• No results found

De schadestaatprocedure van artikel 612 Rv 396

In document Civiel schadeverhaal via het strafproces (pagina 187-194)

Een verkenning van enkele rechtsfiguren ten behoeve van de  verbetering van het civiele schadeverhaal

7.8   De schadestaatprocedure van artikel 612 Rv 396

 

7.8.1  Achtergrond en ratio 

 

De  mogelijkheid  tot  verwijzing  naar  de  schadestaatprocedure  is  geregeld  in  artikel  612  Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat onderdeel is van Titel 6 van Boek twee van  het  Wetboek  van  Burgerlijke  Rechtsvordering.  In  die  titel  zijn  regels  getroffen  voor  de  vereffening van schadevergoeding. Artikel 612 Rv luidt als volgt: 

 

‘De rechter die een veroordeling  tot schadevergoeding uitspreekt, begroot, voor zover  hem  dit  mogelijk  is,  de  schade  in  het  vonnis.  Indien  begroting  in  het  vonnis  hem  niet  mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat.’   

De  bepaling  als  zodanig  maakt  sinds  1992  deel  uit  van  het  Wetboek  van  Burgerlijke  Rechts‐ vordering,  maar  komt  voort  uit  de  Franse  Code  de  Procédure  Civile  die  in  1811  tijdens  de  Franse overheersing in Nederland werd ingevoerd. Terwijl de regeling oorspronkelijk als doel  had meer inkomsten uit gerechtelijke procedures te genereren, is het doel van de procedure  tegenwoordig  vooral  om  de  mogelijkheid  te  bieden  eerst  enkel  over  de  aansprakelijkheid  te  discussiëren, zodat een eventuele discussie over de hoogte de schadevergoedingsverplichting  kan  worden  uitgesteld.397 Dergelijk  uitstel  is  bijvoorbeeld  wenselijk  als  de  begroting  van  de  schade  niet  eenvoudig  is.  Tijd  en  kosten  kunnen  worden  gespaard  als  de  discussie  over  de  hoogte  wordt  uitgesteld  wanneer  voorafgaand,  in  de  hoofdzaak  komt  vast  te  staan  dat  de  aansprakelijkheid niet kan worden vastgesteld.  

Een verwijzing naar de schadestaatprocedure betekent dat de hoofdzaak – waarin wordt  beslist  over  de  aansprakelijkheid  –  wordt  afgesloten  met  een  einduitspraak,  terwijl  in  de  daaropvolgende  schadestaatprocedure  (de  vervolgprocedure)  de  procedure  in  de  hoofdzaak  wordt  voortgezet.398 Die  vervolgprocedure  draagt  een  executoriaal  karakter.  Zij  wordt  beschouwd  als  vervolgprocedure  ten  behoeve  van  de  executie,  een  exécution  par  suite 

d’instance.  

  Als uitgangspunt bij de beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure geldt dat  daaraan  geen  strenge  eisen  worden  gesteld.399 Als  criterium  voor  de  verwijzing  naar  de  schadestaatprocedure  geldt  dat  aannemelijk  moet  zijn  ‘de  mogelijkheid  dat  schade  is  of  zal  worden  geleden’.400 Daarnaast  moet  de  grondslag  voor  de  aansprakelijkheid  vaststaan  en  moet de rechter niet in staat zijn om de hoogte van de schade aanstonds te begroten.401 Uit  artikel  612  Rv  volgt  omgekeerd  dat  de  rechter  níet  naar  de  schadestaatprocedure  verwijst  indien hij in staat is de schade aanstonds te begroten, noch indien niet voldoende aannemelijk 

396  Zie voor een meer uitgebreide bespreking in het bijzonder de monografie van Tjong Tjin Tai over dit onderwerp:  Tjong Tjin Tai 2012.  397  Tjong Tjin Tai 2012, p. 13 e.v.  398  Tjong Tjin Tai 2012, p. 20‐22.  399  HR 30 juni 2006, RvdW 2006, 681, r.o. 3.5.1.  400  HR 8 april 2005, NJ 2005, 371, r.o. 3.4 (Van de Ven/Van de Ven e.a.).  401  HR 30 juni 2006, RvdW 2006, 681, r.o. 3.5.2. Zie ook: Tjong Tjin Tai 2012, p. 23 e.v. 

is dat er mogelijk schade is geleden. Indien de rechter overigens in de situatie komt waarin de  eiser voldoende feiten heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij schade heeft geleden,  kan hij behalve te verwijzen naar de schadestaatprocedure ook ex artikel 22 Rv verzoeken om  nadere informatie of ex artikel 6:97 BW de schade schatten. 

