• No results found

Aandachtspunten in het voortraject van de voeging benadeelde partij

In document Civiel schadeverhaal via het strafproces (pagina 89-106)

De voorbereiding van het civiele schadeverhaal

4.4   Aandachtspunten in het voortraject van de voeging benadeelde partij

      Aangifte                 

(vervolg van schema:)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

    Figuur 2: Verloop van het voorbereidingstraject    4.4  Aandachtspunten in het voortraject van de voeging benadeelde partij    4.4.1  Vooraf    De interviews met de respondenten werkzaam op de Slachtofferloketten in het kader van het  onderzoek  naar  het  voortraject,  hebben  een  aantal  aandachtspunten  aan  het  licht  gebracht.  Het  semigestructureerde  karakter  van  de  interviews  bood  de  respondenten  de  ruimte  om  naast  de  items  opgenomen  op  de  vragenlijst,  ook  ‘spontaan’  knelpunten  en  oplossingen  te  benoemen.  Dit  bleek  een  adequate  werkwijze,  want  waar  de  vragenlijst  uitging  van  gestan‐ daardiseerde praktijken bleek al snel sprake te zijn van aanzienlijk regionale verschillen in de  wijze  waarop  de  voeging  wordt  voorbereid  en  daarmee  samenhangende  problemen  worden  opgelost binnen de Slachtofferloketten. Door flexibel om te gaan met de vragenlijst ontstond  ruimte  om  deze  verschillen  aan  het  licht  te  brengen  en  in  een  volgend  interview  navraag  te  doen of het vermelde probleem ook elders bestond, en zo ja, welke oplossing men daar lokaal  voor had gevonden.  

  Het gevolg van deze werkwijze is dat de focus is verschoven naar de werkvloer, en het  daar  aanwezige  element  van  het  menselijk  aspect.  Niettemin  is  deze  accentverschuiving  verantwoord, zo niet onvermijdelijk geweest. De oorspronkelijke opzet gericht op het in kaart  Politie Registreert slachtoffergegevens Verantwoordelijk voor adequate informatievoorziening Overdracht zaak OM OM Stuurt wensenformulier naar alleslachtoffers vermeldin het dossier.

Afdoenings- beslissing Vervolging OM stuurt Schadeopgave-formulier 2 weken termijn SHN Ondersteuning bij voorbereiding voeging Slachtoffer Retour Formulier OM

brengen  van  representatieve,  op  beleid  gebaseerde  handelingsprotocollen  bleek  namelijk  (binnen  de  context van dit onderzoek) niet  uitvoerbaar. Hoewel is gezocht  en gevraagd  naar  beleidsdocumenten zijn die maar in beperkte mate gevonden en genoemd. Wellicht bestaan  dergelijke  beleidsdocumenten  wel,  maar  de  geïnterviewde,  op  de  werkvloer  opererende  respondenten  hebben  daar  geen  duidelijk  zicht  op.  Wat  zich  op  dat  niveau  aftekent  is  een  zoeken  naar  adequate,  ‘work  around’  oplossingen.  Op  beleidsniveau  ligt  dat,  gelet  op  de  uitlatingen  van  op  dat  niveau  werkzame  respondenten,  iets  genuanceerder,  maar  die  gesprekken boden geen eenduidig landelijk beeld.  

Een  eenduidige  verklaring  voor  deze  verschillen  kan  op  grond  van  dit  onderzoek  overigens  niet  worden  gegeven.  Naast  het  feit  dat  de  parketten,  en  in  navolging  daarvan  de  Slachtofferloketten, een zekere autonomie claimen ten aanzien van de wijze waarop men het  voegingstraject  vormgeeft,  lijkt  ook  de  wens  om  bekende  werkwijzen  die  hun  nut  zouden  hebben  bewezen  te  handhaven,  een  rol  te  spelen.  Ook  worden  het  verschil  in  de  sociaal‐ demografische  setting  waarin  de  verschillende  parketten  opereren  en  de  gevolgen  van  de  herziening  van  de  gerechtelijke  kaart  genoemd.  Het  laatstgenoemde  heeft  tot  gevolg  dat  traditioneel gescheiden parketten en rechtbanken nu gezamenlijk moeten optrekken. 

