Een verkenning van enkele rechtsfiguren ten behoeve van de verbetering van het civiele schadeverhaal
7.8 De schadestaatprocedure van artikel 612 Rv 396
7.8.1 Achtergrond en ratio
De mogelijkheid tot verwijzing naar de schadestaatprocedure is geregeld in artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat onderdeel is van Titel 6 van Boek twee van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In die titel zijn regels getroffen voor de vereffening van schadevergoeding. Artikel 612 Rv luidt als volgt:
‘De rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, begroot, voor zover hem dit mogelijk is, de schade in het vonnis. Indien begroting in het vonnis hem niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat.’
De bepaling als zodanig maakt sinds 1992 deel uit van het Wetboek van Burgerlijke Rechts‐ vordering, maar komt voort uit de Franse Code de Procédure Civile die in 1811 tijdens de Franse overheersing in Nederland werd ingevoerd. Terwijl de regeling oorspronkelijk als doel had meer inkomsten uit gerechtelijke procedures te genereren, is het doel van de procedure tegenwoordig vooral om de mogelijkheid te bieden eerst enkel over de aansprakelijkheid te discussiëren, zodat een eventuele discussie over de hoogte de schadevergoedingsverplichting kan worden uitgesteld.397 Dergelijk uitstel is bijvoorbeeld wenselijk als de begroting van de schade niet eenvoudig is. Tijd en kosten kunnen worden gespaard als de discussie over de hoogte wordt uitgesteld wanneer voorafgaand, in de hoofdzaak komt vast te staan dat de aansprakelijkheid niet kan worden vastgesteld.
Een verwijzing naar de schadestaatprocedure betekent dat de hoofdzaak – waarin wordt beslist over de aansprakelijkheid – wordt afgesloten met een einduitspraak, terwijl in de daaropvolgende schadestaatprocedure (de vervolgprocedure) de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet.398 Die vervolgprocedure draagt een executoriaal karakter. Zij wordt beschouwd als vervolgprocedure ten behoeve van de executie, een exécution par suite
d’instance.
Als uitgangspunt bij de beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure geldt dat daaraan geen strenge eisen worden gesteld.399 Als criterium voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure geldt dat aannemelijk moet zijn ‘de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden’.400 Daarnaast moet de grondslag voor de aansprakelijkheid vaststaan en moet de rechter niet in staat zijn om de hoogte van de schade aanstonds te begroten.401 Uit artikel 612 Rv volgt omgekeerd dat de rechter níet naar de schadestaatprocedure verwijst indien hij in staat is de schade aanstonds te begroten, noch indien niet voldoende aannemelijk
396 Zie voor een meer uitgebreide bespreking in het bijzonder de monografie van Tjong Tjin Tai over dit onderwerp: Tjong Tjin Tai 2012. 397 Tjong Tjin Tai 2012, p. 13 e.v. 398 Tjong Tjin Tai 2012, p. 20‐22. 399 HR 30 juni 2006, RvdW 2006, 681, r.o. 3.5.1. 400 HR 8 april 2005, NJ 2005, 371, r.o. 3.4 (Van de Ven/Van de Ven e.a.). 401 HR 30 juni 2006, RvdW 2006, 681, r.o. 3.5.2. Zie ook: Tjong Tjin Tai 2012, p. 23 e.v.
is dat er mogelijk schade is geleden. Indien de rechter overigens in de situatie komt waarin de eiser voldoende feiten heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij schade heeft geleden, kan hij behalve te verwijzen naar de schadestaatprocedure ook ex artikel 22 Rv verzoeken om nadere informatie of ex artikel 6:97 BW de schade schatten.
