• No results found

Bevindingen op grond van de vraaggesprekken

In document Civiel schadeverhaal via het strafproces (pagina 136-166)

De strafrechtspleging aan het woord: aandachtspunten en  oplossingsrichtingen

6.4   Bevindingen op grond van de vraaggesprekken

 

6.4.1  Opvattingen als factor 

 

Dat de opvattingen van rechters en officieren van justitie van belang zijn voor de wijze waarop  het  civiele  schadeverhaal  in  de  praktijk  verloopt  is  geen  onbekend  gegeven.  Integendeel,  uit  eerder onderzoek is het belang daarvan al gebleken.357 Het hoeft daarom geen verwondering  te wekken dat dit gegeven opnieuw wordt bevestigd in het voorliggende onderzoek. Niettemin  moet ook hier een slag om de arm worden gehouden, want ook voor dit onderzoek geldt dat  hetgeen  is  gevonden  over  de  opvattingen  van  officieren  van  justitie  en  rechters,  dit  maal  aangevuld  met  die  van  advocaten,  geen  algemene  gelding  heeft.  Daarvoor  is  de  groep  respondenten te klein. Bovendien richt het onderzoek zich op de praktijk in de eerste aanleg,  zij  het  dat  ook  drie  advocaten‐generaal  zijn  geïnterviewd.  Niettemin  leveren  de  vraag‐ gesprekken wel een beeld op dat zich laat vergelijken met dat uit eerder onderzoek. Het gaat  hierbij  zowel  om  taakopvattingen  betreffende  het  civiele  schadeverhaal,  als  opvattingen  omtrent de afstemming tussen de betrokken rechtsgebieden en de verhouding van betrokken  beroepsgroepen tot elkaar.  

 

6.4.1.1  De bijzondere aard van de vordering benadeelde partij 

Het valt op dat bij de interviews door de verschillende beroepsgroepen heen wordt gesproken  over  de  bijzondere  aard  van  de  vordering  benadeelde  partij,  zij  het  dat  het  beeld  van  de  advocatuur enigszins anders is gekleurd dan dat van de officieren van justitie en de rechters.  Het beeld  dat bovendrijft  is er een van een hybride figuur, van  civiele komaf, maar gekleurd  door  de  toepassing  in  het  strafrecht.  Dat  specifieke  karakter  uit  zich  volgens  officieren  van  justitie en rechters in de gemakkelijke toewijzing van vergoeding voor immateriële schade. ‘Als  wij naar civielrechtelijke maatstaven de schade zouden toewijzen zouden we nooit meer iets  doen  denk  ik,  nooit  meer  een  cent  uitkeren’,  aldus  een  rechter.  Officieren  van  justitie  en  rechters  maken  ook  melding  van  hun  actieve  opstelling.  Zo  is  men  bereid  om,  anders  dan  voorgeschreven in het civiele procesrecht, actief op  te treden en  de vordering inhoudelijk te  beoordelen  wanneer  geen  verweer  is  gevoerd.  Ook  zou  men  onder  omstandigheden  gemakkelijker  omgaan  met  de  bewijslastverdeling.358 Als  opgemerkt  kleurt  het  beeld  van  de  vordering  benadeelde  partij  dat  wordt  geschetst  vanuit  de  advocatuur  iets  anders,  in  die  zin  dat het vertrekpunt hier dichter aanligt tegen het civiele recht.  

  Voor  rechters  geldt  dat  civilisten  die  zijn  overgestapt  naar  de  strafsectie  aangeven  te  hebben  moeten  wennen  aan  de  wijze  waarop  in  het  strafrecht  wordt  omgegaan  met  het  civiele  schadeverhaal.  In  het  bijzonder  met  de  wijze  waarop  immateriële  schadevorderingen  worden  beoordeeld.  Er  zou  sprake  zijn  van  een  bijzondere  benadering  van  de  aansprakelijk‐ heidsvraag. ‘Op welke lijn zit eigenlijk deze aansprakelijkheid?’, vraagt een rechter zich af. Na 

357

 Zie  Kool  &  Moerings  2001;  Van  Wingerden  e.a.  2007;  Van  Wingerden  2008;  Van  Dongen  e.a.  2013.  Zie  ook  Candido 2011, p. 358‐359, die stelt dat de rechterlijke taakopvatting van niet te onderschatten belang is. 