Als  laatste,  maar  niet  als  minst  belangrijke  factor  wordt  het  verschil  in  beleidsopvat‐ tingen  genoemd.  Op  sommige  parketten  (en  rechtbanken)  zou  men  ook  verder  zijn  met  de  organisatie van de slachtofferzorg dan elders.  

Niettemin  komen  de  aandachtspunten  betreffende  de  voorbereiding  van  het  civiele  schadeverhaal  die  vanuit  de  betrokken  Slachtofferloketten  werden  genoemd  in  grote  mate  overeen, zij het dat de respondenten soms onderling van mening verschilden over het gewicht  dat aan die aandachtspunten moet worden toegekend. Soms bleek er ook over een bepaalde  kwestie een duidelijk verschil van mening te bestaan tussen de opvattingen van respondenten  werkzaam  binnen  het  Openbaar  Ministerie  en  die  welke  in  dienst  zijn  bij  SHN.  Deze  meningsverschillen  worden  in  de  hiernavolgende  paragrafen  toegelicht.  Het  beeld  van  de  praktijk ter zake van de voorbereiding van de civiele voeging lijkt aldus, afgaande op de bevin‐ dingen,  er  een  te  zijn  van  een  zoeken  naar  oplossingen  binnen  een  veranderende  werk‐ omgeving,  aanleiding  gevende  tot  ‘work  around’  oplossingen.  Dat  laat  onverlet  dat  er,  zoals  gezegd, knelpunten worden gesignaleerd. Die worden hieronder geduid. 

 

4.4.2  Actieve wederkerigheid 

 

De  Aanwijzing  slachtofferzorg  gaat  uit  van  ‘actieve  wederkerigheid’,  oftewel:  een  door  het  slachtoffer actief te betrachten houding richting de justitiële autoriteiten.308 Dit uitgangspunt  wordt  unaniem  onderschreven:  indien  het  slachtoffer  op  het  wensenformulier  aangeeft  schadeverhaal te wensen en het schadeformulier krijgt toegezonden, is het aan het slachtoffer  om dit tijdig te retourneren. Zeker wanneer, zoals te doen gebruikelijk in de werkmethodiek JD  Actief,  het  slachtoffer  binnen  enkele  dagen  na  registratie  van  diens  wens  tot  schadeverhaal  binnen  het  Slachtofferloket  wordt  gebeld  door  de  juridisch  medewerker  van  SHN,  met  het 

308

aanbod  om  te  helpen  bij  het  invullen  van  het  schadeformulier.  Het  is  aan  het  slachtoffer  dit  aanbod  te  accepteren,  waarbij  overigens  wel  duidelijk  wordt  gecommuniceerd  dat  als  men  daar op dat moment geen gebruik van wil maken, het slachtoffer altijd op een later moment  zelf  contact  kan  opnemen  om  alsnog  om  bijstand  te  vragen.  Wanneer  dat  gebeurt  op  een  moment  kort  voor  de  zitting  kan  dat  ertoe  leiden  dat  door  SHN  geen  bijstand  meer  kan  worden  geboden.  Het  slachtoffer  wordt  dan  uitgelegd  dat  de  werkprocessen  dat  niet  meer  toelaten.  