  Artikel  612  Rv  biedt  de  rechter  de  mogelijkheid,  zo  nodig  ambtshalve,  tot  een  veroordeling  tot  schadevergoeding  op  te  maken  bij  staat.  Daaraan  doet  niet  af,  merkt  Tjong  Tjin Tai op, dat het zinvol is om – als dat bijvoorbeeld gezien de complexiteit van de schade‐ berekening  aangewezen  is  –  reeds  bij  dagvaarding  een  verwijzing  naar  de  schadestaat‐ procedure  te  vorderen,  zo  mogelijk  voorzien  van  de  redenen  waarom  zo  een  verwijzing  gewenst  is.402 Dit  om  te  voorkomen  dat  de  rechter  een  verwijzing  niet  nodig  acht,  maar  in  aanloop naar die beslissing niet bekend was met de omstandigheden die maakten dat partijen  zo’n verwijzing wel hadden gewenst.  

  De  schadestaatprocedure  dient  ex  artikel  613  lid  2  Rv  te  worden  aangebracht  bij  de  rechter  die  in  eerste  instantie  over  de  hoofdzaak  heeft  geoordeeld.  Met  die  regel  wordt  verzekerd, aldus Tjong Tjin Tai onder verwijzing naar de Invoeringswet, ‘dat ook in de schade‐ staatprocedure in evenveel feitelijke instanties kan worden geoordeeld als in de hoofdzaak’.403  Zoals Tjong Tjin Tai opmerkt heeft de wetgever zo het aantal instanties willen waarborgen. De  wetgever heeft de schadestaatprocedure in de context van de civiele voeging overigens willen  uitsluiten, in elk geval onder het oude ‘eenvoudig van aard’ criterium. De wetgever overwoog  begin  jaren  ’90  namelijk:  ‘De  voegingsprocedure  staat  alleen  open  voor  vorderingen  van  eenvoudige  aard.  Vorderingen  waarvan  de  hoogte  alleen  met  behulp  van  een  schadestaat‐ procedure  kan  worden  bepaald,  moeten  worden  ingediend  bij  de  civiele  rechter.  Er  is  geen  reden de strafzaak hiermee te belasten.’404 

  De schadestaatprocedure vangt aan met de betekening van de schadestaat. De start van  de  procedure  (en  daarmee  de  voortgang  van  het  proces)  is  dus  afhankelijk  van  de  eisende  partij die (in de regel) vereffening van de schadevergoeding wenst. De schadestaatprocedure  kan in beginsel worden ingesteld zolang de vordering niet is verjaard. De verjaringstermijn van  de  vordering  is  overeenkomstig  artikel  3:324  BW  twintig  jaar.  Naar  Tjong  Tjin  Tai  opmerkt  is  het  onduidelijk  hoe  het  niet  aanstonds  aanhangig  maken  van  de  schadestaatprocedure  door  de  eiser  zich  verhoudt  tot  de  vereiste  redelijke  termijn  als  in  artikel  6  EVRM.  Voor  de  berekening van de termijn in het licht van die bepaling geldt namelijk de lengte van het gehele  proces, i.e. hoofdzaak en schadestaatprocedure.405 Tjong Tjin Tai overweegt dat het niet voor  de  hand  ligt  ‘dat  de  rechter  een  particulier  kan  verwijten  de  redelijke  termijn  van  artikel  6  EVRM te hebben geschonden’.406 Maar daar tegenover staat volgens hem ‘dat  het vreemd is  de staat te aansprakelijk te houden voor een vertraging die zuiver en alleen te wijten is aan het  talmen van een particulier’.407 