358

 Overigens is ook op het civiele vlak sprake van een ontwikkeling richting een actievere opstelling van de rechter;  zie o.a. Leemburg 2013.  

enige  tijd  raakt  men  naar  eigen  zeggen  gewend  aan  de  eigenheid  van  de  strafrechtelijke  afhandeling. ‘Als een civilist hier een of twee jaar zit, dan begint hij dat strafrechtsdenken te  krijgen’, aldus een rechter. Dezelfde rechter merkt op dat dit ook ‘lastig’ is, want de Hoge Raad  houdt vast aan de regel dat de vordering benadeelde partij moet worden beoordeeld langs de  lat  van  het  civiele  (bewijs)recht.  En  die  opstelling  strookt  volgens  deze  rechter  niet  met  de  werkelijkheid. Maar ook van de zijde van het Openbaar Ministerie wordt convergentie tussen  de  rechtsgebieden  gesignaleerd.  Er  is  sprake  van  ‘een  tendens  binnen  de  rechtsgebieden  en  ook  binnen  de  organisaties;  dat  je  meer  gaat  kijken  naar  parallellen  en  overeenkomsten’  (officier van justitie).  

  Maar het kan ook de andere kant opgaan, want voor sommige rechters geeft het eigen  karakter  van  de  strafrechtelijke  ontvankelijkheidsystematiek  juist  aanleiding  tot  een  terug‐ houdende  opstelling.  Zo  benadrukt  een  rechter  dat  het  strafproces  wel  een  ‘heel  makkelijk  forum’  biedt  aan  de  benadeelde  partij.  De  in  de  strafrechtelijke  context  gebruikelijke  ‘rekkelijke’ interpretatie van het civiele recht en de wens van het Openbaar Ministerie en de  (collega‐)rechter om zo mogelijk tegemoet te komen aan de wens tot schadevergoeding, staat  volgens sommigen haaks op het gewaarborgde karakter van het strafproces.  

  Die  spanning  wordt  overigens  door  vrijwel  alle  officieren  van  justitie  en  rechters  onderkend. Sterker nog: alle officieren van justitie en rechters geven aan te worstelen met de  gevolgen van de uitbreidende slachtofferparticipatie. Het primaire doel van het strafproces is  volgens hen immers de materiële waarheidsvinding, met het daaraan verbonden recht op een  gewaarborgd strafproces. Juist daarom dienen het Openbaar Ministerie en de strafrechter de  eigen hand niet te overspelen wanneer het gaat om het civiele schadeverhaal. Je moet je als  rechter en als officier bewust zijn van de professionele grenzen, en dat kan vragen om een (te  adviseren) niet‐ontvankelijkheid.     Hierbij zijn overigens niet alleen de belangen van de verdachte/gedaagde leidend, maar  ook die van de benadeelde partij. Ook die zou, volgens de meer kritische rechters, meer baat  hebben bij een beoordeling van diens schadeverhaal door een civiele collega vanwege de daar  geboden  ruimte.  Voor  een  enkele  rechter  zorgt  de  vordering  benadeelde  partij  voor  teveel  ‘vertroebeling’,  en  mag  die  er  dan  ook  ‘helemaal  uit’.  Deze  rechter  meent  dat  de  vordering  benadeelde partij onderwerp moet worden van een ‘heel eenvoudig civiel traject’.  

  Maar  ook  rechters  die  er  in  beginsel  een  rekkelijke  opvatting  op  na  houden  trekken  zekere  grenzen.  Sommigen  zijn  weliswaar  bereid  de  ontvankelijkheid  ruim  te  interpreteren,  maar  nemen  dan  ook  de  vrijheid  om  af  te  wijzen  indien  de  inhoudelijke  beoordeling  van  de  vordering  daartoe  aanleiding  geeft.  ‘Als  ik  er  niets  mee  kan,  dan  moet  ook  de  weg  naar  de  civiele rechter afgesneden zijn’, zo formuleert een rechter het. Een enkele officier van justitie  en rechter opteert bovendien voor een aftakking van de vordering benadeelde partij van het  strafproces, bijvoorbeeld door deze over te zetten naar de kantonrechter.  