  Het aanbod om bijstand te verlenen bij het opstellen van de schadevordering moet niet  worden opgedrongen; niet alle slachtoffers hebben immers behoefte aan ondersteuning. In dit  verband  wordt  benadrukt  dat  de  schadeopgave  toebehoort  aan  het  slachtoffer,  en  dat  het  diens goed recht is het advies van SHN deze te wijzigen en/of naast zich neer te leggen. Een  voorwaarde is daarbij wel dat vanuit SHN duidelijk wordt gecommuniceerd over de mogelijke  gevolgen van zo’n weigering, waarbij in het bijzonder moet worden gewezen op het risico van  niet‐ontvankelijkheid.     4.4.3  Veranderende werkprocessen: risico op ‘vergeten slachtoffers’   

De  veranderingen  in  de  werkprocessen  waarvan  hiervoor  melding  is  gemaakt  worden  genoemd  als  oorzaak  voor  het  mogelijk  ‘vergeten’  van  slachtoffers.  Met  dat  laatste  wordt  gedoeld op de gevolgen van het niet (tijdig) registreren van de wens tot civiel schadeverhaal  voor  de  afdoening  daarvan  in  de  latere  fasen  van  de  strafzaak.  Er  heerst  onder  de  respon‐ denten  namelijk  duidelijk  bezorgdheid  over  de  gevolgen  van  de  herinrichting  van  de  werk‐ processen  op  de  parketten,  in  het  bijzonder  wanneer  het  gaat  om  de  inrichting  van  de  administratie  rondom  de  slachtofferzorg.309 Het  uitgangspunt  dat  slachtofferzorg  een  vaste  taak is van het Openbaar Ministerie wordt onderschreven, maar men heeft twijfels bij de vraag  of  deze  boodschap  ook  daadwerkelijk  is  ingedaald  binnen  de  organisatie  van  het  Openbaar  Ministerie en of daar door een ieder naar wordt gehandeld.310 Daarbij wordt gewezen op het  wegvallen van de slachtofferadministratie binnen sommige parketten. Waar het beheer van de  slachtofferzorg  voorheen  een  gespecialiseerde  taak  was,  liggen  de  verantwoordelijkheden  voor een compleet slachtoffermapje nu bij de medewerkers van het Openbaar Ministerie die  werkzaam zijn binnen het Slachtofferloket. Zij moeten op hun beurt rekening houden met de  inbreng  van  informatie  via  SHN.  Vervolgens  moet  deze  verzamelde  informatie  vanuit  het  Slachtofferloket intern worden gecommuniceerd met de afdeling zittingsvoorbereiding van het  Openbaar Ministerie. Het wegvallen van het specialisme zou volgens sommigen risico’s mee‐ brengen voor het slagen van het civiele schadeverhaal. Dat immers vraagt om een zorgvuldige 

309

 Hier  dient  een  zeker  voorbehoud  te  worden  gemaakt,  niet  uitgesloten  kan  worden  dat  deze  zorg  mede  is  ingegeven  door  de  problematiek  rondom  de  afdoening  van  het  civiele  schadeverhaal  in  de  ZSM  context.  Hoewel  steeds is benadrukt dat dit onderzoek daar géén betrekking op heeft, werd daaraan wel regelmatig gerefereerd. Zie  over de naleving van slachtofferrechten binnen de ZSM context: Leferink 2015. 

310

 Binnen de organisatie van het Openbaar Ministerie wordt tegenwoordig gewerkt langs de lijnen zoals uitgezet in  het beleidsprogramma OM 2020. Uitgangspunt is dat het Openbaar Ministerie wordt bemenst door professionals  die  verantwoordelijkheid  hebben  voor  alle  vakinhoudelijke  werkprocessen  en  de  directe  ondersteuning  van  de  zaakstromen.  De  verantwoordelijkheid  voor  de  slachtofferzorg  is  daarmee  een  algemene  taak  van  het  Openbaar  Ministerie geworden, uitgevoerd door allround medewerkers; Bolhaar 2013, p. 3. 

