Regelgeving en interpretatie betreffende civiel schadeverhaal via het strafproces en trendgegevens
3.18 Hoger beroep en cassatie
3.18 Hoger beroep en cassatie De benadeelde partij kan aan artikel 421 lid 4 Sv geen zelfstandig recht op hoger beroep bij de strafrechter ontlenen. Haar aanspraak op een strafvorderlijke voorziening in appel is afhankelijk van de vraag of een van de procespartijen in het hoofdgeding, de strafzaak, hoger beroep heeft ingesteld.272 In het geval de vordering benadeelde partij niet‐ontvankelijk is verklaard en noch het Openbaar Ministerie, noch de verdachte in appel gaan, kan het slachtoffer zich enkel – in eerste aanleg – tot de civiele rechter wenden. Anders ligt het wanneer de benadeelde partij is ontvangen in haar vordering, maar deze is afgewezen en in de strafzaak geen hoger beroep wordt ingesteld. In dat geval staat van deze afwijzing door de strafrechter uit hoofde van artikel 421 lid 4 Sv appel bij de civiele rechter open.273
Voor de ontvankelijkheid in cassatie geldt eenzelfde samenhang: indien het cassatie‐ beroep van de verdachte ex artikel 80a RO niet‐ontvankelijk wordt verklaard, kan ook de benadeelde partij niet in haar beroep in cassatie worden ontvangen.274
Van belang hierbij is dat het Openbaar Ministerie tot taak heeft de benadeelde partij op de hoogte te stellen van de zitting en van de stukken (artikel 432 lid 2 respectievelijk 433 lid 3 en 435 Sv). Indien dat wordt nagelaten is sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat aanleiding kan geven tot schadevergoeding. De vraag of het onderzoek ter zitting in hoger beroep of wellicht zelfs cassatie heropend zou moeten worden als korte tijd later blijkt dat de benadeelde partij zich wel had willen voegen en aanwezig had willen zijn is nog niet voorgelegd aan de rechter. In eerste aanleg heeft dat al wel tot heropening van het onderzoek ter zitting aanleiding gegeven.275
Opgemerkt ook kan worden dat er geen hoge eisen worden gesteld aan de wijze waarop de benadeelde partij laat weten de voeging voor het niet toegewezen bedrag in appel door te willen zetten.276 Het gaat dan om het in eerste aanleg niet toegewezen gedeelte van de vordering; het toegewezen deel werkt van rechtswege door in hoger beroep (artikel 421 lid 4 Sv). De vordering mag het bedrag dat in eerste aanleg is gevorderd niet overstijgen, noch mogen er nieuwe schadeposten worden opgevoerd of pro memorie posten worden ingevuld.
270 HR 16 november 2014, NJ 2015, 71 (Robert M), m.nt. B. Keulen, r.o. 2.3 en 2.4. Voorts Sas 2015. 271 HR 2 december 2014; ECLI:NL:HR:2014:3490 en HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2858. 272 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968: na overlijden van de verdachte is het Openbaar Ministerie niet‐ ontvankelijk in haar strafvordering en dientengevolge ook de benadeelde partij niet‐ontvankelijk; Hof Den Bosch 25 februari 2014:ECLI:NL:GHSHE:2014:537 en HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1688. Voorts Sas 2014. 273
Hof Arnhem‐Leeuwarden 22 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7962. Dat kan echter slechts wanneer de vordering voldoet aan de drempel voor ontvangst, zijnde 1750 euro. 274 HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4207. 275 Candido e.a. 2013, p. 63. Zie voor toepassingen: Rb Oost‐Brabant 12 augustus 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:4893 en Rb Gelderland 24 juni 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4142. 276
HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:861; er hoeft derhalve geen gebruik te worden gemaakt van het voegings‐ formulier.
3.19 Voorschotregeling
In het bovenstaande is al enkele malen gerefereerd aan de voorschotregeling. Vanuit de advocatuur, maar ook vanuit het Openbaar Ministerie, wordt benadrukt dat deze regeling, een belangrijke drijfveer is voor slachtoffers om schadeverhaal via het strafproces te verwerven. Deze regeling is ingevoerd met de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer (VPS). Krachtens artikel 36 lid 6 Sr kan het slachtoffer aanspraak maken op een voorschot uit te keren door de Staat indien de veroordeelde niet binnen acht maanden na het in kracht van gewijsde gegaan van de uitspraak heeft voldaan aan diens vergoedingsverplichting uit hoofde van een aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Tot voor kort gold deze aanspraak enkel voor de ernstiger misdrijven, welke werden genoemd in het Uitvoeringsbesluit.277 Of sprake is van zo’n misdrijf wordt vastgesteld aan de hand van het gronddelict.