  De  bovenbeschreven  bijzondere  uitwerking  van  de  civiele  vordering  in  de  straf‐ rechtelijke context wordt door meerdere rechters, officieren en advocaten verklaard vanuit de  ernst  van  de  onrechtmatige  gedraging.  Daarbij  benoemen  sommigen  ook  het  persoonlijke  verhaal;  ‘je  ziet  mensen  verschijnen  en  realiseert  je  wat  hen  is  overkomen’  (rechter).  Voor 

collega‐rechters  geeft  dat  juist  weer  aanleiding  tot  kritische  reflectie  op  de  opstelling  ter  zitting.  ‘Bij  het  strafrecht  heb  je  mensen  al  in  de  slachtofferrol’,  aldus  een  rechter.  Of,  zoals  een  collega‐rechter,  het  verwoordt:  ‘Als  je  eenmaal  slachtoffer  bent  van  een  strafbaar  feit,  gaan er deuren voor je open’. De civielrechtelijke schadebehandeling van bijvoorbeeld slacht‐ offers  van  ongevallen  staat  volgens  sommigen  in  te  schril  contrast  met  de  afdoening  van  de  schade via het strafproces.  

  Bij dit alles moet worden bedacht dat de voordelen van de strafrechtelijke route boven  de  civielrechtelijke  voor  het  slachtoffer  zijn  gelegen  in  de  snelheid  van  de  afdoening  en  de  executievoordelen. De civiele route vergt volgens advocaten ‘een lange adem’ van het slacht‐ offer,  waartegen  het  strafproces  een  snellere  uitkomst  biedt.  Maar  belangrijker  nog  volgens  advocaten is de steun in de rug in de figuur van door het CJIB uitgevoerde schadeverhaal uit  hoofde  van  de  schadevergoedingsmaatregel.  ‘Je  hebt  geen  incassokosten  en  de  Staat  gaat  achter Pietje aan, dus dat is natuurlijk veel makkelijker en het voelt ook nog als straf, aldus een  advocaat. En last but not least, is er dan ook nog de mogelijkheid tot het doen van een beroep  op de Voorschotregeling voor zwaardere strafzaken.     6.4.1.2  Actoren over actoren  Vooraf moet worden opgemerkt dat de vraaggesprekken niet ten doel hadden het acteren van  de betrokken diensten in onderling verband te evalueren. Inzet was de praktijk van het civiele  schadeverhaal  in  beeld  te  brengen,  in  het  bijzonder  betreffende  de  ontvankelijkheid.  Niette‐ min  is  gevraagd  naar  waargenomen  opvattingen,  kennisniveau  en  scholing,  en  naar  samen‐ werking  tussen  de  betrokken  diensten.  Uit  dien  hoofde  kan  daarover  het  volgende  worden  opgemerkt.  

  

Officieren van justitie  

Officieren van justitie  zijn over het algemeen  positief over SHN.  ‘Ze zijn echt  aan het profes‐ sionaliseren’;  de  dienstverlening  door  SHN  ‘sterk  is  verbeterd’  en  ‘best  wel  goed’.  Mede‐ werkers  van  SHN  zijn  goed  opgeleid  en  werken,  volgens  de  officieren  van  justitie,  met  ‘minimaal HBO‐niveau’; de samenwerking wordt over het algemeen als prettig ervaren.     Niettemin  is  de  kwaliteit  van  de  vorderingen  volgens  sommige  officieren  nog  wel  wisselend. Een punt van aandacht in dit verband is ‘de relatie tussen een medewerker van SHN  in  relatie  tot  wat  is  er  nou  ten  laste  gelegd  en  hoe  kijk  je  daar  dan  naar  als  het  gaat  om  dit  strafbare  feit’.  SHN,  zo  wordt  meermalen  opgemerkt,  profileert  zich  weliswaar  terecht  als  belangenvertegenwoordiger van het slachtoffer, maar heeft daarbij niet altijd voldoende oog  voor  het  feit  dat  diens  belangenbehartiging  maar  een  deel  vormt  van  het  totale  strafproces.  SHN  zou  de  verwachtingen  van  slachtoffers  ten  aanzien  van  het  civiele  schadeverhaal  kritischer  moeten  managen,  in  het  bijzonder  wat  betreft  de  hoogte  van  de  toe  te  wijzen  schadevergoeding. Opgemerkt wordt dat SHN ertoe neigt om te hoog in te zetten; ‘SHN gaat 

uit van de voeging, dus die zitten op te plussen, wij strepen af’ en ‘Als je te vroeg begint krijg je  geplus, als je het kort voor de zitting komt, wordt het gejaag’. 359  

