• No results found

Japan en Azië

In document 1939-1945 D E E L I I b (pagina 150-157)

Dit deel gaat, evenals het vorige, over Nederlands-Indië, maar wat zich daar heeft afgespeeld, moet in een breder kader worden geplaatst. In ons vorige deel deden wij hetzelfde: wij hebben de opkomst en de ontwik­ keling van de in wezen tegen het Nederlands koloniaal gezag gerichte Indonesische nationalistische beweging weergegeven tegen de achter­ grond van wat elders in Azië geschiedde, t.w. in Brits-Indië, in Frans- Indo-China en op de Philippijnen. Naar dat bredere kader hebben wij ook nu willen streven: onze in het vorige hoofdstuk gegeven schets van het algemeen verloop van de oorlog tegen Japan moest in de eerste plaats duidelijk maken waarom het op Nederlands-Indisch gebied nimmer tot grote Geallieerde offensieven is gekomen en waarom het na Japans capitulatie geruime tijd heeft geduurd voordat het eerste Britse oorlogs­ schip voor Batavia verscheen. Die uiteenzetting heeft evenwel nog een andere functie: in de politiek namelijk w elke Japan in zijn bezette gebieden heeft gevoerd, is een duidelijke ontwikkeling te zien en die ontwikkeling correspondeert met het oorlogsverloop. Zij werd er zelfs door bepaald: naarmate Japan er slechter voor kwam te staan, deed het grotere concessies aan de inheemse politieke krachten waarmee het in contact stond. Terwijl het die concessies deed, veranderde er overigens niets aan het Japanse streven om in de bezette gebieden de uiteindelijke zeggenschap te behouden. Aan de verlening van werkelijke onafhanke­ lijkheid dachten de Japanners niet — ten aanzien van de buitenlandse politiek, de defensie en de economie dienden de formeel onafhankelijk gemaakte staten Japans leiding te blijven aanvaarden. Wij zullen dan ook in dit deel, zoals wij ook in ons vorige deden, begrippen als ‘zelfstandig’ en ‘onafhankelijk’, wanneer zij op Japans beleid betrekking hebben, tussen aanhalingstekens plaatsen; dat na te laten zou een misleidend beeld geven van wat Japan beoogde.

D oor de Japanners zelf werd dat beleid niet als onoprecht ervaren. V oor hen die onder het oppergezag meenden te staan van een rechtstreeks van de Zonnegodin afstammende, unieke keizer en zich alleen daarom al boven alle andere volkeren verheven voelden en die zich bovendien in hun eigen visie zoveel moeite gaven om de ‘Groot-Oost-Aziatische

W elvaartssfeer’ te doen ontstaan, sprak het vanzelf dat de ‘onafhanke­ lijkheid’ van andere volkeren heel wel gepaard kon gaan met voortzetting van het Japanse leiderschap. Wij haalden in ons vorige deel de uitspraak aan van de voorzitter van de Groot-Japanse jeugdbew eging die begin '42 schreef: ‘ Het is waarachtige onafhankelijkheid om onafhankelijk te zijn onder de bescherming van een grote mogendheid, precies zoals het kind vrij en veilig opgroeit onder de bescherming van de vader.’

Zo werd het door vrijw el alle Japanners gevoeld die met het Japanse beleid in de bezette gebieden te maken kregen. Gewaagden zij van ‘onafhankelijkheid’, dan impliceerde dat de voortgezette Japanse supre­ matie.