Deze aanspraak is inmiddels vanaf 1 januari 2016 voor deze en andere misdrijven opengesteld, met dien verstande dat het voorschot is gemaximeerd tot 5000 euro.278 Met deze voorziening is de wetgever teruggekomen van de lang gekoesterde gedachte dat de verplichting tot vergoeding van schade lag bij degene die deze veroorzaakt had en dat deze om die reden niet afgewenteld zou dienen te worden op de gemeenschap. De gedachte is nog steeds geldend, het feit dat de Staat een voorschot betaalt geeft namelijk aanleiding tot regres op de dader. Niettemin wordt het risico op insolvabiliteit zo verlegd naar de gemeenschap.279
3.20 Executie
De bovengenoemde Voorschotregeling is echter niet het enige executoriale voordeel dat de wetgever heeft toebedeeld aan het slachtoffer, eerder al was er het voordeel van de schade‐ vergoedingsmaatregel en de tenuitvoerlegging daarvan door het CJIB.280 Deze maatregel is ingevoerd om het slachtoffer de executie van de civiele vordering uit handen te nemen, waardoor deze wordt ontlast. Er dient immers geen deurwaarder meer te worden ingescha‐ keld, met daaraan verbonden kosten. Wanneer een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd wordt zo’n vonnis of arrest via het Slachtofferloket doorgezonden aan het CJIB. De Aanwijzing executie geeft nadere regelgeving betreffende de mogelijkheid van betalings‐ regelingen, die overigens tot de uitzonderingen behoren.281
277 Stbl. 2011, 311. Het betreft de artikelen 141, 239 tot en met 253, 273f, 287 tot en met 291, 300 tot en met 313 en 317 Sr, aangevuld met artikel 6 WVW. 278 Gelet op het feit dat pas een beroep kan worden gedaan op de Voorschotregeling acht maanden na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis/arrest zal deze verruiming daadwerkelijk pas vanaf september 2016 effect sorte‐ ren. 279 Zie ook Stevens 2013, die wijst op het open karakter van de regeling en de financiële gevolgen daarvan voor de Staat. 280
Overigens gaven de rechters die zijn bevraagd ten behoeve van dit onderzoek unaniem aan dat zij geen zicht hebben op de executie door het CJIB.
281
Aanwijzing executie, Stcrt. 2013, 5107. Krachtens art. 561 lid 3 Sv heeft het Openbaar Ministerie de bevoegdheid termijnbetalingen toe te staan; dat kan vanaf een bedrag van 225 euro met een minimumbedrag van 45 euro per betaling. De termijnbetaling mag een maximaal beloop van twee jaar hebben; Candido e.a. 2013, p. 176.
Wanneer sprake is van een samenloop van de schadevergoedingsmaatregel en de ontnemingsmaatregel geldt dat de eerste prevaleert. Betalingen uit dien hoofde gedaan dienen te worden verminderd met het te berekenen wederrechtelijk verkregen voordeel.282 De nieuwste loot aan de boom is het in 2014 ingevoerde conservatoire beslag, neergelegd in artikel 94a lid 3 Sv.283 Deze regeling is ingevoerd om zeker te stellen dat vermogenswaarden, die zouden kunnen dienen om schade uit hoofde van een strafbaar feit, waarvoor een schadevergoedingsmaatregel zou kunnen worden opgelegd door de straf‐ rechter, behouden blijven voor verhaal ten behoeve van het slachtoffer.
3.21 Uitleiding
In dit hoofdstuk is de voegingspraktijk beschreven zoals deze anno 2016 wordt bedreven. Het betreft een praktijk die zich op de snede van twee rechtsgebieden bevindt, want hoewel de voeging een civiele vordering betreft, drukt de strafvorderlijke setting waarin deze wordt afgedaan haar stempel op de besluitvorming. Rechters en officieren van justitie en advocaten geven dan ook aan dat het een complexe materie betreft, waarin de opvattingen en daaruit voortvloeiende uitleg van de toe te passen bepalingen kunnen uiteenlopen. Maar daarover meer in hoofdstuk 6.