  In dit licht ook wordt opgemerkt dat het van de zijde van SHN gehoorde bezwaar dat het  Openbaar Ministerie adviseert de vordering naar beneden bij te stellen,360 berust op te weinig  inzicht  in  de  positie  van  het  Openbaar  Ministerie.  De  officier  is  immers  geen  partij  bij  de  schadevergoeding; ‘het lijkt alsof we een  eis hebben, maar het  is eigenlijk een advies. Dat is  echt iets anders, dus wij  zijn geen  partij’. Daar komt bij dat de officier van justitie ter zitting  ook geen tijd heeft om zijn rol en het proces aan het slachtoffer uit te leggen; ‘je kunt niet in  elke zaak een schorsing vragen. Soms doe je het wel eens en dan praat je met slachtoffers, als  je ziet dat er emotie is’. Mogelijke teleurstellingen bij slachtoffers zouden voorkomen kunnen  worden door ‘een goede toelichting’ betreffende de positie van het Openbaar Ministerie door  SHN.  Niettemin  maakt  een  enkele  officier  zich  zelf  wel  het  verwijt  dat  niet  voldoende  wordt  uitgelegd  waarom  geen  aansluiting  wordt  gezocht  bij  de  vordering  die  met  hulp  van  SHN  is  opgesteld.  Tegelijk  echter  wordt  gesignaleerd  dat  SHN  niet  altijd  alle  schadeposten  op  de  vordering  vermeldt,  waardoor  de  benadeelde  partij  schadevergoeding  misloopt,  althans  via  het strafproces. Sommige officieren van justitie proberen daar dan nog wel een mouw aan te  passen  (‘googelen  ter  zitting’).  Hoewel  er  geen  causaal  verband  wordt  gelegd,  wordt  wel  gesignaleerd dat sprake is van capaciteitsgebrek bij SHN.  

  Over  de  rechtsbijstand  verleend  door  advocaten  zijn  de  officieren  van  justitie  minder  enthousiast. Het niveau zou sterk wisselen; ‘je hebt goede advocaten en mensen die het niet  echt  snappen’.  En  ook:  ‘strafrechtadvocaten  die  zich  in  deze  markt  storten,  daar  gebeuren  gekke dingen’. 

  Over rechters, tot slot, wordt opgemerkt dat die er weliswaar prat op gaan geen regels  te  hebben,  enkel  oriëntatiepunten,  maar  er  is  natuurlijk  de  aanwijzing  van  het  LOVS,  ‘en  de  meeste rechters kennen dat ook’. Een  enkeling  merkt op  dat de  benadering door de rechter  een  persoonlijke  is;  het  is  ‘helemaal  afhankelijk  van  wie  je  voor  je  hebt  zitten’.  Niettemin  wordt  door  alle  officieren  van  justitie  opgemerkt  dat  het  civiele  schadeverhaal  ook  voor  de  rechters tegenwoordig een regulier onderdeel van het strafproces vormt. De benadering van  de rechter is ten opzichte van vroeger dan ook veel rekkelijker, zij het dat de mate waarin de  rechter  civiel  is  geschoold,  uitmaakt.  Sommigen  menen  dat  het  ‘gaandeweg  beter  wordt’,  maar dat er nog wel ruimte is voor verbetering. Met name ervaren rechters zouden gemakke‐ lijker kunnen omgaan met slachtofferrechten en daaruit voortvloeiende processuele issues ter  zitting. 

 

Rechters 

Rechters  is  gevraagd  naar  het  beeld  dat  zij  hebben  van  de  opvattingen  binnen  de  eigen  beroepsgroep.  Uit  verschillende  antwoorden  komt  naar  voren  dat  de  achtergrond  van  de 

359

 Zie ook: Kamerstukken II 2014/2015, 33 199, nr. 6, bijlage 443757 (Secundaire analyse kwaliteitsmeting slacht‐ offerzorg).  Uit  deze  meting  komt  een  sterk  negatief  verband  naar  voren  tussen  de  tevredenheid  van  slachtoffers  met de slachtofferzorg en de hoogte van de toewijzing ter zake immateriële schade (p. 40‐43). Er wordt aanbevolen  om te komen tot ‘structureel hogere schadevergoedingen’ (p. 47). 