Werd dat beseft door die politieke voormannen in de bezette gebieden die met Japan in zee gingen? Wij menen van wel. Hun stond niet een formele, maar een reële, niet een schijn-, maar een werkelijke onafhan­ kelijkheid voor ogen. Zij doorzagen de Japanse bedoelingen en waren zich heel wel bewust dat de Japanners zouden trachten, die werkelijke onafhankelijkheid te voorkomen. Een heel andere vraag was o f dat hun zou gelukken. Als Japan in zoverre de oorlog zou winnen dat het zich in het immense gebied dat het veroverd had, zou kunnen handhaven, dan behoefde men toch de hoop niet op te geven dat het uiteindelijk geen weerstand zou kunnen bieden aan het verlangen om de schijn- onafhankelijkheid in een werkelijke onafhankelijkheid om te zetten. En als Japan verslagen zou worden, dan behoefde men zich van zijn streven niets meer aan te trekken. Zeker, dan zou men opnieuw te maken krijgen met de door Japan onttroonde o f verdreven machthebbers o f mede- machthebbers (in Birma, op Malakka en op Brits-Borneo met de Britten, in Indo-China met de Fransen, op de Philippijnen met de Amerikanen, in Nederlands-Indië met de Nederlanders), welnu: de inheemse voor­ mannen die met Japan in zee gingen, meenden dat zij het herstel van de oude koloniale verhoudingen op zijn minst zouden bemoeilijken wan­ neer zij voordien onder Japans bescherming en leiding een positie van ‘onafhankelijkheid’ zouden hebben bereikt, hetgeen immers impliceerde dat het binnenlands bestuur geheel o f grotendeels aan hen zou zijn overgedragen en hetgeen tevens zou betekenen dat zij bij grote delen van de inheemse bevolking meer gezag zouden hebben gekregen. Zij vertrouwden dus dat, hoe de oorlog ook afliep (en er waren onder hen in ’42 velen en in '43 en '44 verscheidenen die er onder invloed van de Japanse propaganda vast van overtuigd waren dat Japan in geen geval kon worden verslagen), de samenwerking met Japan de nationale zaak ten goede zou komen.

Omgekeerd werd in sommige Japanse kringen gemeend dat, mocht de oorlog onverhoopt met een Japanse nederlaag eindigen, Japans positie na de oorlog sterker zou zijn indien het tijdens die oorlog aan diverse naties van Zuidoost-Azië ‘onafhankelijkheid’ zou hebben geschonken. M en vindt dat laatste m otief nauwelijks in de bewaardgebleven Japanse stukken terug. Heel begrijpelijk: dat Japan verslagen zou worden, leek ondenkbaar, het begrip ‘nederlaag’ was taboe. Dat neemt niet weg dat van medio '44 af, toen het Japanse Vijftiende Leger in Birma een zware nederlaag had geleden, de grens van de ‘absolute nationale veiligheids­ zone’ was doorbroken (de Amerikanen hadden de Marianen-groep in handen gekregen), de Geallieerde invasie in Norm andië was gelukt en de Wehrmacht in de Sow jet-U n ie opnieuw over honderden kilometers was teruggedreven, in sommige Japanse regeringskringen de m ogelijk­ heid van een nederlaag reëel onder ogen werd gezien. Vooral gold dat voor het departement van buitenlandse zaken dat nu eenmaal meer informatie over het algemene oorlogsverloop ontving (om te beginnen al van de Japanse gezanten in neutrale staten als Zweden, Zwitserland, Spanje en Portugal) dan andere departementen. Het is dan ook misschien geen toeval dat wij juist in een document van Buitenlandse Zaken dat ‘na-oorlogs m otief’ duidelijk aangetroffen hebben, zulks in een uit ju li ’44 daterend stuk: ‘Inzake de onafhankelijkheid van Java en andere gebieden’ (d.w.z. andere delen van Nederlands-Indië), waarin opgemerkt werd dat het verlenen van die ‘onafhankelijkheid’ Japan populair zou maken, het constante karakter van Japans beleid in Groot-O ost-Azië zou onderstrepen (aan Birma, de Philippijnen en N anking-China was name­ lijk al ‘ onafhankelijkheid’ verleend) en de eendracht in Groot-O ost-Azië zou versterken; voorts werd in het stuk gesteld dat Japan anderzijds in militaire en economische aangelegenheden een deel van zijn vrijheid zou verliezen en dat het verlenen van ‘onafhankelijkheid’ wellicht gezien zou worden als een onoprechte politieke zet, bedoeld om Japans militaire positie te verbeteren; daaraan werd in de samenvatting die wij hier volgen, toegevoegd: ‘Verlening van onafhankelijkheid in het laatste stadium van de oorlog zou, voor het geval die oorlog ongunstig zou aflopen, betekenen’ (wij cursiveren) ‘ dat Japan een paste basis zou perwerven waarvan het in de toekomst gebruik zou kunnen maken in zijn strategie-op- lange-termijn poor het zich weder oprichten pan het Japanse keizerrijk.’ 1

1 Aangehaald in Japanese M ilitary Administration in Indonesia, p. 374 (dit is de in '63 door het United States Department o f Commerce verm enigvuldigde vertaling van een in '59 in Japan gepubliceerde studie van de W aseda-U niversiteit, uitgevoerd onder