en  tijdige  voorbereiding.  Voorheen  werd  daartoe  vanuit  de  slachtofferadministratie  aan  de  hand van de zittingslijsten gecontroleerd of zich een slachtoffer had gesteld en werd nagegaan  of de daarbij behorende stukken waren aangeleverd. Deze ingang is met het verdwijnen van  de slachtofferadministratie verloren gegaan. Thans moet worden vertrouwd op de algemene  taakuitvoering.  Overigens  kennen sommige parketten  nog wel een separate  slachtofferadmi‐ nistratie,  maar  die  is  dan  ondergebracht  binnen  het  Slachtofferloket.  Bij  het  op  deze  plaats  vermelden van deze zorg over het wegvallen van een gespecialiseerde slachtofferadministratie  geldt  echter  een  zeker  voorbehoud,  want  ondanks  dat  steeds  helder  werd  gecommuniceerd  dat het voorliggende onderzoek geen betrekking had op de ZSM‐werkwijze, is niet uitgesloten  dat  sommige  respondenten  bij  het  formuleren  van  dit  aandachtspunt  wel  degelijk  de  ZSM‐ werkwijze,  met  de  daarbinnen  gegeneraliseerde  werkwijze,  op  het  oog  hadden.  Er  zijn  ook  tegengeluiden, zij het minder sterk. Zo worden de voortschrijdende digitalisering en overgang  naar  GPS  als  registratiesysteem  door  sommige  respondenten  omarmd  en  wordt  aangegeven  dat er, mits sprake is van een open, collegiale samenwerking tussen de betrokken organisaties,  altijd wel een mogelijkheid is om omissies te herstellen. Voorwaarde daarbij lijkt wel te zijn dat  sprake is van ‘nabijheid’:  men moet vanuit het Slachtofferloket ‘binnen  kunnen lopen’ bij  de  administratie  van  het  Openbaar  Ministerie  en  daar  contacten  hebben.311 Overigens  geldt  dat  laatste  ook  voor  de  griffie  van  de  rechtbanken:  met  sommige  griffies  kan  op  constructieve  wijze worden samengewerkt, met andere niet.  

  Niettemin  worden  er  meerdere  voorbeelden  genoemd  die  duiden  op  een  adequate  samenwerking  wat  betreft  de  voorbereiding  van  het  civiele  schadeverhaal.  Zo  is  tussen  het  parket  Oost‐Nederland  en  de  Rechtbank  Arnhem  afgesproken  dat  nagekomen  stukken  nog  kort voor de zitting naar de griffie mogen worden gezonden, zelfs wanneer het slechts één dag  voor  de  zitting  is.312 Een  soortgelijke  afspraak  geldt  voor  de  Rechtbank  Maastricht  en  de  Rechtbank  Roermond.  De  griffies  van  deze  rechtbanken  zijn  bovendien  geïnstrueerd  zich  ter  zake  van  het  civiele  schadeverhaal  actief  op  te  stellen:  indien  bij  de  voorbereiding  van  de  strafzaak  relevante  stukken  ontbreken  dient  contact  te  worden  opgenomen  met  het  Slacht‐ offerloket.  

  Ook  op  de  parketten  lijkt  men  in  toenemende  mate  te  onderkennen  dat  de  verande‐ rende  werkprocessen  nopen  tot  vaste,  interne  overlegstructuren.  Zo  kent  het  parket  Oost‐ Nederland het zogenoemde ‘8‐5‐2 overleg’, waarbij de  getallen  staan voor het aantal weken  vóór  de  zitting  waarin  overleggen  staan  gepland.  Doel  van  deze  overleggen  is  het  dossier  uiterlijk vijf weken voor de zitting compleet te hebben. Om dat te kunnen bereiken wordt acht  weken  voor  de  zitting  een  overleg  gepland  tussen  de  zaaksofficier  en  de  afdeling  zittings‐ voorbereiding.  Gezamenlijk  stellen  zij  een  overzicht  op  van  nog  te  verrichten  taken,  onder  andere  ten  behoeve  van  het  civiele  schadeverhaal.  Wanneer  blijkt  dat  aanvulling  van  de  stukken  wenselijk  is  met  het  oog  op  de  haalbaarheid  van  de  schadevordering  wordt  contact 

311

 Deze bevinding komt overeen met die van Timmermans e.a. 2011; ook daar werd het belang van korte lijnen en  nabijheid genoemd. 