360

rechter naar wordt vermoed van invloed is op diens beoordeling van de vordering benadeelde  partij. Collega’s die geen civielrechtelijke achtergrond hebben, zullen sneller vinden dat er een  specialist (lees: civilist) naar moet kijken dan een rechter met een overwegend strafrechtelijke  achtergrond. De primair strafrechtelijk georiënteerde rechters merken op hun beurt weer op  dat  collega’s  met  een  civielrechtelijke  achtergrond  gemakkelijker  toewijzen  als  de  vordering  niet is betwist. Degenen die vanuit de sectie civiel overstappen naar de strafsectie, geven aan  dat  zij  enige  tijd  nodig  hebben  gehad  om  zich  de  wijze  waarop  hun  strafrechtelijke  collega’s  omgaan met het civiele schadeverhaal eigen te maken. Hoewel sommigen in vergelijking met  hun  strafrechtelijk  geschoolde  collega’s  neigen  te  blijven  vasthouden  aan  de  civiele  regels,  wordt de zingeving van de wijze waarop de strafrechtelijke collega’s in de regel omgaan met  het civiele schadeverhaal na verloop van tijd wel onderschreven.     Regelmatig ook wordt opgemerkt dat de toenemende slachtofferparticipatie ter zitting  het management ter zitting complexer maakt; de rechter ‘moet alle ballen in de lucht houden.’  De focus ligt bij de voorbereiding van de zaak bovendien op de bewijsvergaring, vervolgens op  de persoon van de verdachte en (pas) dan op de vordering benadeelde partij. Men onderkent  het belang van het civiele schadeverhaal, maar het komt er bij de voorbereiding van de zaak  vaak wel ‘een beetje achteraan’. En dan zit ook nog eens de volgende zitting alweer te duwen;  ‘je  weet  dat  je  morgen  weer  zitting  hebt  en  je  moet  ook  nog  eens  vonnissen  nakijken’.  Dat  alles maakt dat de voorbereiding van de vordering benadeelde partij vaak wel onder tijdsdruk  staat.  

  Een  aandachtspunt  dat  hieronder  nog  aan  de  orde  komt  is  ook  de  betekenis  van  het  advies van het Openbaar Ministerie betreffende de vordering tot schadevergoeding. Rechters  geven aan daar wel betekenis aan te hechten, maar zeker geen doorslaggevende. De taak van  de officier van justitie te dezen is immers een adviserende, iets waar de meeste officieren zich  wel van bewust zijn. Rechters merken op dat zij de indruk hebben dat het Openbaar Ministerie  zich teveel laten leiden door het belang van het slachtoffer; ook wordt melding gemaakt van  gebrek  aan  civielrechtelijke  kennis  bij  het  Openbaar  Ministerie.  Volgens  sommige  rechters  is  een  kritischer  blik  wat  betreft  de  ontvankelijkheid  van  de  vordering  en  de  daarop  eventueel  volgende  toewijzing  wenselijk.  Officieren  van  justitie  zouden  neigen  naar  ‘te  hoog  en  te  gemakkelijk; alles is te snel goed onderbouwd’.  

  Anderen daarentegen geven aan dat bij een te hoog ingezette vordering, het advies van  de  officier  kan  bijdragen  aan  de  acceptatie  door  de  benadeelde  partij  van  het  toegewezen,  naar  beneden  bijgestelde  bedrag.  De  te  hoge  verwachtingen  van  het  slachtoffer  zijn  dan  op  voorhand al enigszins gedempt door de officier van justitie. Bovendien is het altijd fijn om van  meerdere zijden te horen wat men er van vindt, zeker bij ingewikkelde vorderingen.  

 

Advocatuur  

De  advocaten  vinden  dat  zowel  rechters,  als  officieren  van  justitie  wisselend  reageren  op  vorderingen  van  benadeelde  partijen.  Over  de  rechters  wordt  opgemerkt  dat  de  rechter  de  benadeelde partij wel steeds meer als een volwaardige procespartij behandelt, maar dat het 

per  persoon  nog  wel  eens  verschilt.  Zo  treft  men  toch  ook  nog  wel  eens  rechters  ‘die  het  ontbreekt aan civiele kennis’.  

  Wat de officieren van justitie betreft geldt eenzelfde beeld; ook hier is sprake van een  wisselende houding jegens de benadeelde partij. Opgemerkt wordt dat eenduidigheid binnen  het Openbaar Ministerie  over hoe de vorderingen  moeten worden behandeld, ontbreekt; ‘je  merkt dat het toch wel echt een mensendingetje is’. Zo adviseert de ene officier bij vordering  van  gederfde  inkomsten  tot  niet‐ontvankelijkheid,  omdat  zo’n  kostenpost  een  onevenredige  belasting  zou  betekenen,  terwijl  een  andere  officier  tot  toewijzing  adviseert.  ’Dan  zie  je  wel  een verschil tussen hoe de denkwijze is, en in hoeverre ze zich erin hebben verdiept’.  