402  Tjong Tjin Tai 2012, p. 29 en 47.  403  Tjong Tjin Tai 2012, p. 72.  404  Kamerstukken I 1992/1993, 21345, nr. 36b. Gekend uit: conclusie van A‐G Aben van 19 februari 2010: ECLI:NL:  PHR:2010:BK9031. Vgl. Langemeijer 2010, p. 115‐116.  405  EHRM 23 maart 1994, NJ 1994, 506.   406  Tjong Tjin Tai 2012, p. 63.  407  Tjong Tjin Tai 2012, p. 63. 

7.8.2  Huidige toepassing in de praktijk    De verwijzing naar de schadestaatprocedure is een feitelijke beslissing. Uit de rechtspraak van  de Hoge Raad volgt (dan ook) dat de rechter een ruime mate van beslissingsvrijheid toekomt  bij de beslissing om al dan niet te verwijzen. De beslissing om al dan niet te verwijzen is nauw  verweven met de omstandigheden die in een concrete zaak spelen.408     7.8.3  Het gebruik van de figuur in het kader van het civiele schadeverhaal via het strafproces    Hoe valt de toetsing van de toepassing van de schadestaatprocedure in de context van de in  dit  onderzoek  voorliggende  thematiek  uit?  Het  antwoord  op  die  vraag  is  in  de  eerste  plaats  afhankelijk van de vorm van de rechtsfiguur die wordt getoetst. Hierna wordt uitgegaan van de  schadestaatprocedure zoals die nu in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is beschre‐ ven. Dat betekent dat de strafrechter na het vaststellen van strafrechtelijke aansprakelijkheid  en van civielrechtelijke aansprakelijkheid de verdere behandeling van de vordering benadeelde  partij verwijst naar de schadestaatprocedure. In die procedure staat dan de hoogte en de soort  schade alsook het bewijs daarvan centraal, een en ander te beoordelen door de civiele rechter.     Het  is  daarentegen  ook  denkbaar  dat,  zou  de  schadestaatprocedure  in  het  kader  van  civiel  schadeverhaal  in  het  strafproces  worden  toegepast,  daarvoor  bijzondere  maatregelen  zouden  worden  getroffen  en/of  een  strafvorderlijke  variant  van  de  schadestaatprocedure  wordt ontworpen met eigen kenmerken en voorschriften. Daarbij kan worden gedacht aan het  afstemmen  van  het  verwijzingscriterium,  maar  ook  aan  het  (uitdrukkelijk)  behouden  van  de  executieve  voordelen  die  voor  de  benadeelde  partij  met  de  civiele  voeging  komen.  Na  de  toetsing wordt kort toegelicht welke voordelen, gezien  de  uitkomst van  de toets, zo’n op de  civiele voeging afgestemde schadestaatprocedure zou kunnen hebben.409 

  Hierna volgt een verslag van de toetsing van de schadestaatprocedure van artikel 612 Rv  voor  de  vier  basisposities,  een  en  ander  op  de  wijze  zoals  beschreven  in  paragraaf  7.7.  Het  verdient vooraf opmerking dat het hiervoor besproken criterium van de ‘aannemelijkheid dat  mogelijk  schade  is  geleden’  leidend  is  voor  verwijzing  naar  de  schadestaatprocedure.  Dat  brengt (logisch) met zich dat de hierna besproken voor‐ of nadelen (aandachtspunten) slechts  intreden  indien  daadwerkelijk  een  verwijzing  naar  de  schadestaatprocedure  plaatsvindt.  Daarom  is  bij  de  hieronder  verrichte  beoordeling  er  steeds  van  uitgegaan  dat  een  dergelijke  verwijzing plaatsvindt.     7.8.4  Toetsing aan de acht maatstaven    Uit de aard van de schadestaatprocedure volgt dat het onderscheid tussen de basisposities dat  is gekoppeld aan de scenario’s van een ontkennende verdachte en een bekennende verdachte  niet relevant is. Voor zowel de ontkennende verdachte als de bekennende verdachte levert de 