Evenm in als op enig ander gebied bestond er in Japan ten aanzien van het in de veroverde landen te voeren beleid eensgezindheid. De legerstaf wenste vooral de in China bezette gebieden niet prijs te geven, de marinestaf w ilde de vrije beschikking houden over de grote marinebasis Singapore en over de aardolie-producerende gebieden in de Nanjo, waar Borneo en de Grote Oost (Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, de M olukken en Nieuw-Guinea) onder marinebestuur stonden, en het departement van buitenlandse zaken alsook andere departementen waren met name in de tweede helft van de oorlog geneigd, aan de wensen van de nationalisten in de veroverde landen tegemoet te komen. Buitenlandse Zaken had toen evenwel geen directe bemoeienis meer met die landen. In '42 viel al te voorzien dat enkele tamelijk spoedig ‘onafhankelijk’ zouden worden — w elk departement zou dan de officiële relaties met hun regeringen onderhouden? M et de regering van M andsjoekwo, met de in Nanking gevestigde regering van bezet China alsmede met de regering van Thailand geschiedde dat door het departement van buitenlandse zaken, welnu: in de zomer van '42 dreven de staven van leger en marine door dat Buitenlandse Zaken werd uitgeschakeld. Er werd per 1 november '42 een departement van Groot-O ost-Azië in het leven geroepen waaraan om te beginnen de diplomatieke relaties met M andsjoekwo, bezet China en Thailand werden overgedragen. In dat nieuwe departement gingen het departement van koloniën, het bureau van Aziatische Zaken van het departement van buitenlandse zaken, het zelfstandige Bureau voor M andsjoekwose zaken en de onder het departement van economische zaken ressorterende Raad voor de economische ontwikkeling van de Nanjo op. M inister van Groot-O ost-Azië werd een hoofdambtenaar van het departement van financiën die tevens verbindingsofficier met de legerstaf was geweest, Kazoeo A oki; de minister van buitenlandse zaken, Togo, die zich met kracht tegen de vermindering van de invloed van zijn departement had verzet, trad af.

Uiteraard kreeg het nieuw opgerichte departement het niet voor het zeggen: het mocht het toekomstig beleid slechts uitvoeren, niet

vaststel-leiding van Sjigetada N isjijim a en K oitsjo Kisji). W ij merken hierbij op dat wij Engelse o f Indonesische vertalingen van Japanse stukken steeds in het Nederlands zullen w eergeven.

N I E U W D E P A R T E M E N T

len. Dat vaststellen geschiedde, zolang Todjo minister-president was, tot ju li *44 dus, door de Contactraad en nadien door de Opperste O orlogs­

raad; beide colleges kwamen voor hun belangrijkste beslissingen onder voorzitterschap van keizer Hirohito bijeen, als keizerlijke conferentie dus.

Kort voor de aanval op Pearl Harbor en in de eerste maanden daarna had de Contactraad ten aanzien van de landen in de Nanjo (Frans-Indo-China, de Philippijnen, Nederlands-Indië, Brits-Borneo, Malakka, Birma en tenslotte Thailand) bepaald dat in de eerste plaats gestreefd zou worden naar hun economische exploitatie; de economische invloed van de Eu­ ropeanen moest worden uitgeschakeld - zij moesten door Japanners worden vervangen. Teneinde te waarborgen dat de Nanjo een maximale bijdrage zou leveren aan de gehele economie van wat ‘de Groot-O ost- Aziatische Welvaartssfeer’ werd genoemd, werd in Tokio een Maatschap­ pij voor de economische ontwikkeling van de Nanjo opgericht, kwam er de al genoemde Raad voor de economische ontwikkeling van de Nanjo tot stand, hoofdzakelijk bestaande uit zakenlieden die ervaring hadden opgedaan bij de economische exploitatie van M andsjoekwo en bezet China, en werd bepaald dat vertegenwoordigers van het Japanse bedrijfs­ leven en technici in grote aantallen in de Nanjo zouden worden ingezet - hoevelen in totaal, weten wij niet; bekend is wel dat daarenboven ca. vijf-en-twintigduizend Japanse ambtenaren naar de Nanjo werden over­ gebracht.