312

 Die  afspraak  geldt  echter  niet  voor  de  overige  twee  rechtbanken  die  worden  bestreken  door  het  parket  Oost‐ Nederland,  te  weten  de  Rechtbank  Almelo  (arrondissement  Overijssel)  en  de  Rechtbank  Gelderland  (locatie  Zutphen).  De  afspraak  met  deze  rechtbanken  is  dat  nagekomen  stukken  per  interne  post  worden  toegezonden,  hetgeen een zekere vertraging oplevert. 

opgenomen  met  het  Slachtofferloket.  Ook  op  andere  parketten  wordt  melding  gemaakt  van  soortgelijke overleggen, althans plannen daartoe. Soms maakt het Slachtofferloket deel uit van  deze overleggen, of wordt zij er op enigerlei wijze bij betrokken. Zo wordt bijvoorbeeld op het  parket  Limburg  overwogen  om  een  medewerker  van  het  Openbaar  Ministerie,  werkzaam  op  het Slachtofferloket, te detacheren naar de afdeling zittingsvoorbereiding.  

  Overigens  wordt  ook  vanuit  de  advocatuur  meerdere  malen  melding  gemaakt  van  achterstand bij het Openbaar Ministerie met het aanleveren van slachtofferinformatie.313 Het  komt laat, of soms geheel niet, waardoor de voorbereiding van de vordering door de advocaat  van het slachtoffer in het gedrang kan komen. 

    Al met al rijst het beeld van een gezamenlijk bewustzijn van de risico’s voor het slagen  van het civiele schadeverhaal die zijn verbonden aan de veranderende werkprocessen binnen  het  Openbaar  Ministerie.  Het  daarmee  nagestreefde  doel  van  een  efficiëntere  en  snellere  afdoening van de strafzaak kan tot gevolg hebben dat er te weinig aandacht is voor de wens  tot civiel schadeverhaal. Efficiëntie en tijdsdruk gaan, zo is de indruk, niet altijd samen met een  adequate  voorbereiding  van  de  voeging.  Slachtoffers,  maar  ook  de  betrokken  diensten,  reageren  niet  altijd  tijdig  en/of  adequaat,  waardoor  reparaties  nodig  zijn.  De  tijdsdruk  waaronder  het  voegingstraject  staat  vraagt  om  flexibiliteit  en  om,  zo  nodig,  het  op  korte  termijn  stukken  toe  te  kunnen  (laten)  voegen  aan  het  strafdossier.  Dat  vraagt  om  personele  samenwerking,  goede  contacten  en  regelmatig  overleg  tussen  de  zittingsvoorbereiding  (Openbaar Ministerie), de griffie van de rechtbank en het Slachtofferloket. Indien dit ontbreekt  dreigt een reëel risico op aanhouding van de zaak ter zitting wegens het buiten de schuld van  het slachtoffer gelegen ontbreken van stukken in het strafdossier. Hierbij zij aangetekend dat  een aanhouding pas zal worden overwogen wanneer duidelijk is dat het verzuim betreffende  de schadevordering is te wijten aan het Openbaar Ministerie of SHN, en dat niet kan worden  volstaan met een korte onderbreking ter zitting.314       4.4.4  Zorg en bijval ter zake van digitalisering   

In  2010  is  het  Openbaar  Ministerie  overgestapt  naar  een  nieuw  geautomatiseerd  registra‐ tiesysteem:  GPS.  De  invoering  van  GPS  is  vanwege  ICT  problemen  voor  alle  zaakstromen  vertraagd. Op sommige parketten wordt voor de categorie strafzaken die in dit onderzoek aan  de orde zijn nog gewerkt met Compas. De relevantie daarvan voor de voorbereiding van het  civiele schadeverhaal ligt in het gegeven dat binnen GPS problemen worden geconstateerd die  het civiele schadeverhaal  in de weg  kunnen staan;  problemen  die niet aan de orde waren in  Compas.  Dat  gegeven,  samen  met  de  omschakeling  richting  digitalisering315 en  daarmee 

313

 Zie hoofdstuk 6, par. 6.4.3. 