Artikel 612 Rv biedt de rechter de mogelijkheid, zo nodig ambtshalve, tot een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat. Daaraan doet niet af, merkt Tjong Tjin Tai op, dat het zinvol is om – als dat bijvoorbeeld gezien de complexiteit van de schade‐ berekening aangewezen is – reeds bij dagvaarding een verwijzing naar de schadestaat‐ procedure te vorderen, zo mogelijk voorzien van de redenen waarom zo een verwijzing gewenst is.402 Dit om te voorkomen dat de rechter een verwijzing niet nodig acht, maar in aanloop naar die beslissing niet bekend was met de omstandigheden die maakten dat partijen zo’n verwijzing wel hadden gewenst.
De schadestaatprocedure dient ex artikel 613 lid 2 Rv te worden aangebracht bij de rechter die in eerste instantie over de hoofdzaak heeft geoordeeld. Met die regel wordt verzekerd, aldus Tjong Tjin Tai onder verwijzing naar de Invoeringswet, ‘dat ook in de schade‐ staatprocedure in evenveel feitelijke instanties kan worden geoordeeld als in de hoofdzaak’.403 Zoals Tjong Tjin Tai opmerkt heeft de wetgever zo het aantal instanties willen waarborgen. De wetgever heeft de schadestaatprocedure in de context van de civiele voeging overigens willen uitsluiten, in elk geval onder het oude ‘eenvoudig van aard’ criterium. De wetgever overwoog begin jaren ’90 namelijk: ‘De voegingsprocedure staat alleen open voor vorderingen van eenvoudige aard. Vorderingen waarvan de hoogte alleen met behulp van een schadestaat‐ procedure kan worden bepaald, moeten worden ingediend bij de civiele rechter. Er is geen reden de strafzaak hiermee te belasten.’404
De schadestaatprocedure vangt aan met de betekening van de schadestaat. De start van de procedure (en daarmee de voortgang van het proces) is dus afhankelijk van de eisende partij die (in de regel) vereffening van de schadevergoeding wenst. De schadestaatprocedure kan in beginsel worden ingesteld zolang de vordering niet is verjaard. De verjaringstermijn van de vordering is overeenkomstig artikel 3:324 BW twintig jaar. Naar Tjong Tjin Tai opmerkt is het onduidelijk hoe het niet aanstonds aanhangig maken van de schadestaatprocedure door de eiser zich verhoudt tot de vereiste redelijke termijn als in artikel 6 EVRM. Voor de berekening van de termijn in het licht van die bepaling geldt namelijk de lengte van het gehele proces, i.e. hoofdzaak en schadestaatprocedure.405 Tjong Tjin Tai overweegt dat het niet voor de hand ligt ‘dat de rechter een particulier kan verwijten de redelijke termijn van artikel 6 EVRM te hebben geschonden’.406 Maar daar tegenover staat volgens hem ‘dat het vreemd is de staat te aansprakelijk te houden voor een vertraging die zuiver en alleen te wijten is aan het talmen van een particulier’.407
402 Tjong Tjin Tai 2012, p. 29 en 47. 403 Tjong Tjin Tai 2012, p. 72. 404 Kamerstukken I 1992/1993, 21345, nr. 36b. Gekend uit: conclusie van A‐G Aben van 19 februari 2010: ECLI:NL: PHR:2010:BK9031. Vgl. Langemeijer 2010, p. 115‐116. 405 EHRM 23 maart 1994, NJ 1994, 506. 406 Tjong Tjin Tai 2012, p. 63. 407 Tjong Tjin Tai 2012, p. 63.