  Er  wordt  ook  gezegd  dat  sommige  officieren  ‘heel  lang  de  kaarten  voor  de  borst  houden’.  Dat  wordt  temeer  als  knelpunt  ervaren  als  vervolgens  ter  zitting  vrijspraak  wordt  gevraagd.  Hoewel  er  goede  redenen  kunnen  zijn  om  vrijspraak  te  vragen,  zou  het  voor  de  advocaat  die  het  slachtoffer  bijstaat  fijn  zijn  tijdig  geïnformeerd  te  worden  over  de  voor‐ genomen  opstelling  van  het  Openbaar  Ministerie,  zodat  men  niet  onnodig  veel  tijd  steekt  in  het  onderbouwen  van  de  vordering.  Het  informeren  zou  de  advocaat  bovendien  kunnen  helpen in het verwachtingenmanagement bij de cliënt.  

  Daartegenover  staat  dat  sommige  officieren  van  justitie  actief  meedenken  met  de  benadeelde  partij.  Zo  meldt  een  advocaat  een  ervaring  waarin  de  officier  de  vordering  niet  alleen  steunde,  maar  ook  twee  nieuwe  uitspraken  aandroeg.  Ook  andere  advocaten  maken  gewag  van  officieren  die  de  moeite  nemen  aandacht  te  besteden  aan  de  vordering  van  de  benadeelde partij. ‘Dus ook eerder aangeeft wat hij [de officier van justitie ‐ red.] wel en niet  voor toewijzing vatbaar vindt en wat ingewikkeld is’; dat wordt positief gewaardeerd.  

  Een  heel  ander  aandachtspunt  is  de  rol  van  de  slachtofferadvocaat  ten  opzichte  van  SHN.  Gemeld  wordt  weliswaar  dat  SHN  in  ernstiger  zaken  doorverwijst  naar  de  advocatuur,  maar  hoe  en  wanneer  is  niet  inzichtelijk  voor  advocaten.361 Sommigen  hebben  ook  het  idee  dat  benadeelde  partijen  niet  voldoende  worden  geïnformeerd  over  de  aan  rechtsbijstand  verbonden  kosten,  ‘want  de  mensen  zijn  natuurlijk  bang  dat  ze  een  zak  geld  kwijt  zijn’.  Er  wordt voor gepleit om de slachtofferadvocatuur meer dan nu het geval is ‘onderdeel’ van het  geheel te laten worden. Dat laat onverlet dat er vanuit de advocatuur waardering bestaat voor  het  werk  van  SHN  binnen  de  Slachtofferloketten,  maar  advocaten  hebben  ‘weer  een  andere  expertise’.  

 

361

 Zie  te  dezen  ook  Kamerstukken  II  2015/2016,  2905,  onder  vraag  2  en  5.  Daaruit  blijkt  dat  het  aantal  toevoegingen voor rechtsbijstand ten behoeve van de benadeelde partij in reguliere strafzaken sinds 2012 licht is  gestegen tot 1851 zaken. Vermeld ook wordt dat er een afspraak is gemaakt dat SHN bij verwijzing een zwaardere  toevoeging  aanvraagt  bij  de  Raad  voor  Rechtsbijstand  (O013,  11  punten).  Een  reguliere  toevoeging  voor  rechtsbijstand ten behoeve van de benadeelde partij (Z110) staat voor 5 punten. De categorie zware toevoegingen  (EGZ‐slachtoffers;  O013)  is  vanaf  2012  met  71%  gestegen  (752  zaken).  De  lichtere  categorie  toevoegingen  steeg  slechts  licht  (Z110  toevoeging).  Opgemerkt  dient  te  worden  dat  bij  inwerkingtreding  van  het  wetsvoorstel  ter  implementatie van de Richtlijn Minimumrechten slachtoffers (2012/29/EU; Kamerstukken I 2015/2016, 34 236, A),  de politie tot taak krijgt om het slachtoffer bij diens eerste contact met de politie te informeren over het recht op 

In document Civiel schadeverhaal via het strafproces (pagina 136-166)