314

 De  Handleiding  van  de  Raad  voor  de  rechtspraak  schrijft  in  beginsel  aanhouding  voor  wanneer  een  korte  onderbreking  van  het  onderzoek  ter  zitting  niet  zou  volstaan  om  de  verdediging  in  staat  te  stellen  zich  tegen  de  vordering te verweren; Candido e.a. 2013, p. 63. Zie ook hoofdstuk 3, par. 3.10.4. 

315

 Opgemerkt  dient  te  worden  dat  voor  de  Slachtofferloketten  ook  geldt  dat  de  werkprocessen  daar  in  verdergaande mate gedigitaliseerd zullen worden; Kamerstukken II 2015/2016, 33 552, nr. 15. Het voornemen is de  slachtofferhulp in het najaar van 2016 te hebben geconcentreerd in één Loket waar het slachtoffer alle wensen kan  aangeven, onder andere ook een aanvraag voor een uitkering bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven.  

gepaard  gaand  verlies  van  het  papieren  strafdossier,  leidt  ertoe  dat  vanuit  de  Slachtoffer‐ loketten  bezorgdheid  wordt  geuit  over  de  omschakeling  naar  GPS.  Tegelijkertijd  ziet  men  de  voordelen  van  digitalisering:  men  kan  snel  en  volledig  een  beeld  krijgen  van  de  voor  het  betreffende slachtoffer geregistreerde informatie en zo nodig actie ondernemen om mogelijke  omissies te herstellen.  

  Een  knelpunt  dat  echter  door  vrijwel  iedereen  naar  voren  wordt  gebracht  zijn  de  dwingende  termijnen  binnen  GPS.  Binnen  GPS  wordt  namelijk  een  slachtoffermap  aan‐ gemaakt,  mits  het  slachtoffer  binnen  twee  weken  nadat  deze  het  wensenformulier  en/of  schadeformulier heeft ontvangen, reageert. Als het wensenformulier niet binnen deze termijn  wordt  ingezonden,  sluit  de  slachtoffermap  automatisch  en  wordt  daarin  geen  informatie  opgenomen.  Later  ingezonden  informatie  betreffende  de  wensen  van  het  slachtoffer,  in  het  bijzonder  inzake  het  civiele  schadeverhaal,  komt  daarmee  niet  ter  kennis  van  het  Slacht‐ offerloket,  het  Openbaar  Ministerie  en  de  zittingsrechter.  Dat  kan  ertoe  leiden  dat  de  benadeelde partij die op enigerlei wijze toch op de hoogte is geraakt van de zitting, zich alsnog  ter  zitting  voegt.  Hoewel  dat  het  civiele  schadeverhaal  niet  in  de  weg  hoeft  te  staan,  is  het  risico  aanwezig  dat  de  vordering  onvoldoende  is  onderbouwd  en  daarom  niet‐ontvankelijk  wordt verklaard.  