7.8.2 Huidige toepassing in de praktijk De verwijzing naar de schadestaatprocedure is een feitelijke beslissing. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt (dan ook) dat de rechter een ruime mate van beslissingsvrijheid toekomt bij de beslissing om al dan niet te verwijzen. De beslissing om al dan niet te verwijzen is nauw verweven met de omstandigheden die in een concrete zaak spelen.408 7.8.3 Het gebruik van de figuur in het kader van het civiele schadeverhaal via het strafproces Hoe valt de toetsing van de toepassing van de schadestaatprocedure in de context van de in dit onderzoek voorliggende thematiek uit? Het antwoord op die vraag is in de eerste plaats afhankelijk van de vorm van de rechtsfiguur die wordt getoetst. Hierna wordt uitgegaan van de schadestaatprocedure zoals die nu in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is beschre‐ ven. Dat betekent dat de strafrechter na het vaststellen van strafrechtelijke aansprakelijkheid en van civielrechtelijke aansprakelijkheid de verdere behandeling van de vordering benadeelde partij verwijst naar de schadestaatprocedure. In die procedure staat dan de hoogte en de soort schade alsook het bewijs daarvan centraal, een en ander te beoordelen door de civiele rechter. Het is daarentegen ook denkbaar dat, zou de schadestaatprocedure in het kader van civiel schadeverhaal in het strafproces worden toegepast, daarvoor bijzondere maatregelen zouden worden getroffen en/of een strafvorderlijke variant van de schadestaatprocedure wordt ontworpen met eigen kenmerken en voorschriften. Daarbij kan worden gedacht aan het afstemmen van het verwijzingscriterium, maar ook aan het (uitdrukkelijk) behouden van de executieve voordelen die voor de benadeelde partij met de civiele voeging komen. Na de toetsing wordt kort toegelicht welke voordelen, gezien de uitkomst van de toets, zo’n op de civiele voeging afgestemde schadestaatprocedure zou kunnen hebben.409
Hierna volgt een verslag van de toetsing van de schadestaatprocedure van artikel 612 Rv voor de vier basisposities, een en ander op de wijze zoals beschreven in paragraaf 7.7. Het verdient vooraf opmerking dat het hiervoor besproken criterium van de ‘aannemelijkheid dat mogelijk schade is geleden’ leidend is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. Dat brengt (logisch) met zich dat de hierna besproken voor‐ of nadelen (aandachtspunten) slechts intreden indien daadwerkelijk een verwijzing naar de schadestaatprocedure plaatsvindt. Daarom is bij de hieronder verrichte beoordeling er steeds van uitgegaan dat een dergelijke verwijzing plaatsvindt. 7.8.4 Toetsing aan de acht maatstaven Uit de aard van de schadestaatprocedure volgt dat het onderscheid tussen de basisposities dat is gekoppeld aan de scenario’s van een ontkennende verdachte en een bekennende verdachte niet relevant is. Voor zowel de ontkennende verdachte als de bekennende verdachte levert de
408 Zie uitgebreid: Tjong Tjin Tai 2012, p. 44 e.v. 409 Zie par. 7.8.5.
schadestaatprocedure dezelfde uitkomsten op. De schadestaatprocedure veronderstelt namelijk dat de grond voor aansprakelijkheid is vastgesteld. Pas nadat de civielrechtelijke aansprakelijkheid is bepaald – en dat zou dan de strafrechter doen in het strafproces waarbij hij dan beoordeelt of de veroordeelde civielrechtelijk aansprakelijk jegens de benadeelde partij – kan verwijzing volgen naar de schadestaatprocedure. En dat betekent dat de strafrechter in het strafproces voorbij is gegaan aan de ontkenning van de verdachte en tot een veroordeling is gekomen. Daarmee is het resultaat gelijk aan het scenario van de bekennende verdachte in basisposities 3 en 4.
Voor de scenario’s dat er wel of geen aanleiding tot herstel is van de vordering benadeelde partij moet voor de beoordeling van de schadestaatprocedure wel een onder‐ scheid worden gemaakt. In deze scenario’s scoort de schadestaatprocedure op een aantal toetsingsmaatstaven verschillend.
Hierna volgt een verslag van de toetsing aan de acht maatstaven, onder medeneming van alle basisposities en alleen de verschillen aangevend waar die verschillen er ook zijn.