408  Zie uitgebreid: Tjong Tjin Tai 2012, p. 44 e.v.  409  Zie par. 7.8.5. 

schadestaatprocedure  dezelfde  uitkomsten  op.  De  schadestaatprocedure  veronderstelt  namelijk  dat  de  grond  voor  aansprakelijkheid  is  vastgesteld.  Pas  nadat  de  civielrechtelijke  aansprakelijkheid is bepaald – en dat zou dan de strafrechter doen in het strafproces waarbij  hij dan beoordeelt of de veroordeelde civielrechtelijk aansprakelijk jegens de benadeelde partij  – kan verwijzing volgen naar de schadestaatprocedure. En dat betekent dat de strafrechter in  het strafproces voorbij is gegaan aan de ontkenning van de verdachte en tot een veroordeling  is gekomen. Daarmee is het resultaat gelijk aan het scenario van de bekennende verdachte in  basisposities 3 en 4.  

  Voor  de  scenario’s  dat  er  wel  of  geen  aanleiding  tot  herstel  is  van  de  vordering  benadeelde  partij  moet  voor  de  beoordeling  van  de  schadestaatprocedure  wel  een  onder‐ scheid  worden  gemaakt.  In  deze  scenario’s  scoort  de  schadestaatprocedure  op  een  aantal  toetsingsmaatstaven verschillend. 

  Hierna  volgt  een  verslag  van  de  toetsing  aan  de  acht  maatstaven,  onder  medeneming  van alle basisposities en alleen de verschillen aangevend waar die verschillen er ook zijn.  

 

1) Het accessoire karakter van de vordering 

Indien  verwijzing  naar  de  schadestaatprocedure  plaatsvindt,  behoudt  de  vordering  haar  accessoire  karakter  en  wordt  zelfs  enigszins  versterkt,  omdat  de  behandeling  van  de  hoogte  van  de  vergoedingsverplichting  niet  langer  in  de  hoofdzaak  hoeft  te  worden  besproken.  Keerzijde van dat gevolg is dat wel een extra procedure (de schadestaatprocedure) volgt indien  de strafrechter vaststelt dat er inderdaad een schadevergoedingsverplichting bestaat. 

 

2)  Het belang van een gewaarborgd strafproces, in het bijzonder de onschuldpresumptie  

Zoals  hiervoor  gesteld,  geldt  in  deze  bespreking  als  uitgangspunt  dat  een  verwijzing  naar  de  schadestaatprocedure plaatsvindt. In die schadestaatprocedure wordt louter stil gestaan bij de  omvang van de vergoedingsverplichting; de (strafrechtelijke en civielrechtelijke) aansprakelijk‐ heid van de verdachte staat nog altijd ter discussie in de straf(hoofd)zaak.  

  Indien  de  verdachte  het  ten  laste  gelegde  feit  ontkent,  betekent  dat  dat  de  schade‐ staatprocedure in principe geen verandering brengt in de bestaande spanning ten aanzien van  de onschuldpresumptie. De verdachte  zal zich immers in de strafzaak nog steeds uit  moeten  laten over de civielrechtelijke aansprakelijkheid alvorens zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid  is  vastgesteld.  Dat  brengt  met  zich  dat  een  ontkennende  verdachte  zich  niet  op  een  genuanceerde wijze kan uitlaten over het civiel schadeverhaal.410 Aldus levert dat een neutrale  score op ten aanzien van de basisposities 1 en 2. Het verdient daarbij ter nuancering overigens  opmerking  dat  verschillende  vereisten  voor  civielrechtelijke  aansprakelijkheid  reeds  met  een  strafrechtelijke veroordeling zijn vervuld en dat het verweer ter zake het vervuld zijn van die  vereisten in het licht van de onschuldpresumptie dus positief uitwerkt. Een verdachte kan zich  richten  op  het  voeren  van  verweer  tegen  het  tenlastegelegde  en  verweert  zich  dan  ook  meteen tegen de vermeende onrechtmatige daad – een van de vereisten voor het vaststellen 

