke aansprake‐ lijkheid moeten kunnen worden vastgesteld op grond van de stukken die zich in het strafdossier bevinden. In zo’n geval dient de rechter zich wel de vraag stellen of de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad zich te verweren tegen de stelling dat hij civielrechtelijk aansprakelijk is. Dat verwijt staat immers niet op de dagvaarding, noch heeft de verdachte er anderszins van op de hoogte kunnen geraken en mogelijk heeft hij daarbij bij het voorbereiden van de verdediging geen rekening gehouden.
Dat de strafrechter welwillend is om wanneer de civielrechtelijke aansprakelijkheid kan worden vastgesteld, maar voeging niet mogelijk is, toch verhaalsmogelijkheden te bieden aan het slachtoffer blijkt ook uit het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2012.255 Het Openbaar Ministerie had in deze zaak verzuimd de vordering benadeelde partij in het dossier te voegen. Nu het slachtoffer zich in hoger beroep niet opnieuw had gevoegd ontbrak de aanleiding om de civielrechtelijke aansprakelijkheid vast te leggen. Niettemin overweegt het hof dat vast is komen te staan dat sprake is van rechtstreekse schade en legt het ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op. Deze beslissing wordt in stand gehouden door de Hoge Raad: volstaan kan worden met de vaststelling dat de schade ‘redelijkerwijs’ aan de verdachte kan worden toegerekend.
Dat de schadevergoedingsmaatregel weliswaar gebaseerd is op de civielrechtelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:162 BW, maar tegelijkertijd los staat van de civiele vordering blijkt ook uit het gegeven dat het bedrag waarvoor de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd niet noodzakelijk gelijk is aan het bedrag dat is gevorderd door de benadeelde
252 HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:HR:2013:BM0192. De schadevergoedingsmaatregel kan sinds 2011 worden opgelegd ten behoeve van erfgenamen, Stbl. 2010, 291. 253
Anders A‐G Hofstee voor HR 13 juli 2010, NJ 2011, 259, m.nt. Cleiren. Het betreft hier een van rechtswege in hoger beroep voortgezette vordering, waarbij door het Hof een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd ten behoeve van de erfgenamen van het inmiddels, anders dan door het strafbare feit, overleden slachtoffer dat zich in eerste aanleg had gevoegd. Onder overweging 18 stelt de A‐G dat de reikwijdte van de kring van begunstigden van de schadevergoedingsmaatregel gebonden is aan dezelfde eisen als die van de voegingsgerechtigden. Met andere woorden: de schadevergoedingsmaatregel mag volgens A‐G Hofstee enkel worden opgelegd als is voldaan aan de vereisten gesteld voor de civielrechtelijke aansprakelijkheid, waaronder de relativiteitseis. De Hoge Raad oordeelt anders en stelt dat de erfgenamen van het slachtoffer dat niet ten gevolge van het strafbare feit is overleden na de voeging, als rechtsopvolgers in aanmerking komen voor het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel (r.o. 2.6).
254
Opgemerkt kan worden dat dit onderzoek uitwijst dat van die mogelijkheid slechts bij uitzondering gebruik wordt gemaakt. Dat staat in tegenstelling tot de bevinding door Van Wingerden e.a. die constateren dat er in de periode 1996‐2005 uit de OM data zou blijken dat in 48% van de strafzaken ambtshalve een schadever‐ goedingsmaatregel zou zijn opgelegd. Op dezelfde pagina wordt echter opgemerkt dat rechters aangeven dat dit bij uitzondering gebeurt (Van Wingerden e.a. 2007, p. 113). Ook hier lijkt de in hoofdstuk 5 benoemde onterechte, namelijk automatische registratie van een ten aanzien van een benadeelde partij opgelegde maatregel naar alle andere in het dossier liggende vorderingen binnen wat toen de OM data heette en nu de RAC‐min, een rol te spelen.
255
partij.256 Hoewel artikel 24 Sr niet van toepassing is, waardoor geen rekening hoeft te worden gehouden met de draagkracht van de veroordeelde, kan er aanleiding zijn tot matiging. Die kan onder andere zijn ingegeven door de wens van de strafrechter de vervangende hechtenis te beperken.257 Daartegenover staat dat de rechter geen schadevergoedingsmaatregel mag opleggen voor een bedrag dat hoger is dan hetgeen wordt geëist door de benadeelde partij.258 Vermeldenswaard nog is de uitspraak van de Hoge Raad waarin het verweer van de verdachte dat de aan hem voor het gehele schadebedrag, hoofdelijk opgelegde schadevergoedings‐ verplichting uit hoofde van een schadevergoedingsmaatregel had moeten worden beperkt tot het door hem daadwerkelijk genoten voordeel. De Hoge Raad overweegt hier dat de hoofdelijkheid uit hoofde van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 36e Sr) van een andere orde is dan die welke geldt uit hoofde van artikel 36f Sr.259