1) Het accessoire karakter van de vordering
Indien verwijzing naar de schadestaatprocedure plaatsvindt, behoudt de vordering haar accessoire karakter en wordt zelfs enigszins versterkt, omdat de behandeling van de hoogte van de vergoedingsverplichting niet langer in de hoofdzaak hoeft te worden besproken. Keerzijde van dat gevolg is dat wel een extra procedure (de schadestaatprocedure) volgt indien de strafrechter vaststelt dat er inderdaad een schadevergoedingsverplichting bestaat.
2) Het belang van een gewaarborgd strafproces, in het bijzonder de onschuldpresumptie
Zoals hiervoor gesteld, geldt in deze bespreking als uitgangspunt dat een verwijzing naar de schadestaatprocedure plaatsvindt. In die schadestaatprocedure wordt louter stil gestaan bij de omvang van de vergoedingsverplichting; de (strafrechtelijke en civielrechtelijke) aansprakelijk‐ heid van de verdachte staat nog altijd ter discussie in de straf(hoofd)zaak.
Indien de verdachte het ten laste gelegde feit ontkent, betekent dat dat de schade‐ staatprocedure in principe geen verandering brengt in de bestaande spanning ten aanzien van de onschuldpresumptie. De verdachte zal zich immers in de strafzaak nog steeds uit moeten laten over de civielrechtelijke aansprakelijkheid alvorens zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid is vastgesteld. Dat brengt met zich dat een ontkennende verdachte zich niet op een genuanceerde wijze kan uitlaten over het civiel schadeverhaal.410 Aldus levert dat een neutrale score op ten aanzien van de basisposities 1 en 2. Het verdient daarbij ter nuancering overigens opmerking dat verschillende vereisten voor civielrechtelijke aansprakelijkheid reeds met een strafrechtelijke veroordeling zijn vervuld en dat het verweer ter zake het vervuld zijn van die vereisten in het licht van de onschuldpresumptie dus positief uitwerkt. Een verdachte kan zich richten op het voeren van verweer tegen het tenlastegelegde en verweert zich dan ook meteen tegen de vermeende onrechtmatige daad – een van de vereisten voor het vaststellen
410
van civielrechtelijke aansprakelijkheid. Bij een strafrechtelijke veroordeling is immers sprake van handelen in strijd met de wet, zodat aldus het vereiste is vervuld.411
Zoals ook onder de andere figuren is geconstateerd, brengt de bekentenis van verdachte in basispositie 3 en 4 reeds met zich dat de onschuldpresumptie hier niet in de knel komt, hetgeen eveneens tot een neutraal resultaat leidt.
3) De ruimte voor wederzijdse betwisting
Bij verwijzing naar de schadestaatprocedure is er tijdens de schadestaatprocedure ruimte voor wederzijdse betwisting. Regels van het civiele bewijsrecht zijn hier van toepassing.412 Hoewel de grondslag van aansprakelijkheid niet meer kan worden betwist (die is immers in het strafproces vastgesteld), kunnen nog verweren worden gevoerd betreffende (onder meer) causaal verband, schadeposten, en wijze van schadebegroting. Daar is dan in vergelijking met de behandeling van de vordering benadeelde partij in het strafproces alle ruimte voor.
4) Berechting binnen redelijke termijn
Ten tijde van de verwijzing naar de schadestaatprocedure is in de hoofdzaak reeds een einduitspraak gegeven ten aanzien van het tenlastegelegde. Daartegen kan en moet om te voorkomen dat de uitspraak in de hoofdzaak in kracht van gewijsde gaat tijdig een rechts‐ middel worden ingesteld; er kan niet gewacht worden tot ná beëindiging van de schade‐ staatprocedure.413 Dat staat elkaar niet in de weg, omdat in de schadestaatprocedure niet meer kan worden opgekomen tegen de grondslag voor aansprakelijkheid. Een en ander neemt niet weg dat het EHRM voor de civiele procedure heeft beslist dat voor toetsing aan de waarborgen in artikel 6 EVRM als termijn geldt de duur van de hoofdzaak en schadestaat‐ procedure tezamen.414 Het is de vraag of nog aan de vereiste berechting binnen redelijke termijn wordt voldaan als wordt verwezen naar een schadestaatprocedure en eiser bovendien geruime tijd wacht met het aanhangig maken van die procedure.