410

van  civielrechtelijke  aansprakelijkheid.  Bij  een  strafrechtelijke  veroordeling  is  immers  sprake  van handelen in strijd met de wet, zodat aldus het vereiste is vervuld.411  

  Zoals ook onder de andere figuren is geconstateerd, brengt de bekentenis van verdachte  in  basispositie  3  en  4  reeds  met  zich  dat  de  onschuldpresumptie  hier  niet  in  de  knel  komt,  hetgeen eveneens tot een neutraal resultaat leidt. 

 

3)    De ruimte voor wederzijdse betwisting 

Bij verwijzing naar de schadestaatprocedure is er tijdens de schadestaatprocedure ruimte voor  wederzijdse betwisting. Regels van het civiele bewijsrecht zijn hier van toepassing.412 Hoewel  de  grondslag  van  aansprakelijkheid  niet  meer  kan  worden  betwist  (die  is  immers  in  het  strafproces  vastgesteld),  kunnen  nog  verweren  worden  gevoerd  betreffende  (onder  meer)  causaal verband, schadeposten, en wijze van schadebegroting. Daar is dan in vergelijking met  de behandeling van de vordering benadeelde partij in het strafproces alle ruimte voor.  

 

4)    Berechting binnen redelijke termijn 

Ten  tijde  van  de  verwijzing  naar  de  schadestaatprocedure  is  in  de  hoofdzaak  reeds  een  einduitspraak  gegeven  ten  aanzien  van  het  tenlastegelegde.  Daartegen  kan  en  moet  om  te  voorkomen  dat  de  uitspraak  in  de  hoofdzaak  in  kracht  van  gewijsde  gaat  tijdig  een  rechts‐ middel  worden  ingesteld;  er  kan  niet  gewacht  worden  tot  ná  beëindiging  van  de  schade‐ staatprocedure.413 Dat  staat  elkaar  niet  in  de  weg,  omdat  in  de  schadestaatprocedure  niet  meer kan worden opgekomen tegen de grondslag voor aansprakelijkheid. Een en ander neemt  niet  weg  dat  het  EHRM  voor  de  civiele  procedure  heeft  beslist  dat  voor  toetsing  aan  de  waarborgen  in  artikel  6  EVRM  als  termijn  geldt  de  duur  van  de  hoofdzaak  en  schadestaat‐ procedure  tezamen.414 Het  is  de  vraag  of  nog  aan  de  vereiste  berechting  binnen  redelijke  termijn wordt voldaan als wordt verwezen naar een schadestaatprocedure en eiser bovendien  geruime tijd wacht met het aanhangig maken van die procedure.  

 

5) Het recht op een gewaarborgd proces voor het slachtoffer 

De  introductie  van  de  schadestaatprocedure  brengt  een  aparte  procedure  waarin  over  de  hoogte van de vergoedingsverplichting wordt geoordeeld. Dat schept meer ruimte, voor beide  partijen, om zich in rechte uit te laten over de hoogte van de vergoedingsverplichting. Een en  ander  volgens  de  regels  van  het  civiele  bewijsrecht.  Het  mag  worden  verondersteld  dat  die  extra ruimte  en de  mogelijkheden die  dat voor het  slachtoffer  meebrengt  positief  uitwerken  op  het  recht  op  een  gewaarborgd  proces  voor  het  slachtoffer.  Voor  het  vaststellen  van  de  civiele aansprakelijkheid brengt de schadestaatprocedure geen verbetering; dat moet immers  nog steeds in het strafproces gebeuren.      

411  In gelijke zin en meer uitgebreid: Candido e.a. 2013, p. 110 e.v.  412  Zie ook HR 14 februari 2012, ECLI:HR:2012:BU8755; Candido e.a. 2013, par. 4.1.1.   413  Tjong Tjin Tai 2012, p. 57.  414  Zie ook par. 7.8.1. 