Op politiek gebied zat Japan in zekere zin vast aan de leuzen die het verkondigd had toen het de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland aanviel: die oorlog was voorgesteld als een strijd die de volkeren in de Nanjo moest bevrijden van het blanke gezag — een strijd dus die tegen die blanken, niet tegen de inheemsen gericht was. Een uitvloeisel daarvan was dat de meeste inheemse militairen die krijgsge­ vangen waren gemaakt, spoedig werden vrijgelaten. Japan kreeg in totaal ruim driehonderdtachtigduizend krijgsgevangenen in handen en van hen kregen van de inheemsen, ca. tweehonderdveertigduizend in totaal, de meesten de gelegenheid om huiswaarts te keren — ruim honderdveertig- duizend Amerikanen en Europeanen (in Nederlands-Indië behoorden daar ook de militairen van gemengde afkomst, de Indische Nederlanders,

toe) werden vastgehouden. Van politieke concessies aan de inheemsen was aanvankelijk geen sprake. Integendeel: het hoofdkwartier van het Japanse Vijf-en-tw intigste Leger stelde in april '42 opnieuw op schrift dat de twee door dat leger bestuurde gebieden: Sumatra en Malakka, uiteindelijk bij Japan zouden worden ingelijfd — die gebieden, waarvan Sumatra vooral door zijn aardolie en Malakka door zijn rubber voor Japan van belang was, werden aangeduid als ‘de kernzone in de plannen van het keizerrijk voor het Nanjo-gebied. ' 1

V ier maanden later, in augustus '42, werden in een eveneens van het hoofdkwartier van het Japanse Vijf-en-tw intigste Leger uitgaand stuk2 ‘de doelstellingen van de centrale autoriteiten’ (d.w.z. van de autoriteiten in Japan) als volgt weergegeven:

‘Z o a ls in k eizerlijke verk la rin g en h erh aald elijk is d u id e lijk gem aakt, zijn de P h ilip p ijn en en B irm a schakels in d e G ro o t-O o st-A z ia tisch e W elvaartssfeer en zal hun o n afh an kelijkh eid op een gesch ik t tijdstip in d e to ek o m st gesan ctioneerd w o rd e n , nadat zij er b lijk van heb ben g eg ev e n dat zij m et het k eizerrijk w ille n sam en w erk en . M e n zal e v e n w e l in het b ijzo n d er in het o o g dien en te h o u den dat d ie o n afh an kelijkh eid zo d an ig zal zijn dat m ilitaire, b uitenlandse, ec o n o m i­ sche also o k an dere aan gelegen h ed en o n d er de stevig e con tro le van het keizerrijk zu llen w o rd e n gebracht. A a n g ezien het k eizerrijk b o ven d ien inzake de m ate van o n afh an k elijk h eid n o g geen b in d en d e to ezeg gin gen h eeft gedaan, dien t d e u i­ terste v o o rzich tigh eid betracht te w o rd e n bij het g e v e n van le id in g aan de b etro k k en v o lk e ren .’

Er werd in dit stuk voorts opgemerkt dat het bestuursbeleid van Amerikanen, Britten en Nederlanders nauwkeurig moest worden onder­ zocht en dat ‘de gunstige elementen’ van dat beleid ‘op ruime schaal overgenom en’ moesten worden. M oest dan bijvoorbeeld, wat Neder- lands-Indië betrof, het gouvernementsbeleid dat er op gericht was om de gehele inheemse jeugd een simpele vorm van lager onderwijs te geven en om de mogelijkheden voor het volgen van voortgezet en hoger onderwijs uit te breiden, voortgezet worden? Neen:

‘ B ij het o n d erw ijs aan in h eem sen m o e t nadruk g e le g d w o rd e n op het bij het practische lev en aangepaste technische o n d erw ijs en het o n tw ik k e le n van een atm o sfeer d ie de eerb ied je g e n s de arbeid ten g o ed e k o m t . . . E en b eleid , gericht op verp lich t o f algem een o n d e rw ijs m o et niet o n tw ik k eld w o rd en . Sch o len die

1 Bestuursbevel no. 28, april 1942, in Japanese Military Administration in Indonesia:

J A P A N S D O E L S T E L L I N G E N I N

o n d e rw ijs bied en b o ven het bestaande lager o n d e rw ijs, m o eten o veral geslo ten w o rd e n en, nadat het stelsel en de in h o u d van dit vo o rtgezet o n d erw ijs o n d e r­ zocht is, m o g en slechts die sch o len heropend w o rd e n die in het b ijzo n d er n o d ig zijn , e v e n w e l slechts m et g o e d v in d e n van d e o p p erb ev elh eb b er’ —

lagere Japanse autoriteiten hadden dus niet het recht, de heropening van scholen voor voortgezet onderwijs goed te keuren.