Het uitgangspunt dat zo mogelijk tegemoet moet worden gekomen aan de wens tot schadevergoeding van het slachtoffer heeft de laatste jaren geleid tot verruiming van de regeling, in het bijzonder tot een verruiming van het ontvankelijkheidscriterium. Uit de literatuur en de jurisprudentie blijkt niet dat dit vooralsnog heeft geleid tot een wezenlijke wijziging in het regime betreffende de ontvankelijkheid. Daarmee is niets gezegd over de bereidwilligheid van de rechter om civiel schadeverhaal te effectueren, maar slechts aangegeven dát er (juridische) grenzen zijn. De rechtspraak lijkt zich van de consequenties daarvan voor het slachtoffer goed bewust en volgt in de regel het in de Handleiding gegeven advies om niet over te gaan tot (gedeeltelijk) afwijzing van de vordering, maar tot (gedeel‐ telijke) niet‐ontvankelijkheid, om zodoende de weg naar de civiele rechter open te houden. De ontvankelijkheidsbeslissing vormt ‘des Pudels kern’. Veeleer dan een formele beslissing, is sprake van een materiële weging van de zaak waarbij de omstandigheden per geval kunnen verschillen. Daarbij is duidelijk dat de rechtspraak oog heeft voor de lastige positie waarin de gedaagde verkeert. Diens positie als verdachte kan een beletsel zijn om voluit verweer te voeren tegen de vordering wegens schade. Uit de rechtspraak blijkt dat dit wordt meegewogen bij de beslissing omtrent de ontvankelijkheid. Er moet te allen tijde zijn voldaan aan de vereisten van een gewaarborgd strafproces. Omgekeerd geldt dat de behan‐ deling van de vordering in de context van het strafgeding afbreuk zou kunnen doen aan de positie van de eiser, het slachtoffer. Ook dat kan aanleiding geven tot een niet‐ ontvankelijkverklaring, in het bijzonder wanneer het om omvangrijke en complexe schade
gaat.
282 Hof Arnhem‐Leeuwarden 20 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2139. 283 Stbl. 2013, 336. Zie hierover: Meijer & Gijselaar 2014.
Hoofdstuk 4
De voorbereiding van het civiele schadeverhaal
4.1 InleidingIn dit hoofdstuk wordt op thematische wijze verslag gedaan van de voorbereiding van de voeging benadeelde partij, zoals deze thans vorm krijgt binnen het Slachtofferloket – de balie voor het slachtoffer waarachter het Openbaar Ministerie, Slachtofferhulp Nederland en de politie samenwerken. De voorbereiding van de voeging benadeelde partij, hierna ‘het voortraject’, vormt een belangrijk onderdeel van het voegingsproces, aangezien het slachtoffer in deze fase besluit om zich al of niet als benadeelde partij in het strafproces te voegen. De ontvankelijkheid van de benadeelde partij in zijn vordering, die weliswaar pas ter zitting wordt beoordeeld, werpt hier zijn schaduw vooruit. Het is op dit vroege moment dat de door het slachtoffer ingediende schadeopgave kan worden gecontroleerd door de juridisch mede‐ werker van Slachtofferhulp Nederland (hierna: SHN). Mocht de schadeopgave in deze fase te wensen overlaten en niet worden gecorrigeerd, dan dreigt het risico dat de benadeelde partij ter zitting niet‐ontvankelijk wordt verklaard. Een goed ingericht voortraject is derhalve van belang voor de kans van slagen van het civiele schadeverhaal, althans wanneer het slachtoffer – conform de voorkeur van de wetgever – zich besluit te voegen vóór aanvang van de zitting. Het beeld van de voorbereiding van de voeging zoals dat in dit hoofdstuk wordt geschetst betreft enkel de gang van zaken binnen de Slachtofferloketten. Rechtsbijstand ten behoeve van de voeging benadeelde partij door een advocaat is voor de in het voorliggende onderzoek categorie strafzaken (‘Regulier’), namelijk niet gebruikelijk.284 De bevindingen waarvan in dit hoofdstuk verslag wordt gedaan vormen de uitkomst van een desk study en vraaggesprekken gehouden met respondenten werkzaam binnen de Slachtofferloketten met verschillende achtergronden. Hoewel het een verkenning van aandachtspunten betreft kan vooraf worden opgemerkt dat de door de verschillende respondenten aangegeven knelpunten in grote lijnen met elkaar overeenkomen. Niettemin is op bepaalde onderdelen ook verschil van mening waarneembaar tussen de respondenten van SHN en die van het Openbaar Ministerie. Alvorens de uitkomsten van de vraaggesprekken te presenteren wordt kort een beeld geschetst van de relevante beleidsontwikkelingen.
4.2 Beleidskader 2008‐2014
In overeenstemming met de toegenomen aandacht voor de slachtofferzorg die zich vanaf de jaren negentig manifesteerde in de strafrechtspleging is vanaf 2007 op meer systematische
284
Kamerstukken II 2012/2013, 33 552, nr. 2. Overigens wordt in het Eindrapport Beleidsdoorlichting Slacht‐ offerzorg vermeld dat voor 2012 in totaal 1813 toevoegingen zijn afgegeven voor rechtsbijstandverlening ter zake van een voeging benadeelde partij (Kamerstukken II 2012/2013, 33 552 nr. 7, p. 28). Het gaat dan in de regel om ernstiger strafzaken die onder de categorie Maatwerk vallen.