6) Het optimaliseren van schadeloosstelling 

Voor alle basisposities geldt dat een verwijzing naar de schadestaatprocedure tegemoet komt  aan  het  belang  van  het  optimaliseren  van  schadeloosstelling.  Als  de  verwijzing  naar  de  schadestaatprocedure volgt, zullen – naar wij aannemen – meer benadeelde partijen via  het  strafproces  schadevergoeding  verkrijgen,  aangezien  dan  ook  ingewikkelder  schades  in  een  aparte  procedure  via  het  strafproces  kunnen  worden  verhaald.  Complexe  vragen  die  samen‐ hangen  met  de  hoogte  van  de  schadevergoedingsverplichting  hoeven  niet  in  het  strafproces  aan  de  orde  te  komen;  zij  zullen  daar  niet  leiden  tot  een  onevenredige  belasting  van  het  strafproces en daarmee tot niet‐ontvankelijkheid van de vordering benadeelde partij.  

  Er  moet  evenwel  een  onderscheid  worden  gemaakt  tussen  de  scenario’s  ‘geen  aanleiding tot herstel’ en ‘aanleiding tot herstel’. Is er namelijk een geval waarin er aanleiding  bestaat tot herstel van het verzuim bij (de voorbereiding van) de vordering benadeelde partij,  dan biedt de schadestaatprocedure daar meer ruimte voor dan wanneer die vordering binnen  het strafproces zou zijn afgedaan. Let wel, dan dient het wel een verzuim te betreffen dat kan  doorwerken  in  het  vaststellen  van  de  hoogte  van  de  schadevergoedingsverplichting,  omdat  alleen dat centraal staat in de schadestaatprocedure. Zo is het voorstelbaar dat sprake is van  onopgemerkte gebreken in de onderbouwing van de vordering, die bij adequaat optreden in  de  voorbereidingsfase  hadden  kunnen  worden  opgemerkt.  In  een  dergelijk  geval  kan  de  benadeelde partij haar schade in de schadestaatprocedure alsnog of beter onderbouwen. Wel  moet  de  vordering  benadeelde  partij  zodanig  zijn  dat  de  strafrechter  kán  verwijzen  naar  de  schadestaatprocedure, dat wil zeggen dat aan het criterium van ‘aannemelijkheid dat mogelijk  schade  is  geleden’  is  voldaan.  Gaat  het  daarentegen  om  verzuimen  bestaande  uit  het  ten  onrechte niet voldoen aan formaliteiten of administratieve omissies waardoor de voeging niet  bekend  is  bij  de  officier  van  justitie,  de  rechter  en/of  de  verdediging,  dan  biedt  de  schade‐ staatprocedure hier geen soelaas. Dit moet immers reeds blijken in het strafproces en aldaar  worden hersteld. 

 

7) Het veilig stellen van executieve voordelen voor het slachtoffer  

Uitgaande van de huidige schadestaatprocedure, dan vervallen bij introductie van die schade‐ staatprocedure  als  follow‐up  van  het  strafproces  ten  behoeve  van  het  vaststellen  van  de  hoogte  van  de  schadevergoedingsverplichting  de  executieve  voordelen  die  de  huidige  afdoening  van  vordering  benadeelde  partij  via  het  strafproces  kent  bij  oplegging  van  een  schadevergoedingsmaatregel.  Datzelfde  lot  treft  dan  ook  de  Voorschotregeling  die  immers  toegankelijk  is  zodra  een  schadevergoedingsmaatregel  is  opgelegd.  Hier  scoort  de  schade‐ staatprocedure  derhalve  minder  goed  dan  de  huidige  wijze  van  afdoen  van  de  vordering  benadeelde partij via het strafproces. Dit geldt voor alle basisposities. 