In de tweede helft van '42 (door de nederlaag bij M idw ay, de mislukte aanval op Port M oresby en de Amerikaanse landingen op de Salomons­ eilanden was Japan in het defensief gedrongen) werden in Tokio door de staven van leger en vloot en door de bij de zaak betrokken departe­ menten, waaronder zich nu ook het departement van Groot-O ost-Azië bevond, de gedachtenwisselingen over de toekomst van de in de Nanjo bezette landen voortgezet. Daaruit resulteerde het volgende, in januari '43 vastgestelde beginselbesluit van de Contactraad1 :

‘ W an n eer zij gesch ik t w o rd e n geacht als k eizerlijk territoir, zu llen geb ied en van strategische beteken is w e lk e het k eizerrijk m o et vasth o u d en ter v erd e d ig in g van G ro o t-O o s t-A z ië , alsm ed e d u n b evo lk te geb ied en en geb ied en d ie geen m o g elijk h ed en b ied en v o o r een o n afh an k elijk b e w in d , bij het k eizerrijk in g e - lijfd w o rd en . V o o r elk van d ie g eb ie d en zal een bestuursstelsel w o rd e n vastge­ steld, rek en in g h o u d en d m et de tradities, m et het cultu rele peil en m et andere factoren.

O n afh an k elijk h eid zal v erleen d w o rd e n aan d ie g eb ie d en w e lk e d aarvo or in aan m erk in g k o m en in het licht v an hun vro e gere p o litie k e o n tw ik k e lin g , in d ien dit althans van v o o rd e e l w o rd t geacht v o o r de voo rtzettin g van d e o o rlo g en de v o r m in g van G ro o t-O o st-A z ië .

D e tijdstippen w aarop tot het v erlen e n v an o n afh an kelijkh eid o f tot an nexatie zal w o rd e n o vergegaan , zu llen vastgesteld w o rd e n na o v e rw e g in g v an d e v e r­ sch illen d e d esb etreffen de o m stan d igh ed en .’

Als gebieden waaraan ‘onafhankelijkheid’ zou worden verleend, kwa­ men toen slechts China, Birma en de Philippijnen in aanmerking. Op de interne ontwikkeling in die landen (alsook in andere landen in de Nanjo) komen wij straks terug — *hier w illen wij slechts vermelden dat de Contactraad op voorstel van de minister van buitenlandse zaken op 10 maart '43 vaststelde dat Birma ‘onafhankelijk’ zou worden en dat Birma dat op 1 augustus '43 werd, waarna het aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog verklaarde (dat was een voorwaarde

geweest die de Japanners aan de verlening van ‘onafhankelijkheid’ had­ den verbonden). Korte tijd later, op 14 oktober '43, werd ook aan de Philippijnen ‘onafhankelijkheid’ verleend, maar de Philippijnse regering kon er pas na een jaar toe gebracht worden, aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog te verklaren.

Zow el in het geval van Birma als in dat van de Philippijnen ging aan de verlening van ‘ onafhankelijkheid’ vooraf dat een Com m issie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid werkzaam was geweest.

Eerder nog dan Birma o f de Philippijnen was bezet China ‘ onafhan­ kelijk’ geworden. Op een keizerlijke conferentie was in december '42 besloten dat Japan een deel van zijn rechten in China aan het Chinese bewind in Nanking zou overdragen en dat dat bewind het bestuur over de bezette delen van China geheel van de Japanse militairen zou over­ nemen — ook hier werd als contraprestatie geëist dat het Chinese bewind de leiding van Japanse ‘adviseurs’ zou aanvaarden en de oorlog zou verklaren aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten; dat deed het in januari '43.

Aan het verlenen van ‘ onafhankelijkheid’ aan Malakka werd door Japan niet gedacht — het wenste tot in de verste toekomst de vrije beschikking te houden over Singapore dat bij uitstek gerekend werd tot de ‘gebieden van strategische betekenis welke het keizerrijk moet vast­ houden ter verdediging van G root-O ost-A zië’.

En Nederlands-Indië?

O ver de ten aanzien van dat gebied in Tokio getroffen beslissingen dienen wij uitvoeriger te zijn.

In document 1939-1945 D E E L I I b (pagina 150-157)