  De termijn voor registratie van de voeging opgenomen in GPS moet worden begrepen in  het  licht  van  de  actieve  wederkerigheid  en  het  streven  naar  een  efficiënte  afdoening  van  de  strafzaak,  waarbij  ook  het  belang  van  de  verdachte  bij  een  voortvarende  afdoening  van  de  strafzaak een rol speelt. Hoewel inmiddels een uitlooptermijn van één week is ingebouwd in  GPS en het slachtoffermapje nu dus na  eenentwintig dagen sluit,  wordt aangegeven dat ook  dit voor slachtoffers veelal een te korte termijn is om een goed onderbouwde schadevordering  aan te leveren. Niet alleen moet het slachtoffer zich eerst kunnen bezinnen op de vraag of hij  schadevergoeding  wil,  ook  de  opgave  van  de  schade  kost  vaak  meer  tijd  dan  gegund.  Bovendien, en dat is een technisch gegeven, speelt het gegeven dat het slachtoffer gewoon‐ weg nog niet weet of het feit waarvan hij schade heeft geleden wel wordt vervolgd. De schade  die wordt gevorderd moet krachtens artikel 361 lid 4 Sv immers rechtstreeks voortvloeien uit  het  ‘bewezenverklaarde  feit’.  Dit  aandachtspunt  werd  later  bevestigd  in  de  interviews  met  advocaten.  Meerdere  advocaten  gaven  aan  dat  zij  eigenlijk  pas  met  het  opstellen  van  een  vordering  kunnen  beginnen  als  zicht  bestaat  op  de  grondslag  van  de  zaak,  en  dat  vraagt  om  meer dan een proces‐verbaal van aangifte.316 Ten minste is een concept‐tenlastelegging nodig  of liever  nog een  tenlastelegging. Dan  is echter veelal het stadium van de inbewaringstelling  bereikt en hoewel dat op tijd is voor de binnen GPS gegunde termijnen, ligt hier een risico op  het  sluiten  van  het  registratievakje.  Deze  advocaten  gaven  dan  ook  aan  geneigd  te  zijn  de  termijnen voor registratie te negeren en te wachten totdat duidelijk is waarvoor de verdachte  wordt vervolgd. Dat heeft tot gevolg dat de vordering pas kort voor de zitting wordt ingediend,  maar  deze  wordt  dan  wel  aan  alle  betrokkenen  verzonden  zodat  eenieder  daarvan  tijdig  en  volledig op de hoogte is. Overigens zal het hier in de regel gaan om complexere vorderingen,  waarbij  gespecialiseerde  rechtsbijstand  geïndiceerd  is.  Voor  de  categorie  zaken  die  in  dit 

316

onderzoek  centraal  staat  geldt  dat  slachtoffers  zich  in  de  regel  niet  van  deze  problematiek  betreffende  het  grondslagvereiste  bewust  zijn.  De  juridisch  medewerkers  van  SHN  wel,  en  gelet op de veelal eenvoudiger aard van de schade kunnen zij reeds een aanvang maken met  de  controle  op  de  vordering  op  grond  van  de  informatie  die  zij  via  het  leesrecht  uit  de  politieregistratie  kunnen  halen  aangevuld  met  gegevens  van  de  administratie  van  het  Openbaar Ministerie. Daarbij geldt overigens wel dat SHN niet op elk Slachtofferloket leesrecht  heeft  voor  de  politieregistratie.  Voor  ontsluiting  daarvan  is  men  op  sommige  Slachtoffer‐ loketten afhankelijk van de politie.317  

  Overigens is er wel een oplossing voor het vroege sluiten van het registratievakje, maar  die wordt als omslachtig ervaren. Binnen GPS is het namelijk mogelijk om handmatig op een  later  moment  informatie  toe  te  voegen.  Vanuit  het  Slachtofferloket  zelf  is  dat  niet  altijd  mogelijk  omdat  het  dossier  inmiddels  in  beheer  ligt  van  de  zittingsvoorbereiding.  Mede‐ werkers van het Slachtofferloket moeten dan aan  medewerkers van de zittingsvoorbereiding  vragen de nagekomen informatie te registreren. Belangrijker echter is dat het ontbreken van  de  later  door  het  slachtoffer  ingezonden  voeging  moet  worden  opgemerkt.  Ook  vreest  men  dat  fouten,  veroorzaakt  door  een  gebrek  aan  expertise  bij  degene  die  de  nagekomen 

In document Civiel schadeverhaal via het strafproces (pagina 89-106)