 

8) Werklast (uitvoeringslast) voor de organisaties  

De rechterlijke macht zal extra worden belast, omdat – bij verwijzing – na de hoofdzaak een  schadestaatprocedure  volgt,  terwijl  bij  de  huidige  stand  van  zaken  bij  ingewikkelde  schades  veelal  een  niet‐ontvankelijk  verklaring  of  afwijzing  zou  volgen.  Naar  eerder  onder  verwijzing 

naar  literatuur  en  interviews  is  opgemerkt,  wordt  door  deze  benadeelden  niet  of  bij  uitzon‐ dering alsnog een civiele procedure aanhangig gemaakt. Overigens leidt een mogelijkheid tot  verwijzing  naar  de  schadestaatprocedure  wel  tot  een  verkorting  van  het  strafproces  als  ‘hoofdprocedure’,  aangezien  in  die  fase  niet  meer  over  de  hoogte  van  de  vergoedings‐ verplichting hoeft te worden gesproken.    7.8.5   Samenvatting: Tabel Schadestaatprocedure ex artikel 612 Rv    De resultaten van de toetsing van de schadestaatprocedure voor de vier basisposities aan de  acht toetsingsmaatstaven laten zich samenvatten in de navolgende tabel.     Tabel 7.1: Schadestaatprocedure ex artikel 612 Rv 

  Basispositie 1 Basispositie 2 Basispositie3 Basispositie 4

Accessoir karakter  + + Onschuldpresumptie  0 0 Wederzijdse betwisting ++  ++ ++ ++  Redelijke termijn  ‐  ‐  Gewaarborgd proces  slachtoffer  + + Optimalisering  schadeloosstelling  ++ + ++  Executieve voordelen  ‐‐  ‐‐ ‐‐ ‐‐  Belasting (uitvoeringslast)  ‐  ‐  Index: ‐‐: uiterst negatief; ‐: negatief; ‐/+: meer negatief dan positief; +: positief; ++: uiterst positief; o: neutraal    7.8.6  Overige opmerkingen   

Hiervoor is onderzocht of  en in hoeverre de schadestaatprocedure aanknopingspunten  biedt  voor  toepassing  in  de  context  van  civiel  schadeverhaal  om  tegemoet  te  komen  aan  in  die  context  ervaren  moeilijkheden.  Daarbij  is  vastgesteld  dat  het  criterium  dat  artikel  612  Rv  aanlegt  voor  de  vraag  of  zou  moeten  worden  verwezen  naar  de  schadestaatprocedure,  te  weten:  de  aannemelijkheid  van  ‘de  mogelijkheid  dat  schade  is  of  zal  worden  geleden’,  de  onzekerheid  ten  aanzien  van  de  schade  centraal  stelt.  Echter,  de  problematiek  bij  civiel  schadeverhaal ziet niet uitsluitend op de onzekerheid ten aanzien van de schade, maar ook op  factoren die ertoe bijdragen dat de beoordeling van de vordering leidt tot een onevenredige  belasting  van  het  strafproces.  Dat  brengt  niet  alleen  onzekerheid  met  zich  ter  zake  de  complexiteit  van  de  schade,  maar  ook  ten  aanzien  van  andere  zaken.  Als  op  zichzelf  aannemelijk  is  dat  de  benadeelde  partij  schade  heeft  geleden  en  die  kan  aanstonds  worden  begroot, dan dient de rechter daartoe over te gaan. Het is, kort samenvattend, dus de vraag of  het criterium voor verwijzing naar de schadestaatprocedure voldoende correspondeert met de  aard  van  de  problematiek  die  aan  het  civiel  schadeverhaal  in  de  weg  staat  en  waarvoor  het  aldus  een  oplossing(srichting)  moet  bieden.  Een  ander  gevolg  van  de  discrepantie  is  dat  het  openstellen van de schadestaatprocedure ten behoeve van het civiele schadeverhaal met zich 

brengt  dat  ook  andere  zaken,  die  thans  een  onevenredige  belasting  van  het  strafproces  vormen,  kunnen  worden  afgedaan.  Dat  geldt  evenwel  alleen  indien,  zoals  steeds  is  aan‐ genomen, gezien de aard van de schadestaatprocedure, die procedure niet alleen gelegenheid  biedt tot herstel, maar ook een kans is om zaken af te doen waarin meer ingewikkelde schades 

In document Civiel schadeverhaal via het strafproces (pagina 187-194)