5) Het recht op een gewaarborgd proces voor het slachtoffer
De introductie van de schadestaatprocedure brengt een aparte procedure waarin over de hoogte van de vergoedingsverplichting wordt geoordeeld. Dat schept meer ruimte, voor beide partijen, om zich in rechte uit te laten over de hoogte van de vergoedingsverplichting. Een en ander volgens de regels van het civiele bewijsrecht. Het mag worden verondersteld dat die extra ruimte en de mogelijkheden die dat voor het slachtoffer meebrengt positief uitwerken op het recht op een gewaarborgd proces voor het slachtoffer. Voor het vaststellen van de civiele aansprakelijkheid brengt de schadestaatprocedure geen verbetering; dat moet immers nog steeds in het strafproces gebeuren.
411 In gelijke zin en meer uitgebreid: Candido e.a. 2013, p. 110 e.v. 412 Zie ook HR 14 februari 2012, ECLI:HR:2012:BU8755; Candido e.a. 2013, par. 4.1.1. 413 Tjong Tjin Tai 2012, p. 57. 414 Zie ook par. 7.8.1.
6) Het optimaliseren van schadeloosstelling
Voor alle basisposities geldt dat een verwijzing naar de schadestaatprocedure tegemoet komt aan het belang van het optimaliseren van schadeloosstelling. Als de verwijzing naar de schadestaatprocedure volgt, zullen – naar wij aannemen – meer benadeelde partijen via het strafproces schadevergoeding verkrijgen, aangezien dan ook ingewikkelder schades in een aparte procedure via het strafproces kunnen worden verhaald. Complexe vragen die samen‐ hangen met de hoogte van de schadevergoedingsverplichting hoeven niet in het strafproces aan de orde te komen; zij zullen daar niet leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces en daarmee tot niet‐ontvankelijkheid van de vordering benadeelde partij.
Er moet evenwel een onderscheid worden gemaakt tussen de scenario’s ‘geen aanleiding tot herstel’ en ‘aanleiding tot herstel’. Is er namelijk een geval waarin er aanleiding bestaat tot herstel van het verzuim bij (de voorbereiding van) de vordering benadeelde partij, dan biedt de schadestaatprocedure daar meer ruimte voor dan wanneer die vordering binnen het strafproces zou zijn afgedaan. Let wel, dan dient het wel een verzuim te betreffen dat kan doorwerken in het vaststellen van de hoogte van de schadevergoedingsverplichting, omdat alleen dat centraal staat in de schadestaatprocedure. Zo is het voorstelbaar dat sprake is van onopgemerkte gebreken in de onderbouwing van de vordering, die bij adequaat optreden in de voorbereidingsfase hadden kunnen worden opgemerkt. In een dergelijk geval kan de benadeelde partij haar schade in de schadestaatprocedure alsnog of beter onderbouwen. Wel moet de vordering benadeelde partij zodanig zijn dat de strafrechter kán verwijzen naar de schadestaatprocedure, dat wil zeggen dat aan het criterium van ‘aannemelijkheid dat mogelijk schade is geleden’ is voldaan. Gaat het daarentegen om verzuimen bestaande uit het ten onrechte niet voldoen aan formaliteiten of administratieve omissies waardoor de voeging niet bekend is bij de officier van justitie, de rechter en/of de verdediging, dan biedt de schade‐ staatprocedure hier geen soelaas. Dit moet immers reeds blijken in het strafproces en aldaar worden hersteld.
7) Het veilig stellen van executieve voordelen voor het slachtoffer
Uitgaande van de huidige schadestaatprocedure, dan vervallen bij introductie van die schade‐ staatprocedure als follow‐up van het strafproces ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de schadevergoedingsverplichting de executieve voordelen die de huidige afdoening van vordering benadeelde partij via het strafproces kent bij oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Datzelfde lot treft dan ook de Voorschotregeling die immers toegankelijk is zodra een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Hier scoort de schade‐ staatprocedure derhalve minder goed dan de huidige wijze van afdoen van de vordering benadeelde partij via het strafproces. Dit geldt voor alle basisposities.
8) Werklast (uitvoeringslast) voor de organisaties
De rechterlijke macht zal extra worden belast, omdat – bij verwijzing – na de hoofdzaak een schadestaatprocedure volgt, terwijl bij de huidige stand van zaken bij ingewikkelde schades veelal een niet‐ontvankelijk verklaring of afwijzing zou volgen. Naar eerder onder verwijzing
naar literatuur en interviews is opgemerkt, wordt door deze benadeelden niet of bij uitzon‐ dering alsnog een civiele procedure aanhangig gemaakt. Overigens leidt een mogelijkheid tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wel tot een verkorting van het strafproces als ‘hoofdprocedure’, aangezien in die fase niet meer over de hoogte van de vergoedings‐ verplichting hoeft te worden gesproken. 7.8.5 Samenvatting: Tabel Schadestaatprocedure ex artikel 612 Rv De resultaten van de toetsing van de schadestaatprocedure voor de vier basisposities aan de acht toetsingsmaatstaven laten zich samenvatten in de navolgende tabel. Tabel 7.1: Schadestaatprocedure ex artikel 612 Rv
Basispositie 1 Basispositie 2 Basispositie3 Basispositie 4
Accessoir karakter + + + + Onschuldpresumptie 0 0 0 0 Wederzijdse betwisting ++ ++ ++ ++ Redelijke termijn ‐ ‐ ‐ ‐ Gewaarborgd proces slachtoffer + + + + Optimalisering schadeloosstelling + ++ + ++ Executieve voordelen ‐‐ ‐‐ ‐‐ ‐‐ Belasting (uitvoeringslast) ‐ ‐ ‐ ‐ Index: ‐‐: uiterst negatief; ‐: negatief; ‐/+: meer negatief dan positief; +: positief; ++: uiterst positief; o: neutraal 7.8.6 Overige opmerkingen
Hiervoor is onderzocht of en in hoeverre de schadestaatprocedure aanknopingspunten biedt voor toepassing in de context van civiel schadeverhaal om tegemoet te komen aan in die context ervaren moeilijkheden. Daarbij is vastgesteld dat het criterium dat artikel 612 Rv aanlegt voor de vraag of zou moeten worden verwezen naar de schadestaatprocedure, te weten: de aannemelijkheid van ‘de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden’, de onzekerheid ten aanzien van de schade centraal stelt. Echter, de problematiek bij civiel schadeverhaal ziet niet uitsluitend op de onzekerheid ten aanzien van de schade, maar ook op factoren die ertoe bijdragen dat de beoordeling van de vordering leidt tot een onevenredige belasting van het strafproces. Dat brengt niet alleen onzekerheid met zich ter zake de complexiteit van de schade, maar ook ten aanzien van andere zaken. Als op zichzelf aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden en die kan aanstonds worden begroot, dan dient de rechter daartoe over te gaan. Het is, kort samenvattend, dus de vraag of het criterium voor verwijzing naar de schadestaatprocedure voldoende correspondeert met de aard van de problematiek die aan het civiel schadeverhaal in de weg staat en waarvoor het aldus een oplossing(srichting) moet bieden. Een ander gevolg van de discrepantie is dat het openstellen van de schadestaatprocedure ten behoeve van het civiele schadeverhaal met zich
brengt dat ook andere zaken, die thans een onevenredige belasting van het strafproces vormen, kunnen worden afgedaan. Dat geldt evenwel alleen indien, zoals steeds is aan‐ genomen, gezien de aard van de schadestaatprocedure, die procedure niet alleen gelegenheid biedt tot herstel, maar ook een kans is om zaken af te doen waarin meer ingewikkelde schades