• No results found

Bezet China

In document 1939-1945 D E E L I I b (pagina 188-195)

Omtrent bezet (oftewel Nanking-)China vermeldden wij reeds dat eind '42 in Tokio besloten werd, zijn ‘onafhankelijkheid’ te erkennen, in ruil waarvoor het Nanking-bew ind aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog zou verklaren. Deze wijziging in het Japanse beleid was gevolg van het besef aan Japanse kant dat zij er in de delen van het immens uitgestrekte land die zij hadden bezet, niet in waren geslaagd, de stille weerstand van de massa des volks te breken. Formeel hadden zij er het bestuur overgelaten aan een bewind dat door een vroegere m ede­ stander van Tsjiang Kai-sjek, Wang Tsjing-w ei, werd geleid — in feite was ook hij verplicht, de aanwijzingen van Japanse ‘adviseurs’ te volgen, en dezen beschouwden het als hun voornaamste taak, de belangen van de Japanse oorlogseconom ie te dienen. Het Westers bedrijfsleven was geheel door Japanners overgenomen, goeddeels door de grote Japanse familieconcerns, en die concerns hadden tevens tal van nieuwe onder­ nemingen opgericht, met name op de gebieden van industrie en handel, die zo snel m ogelijk zo hoog mogelijke winsten wensten te maken. Van de oogsten werd een groot deel door de Japanners gevorderd, zulks in de eerste plaats ten behoeve van de Japanse militairen en van de ca. vierhonderdduizend Japanse burgers die zich in bezet China gevestigd hadden. Wangs bewind vond in die omstandigheden geen steun bij de massa des volks. Vooral in het noorden breidden de communisten, die er al sinds enkele jaren in een aanzienlijk gebied een eigen gezag uitoefenden, hun invloed uit, aanvallen ondernemend zowel op de Japanners als op met dezen collaborerende Chinese autoriteiten. In '41 trachtten de Japanners iets meer greep op de situatie te krijgen door een

Chinese volksorganisatie op te richten die belast werd met de verdeling van de schaarse goederen die voor de burgerbevolking bestemd waren, en die plaatselijk de beschikking kreeg over lichte wapens om aanvallen van de communisten a f te slaan, maar ook die organisatie werd een m islukking: zij werd op grote schaal door aanhangers van M ao gepene­ treerd en van de in distributie gebrachte goederen en de verstrekte wapens verdween een aanzienlijk deel naar de communistische gebieden.

D e verlening van ‘onafhankelijkheid’ aan Nanking-China bracht geen verbetering teweeg in de voor Japan ongunstige situatie. Toen Todjo eind februari '43 in de Contactraad de vraag stelde o f de beleidswijziging effectief was geweest, konden de andere deelnemers aan het overleg slechts antwoorden dat hun daarvan niets was gebleken. D e beleidswij­ ziging had voor de bevolking in Nanking-China in hoofdzaak ongun­ stige gevolgen. De Japanners bleven het gebied exploiteren maar voor de overheidstaken op gebieden als binnenlands bestuur, handel en transport die nu alle door Chinezen moesten worden uitgeoefend, kon Wangs bewind (dat ook de z.g. concessies kreeg te besturen: stadsgebie­ den, in Sjanghai bijvoorbeeld, waar de Chinese soevereiniteit niet had gegolden) geen competente krachten ter beschikking stellen, ‘ most o f the Chinese', schrijft Irije, ‘ who had replaced Japanese local administrators were unskilled, incompetent and corrupt. ' 1

In september '43, d.w.z. in de periode waarin de Contactraad naar het denkbeeld toegroeide om het gebied in de Pacific en in de Nanjo dat tot het uiterste verdedigd zou worden, te beperken, werd in de raad, het verzet van de legerstaf ten spijt, ook de conclusie bereikt dat het wenselijk was, vrede te sluiten met Tsjiang Kai-sjek. Japan zou daar een hoge prijs voor moeten betalen: het zou, dat werd beseft, zijn troepen uit China moeten terugtrekken. Dat zou evenwel het voordeel bieden dat meer divisies ter beschikking zouden komen om het Amerikaanse offensief op te vangen. Een voorwaarde was daarbij dan w el dat Tsjiang Kai-sjek zich van de Amerikanen en Britten zou losmaken en in enigerlei vorm een militair bondgenootschap met Japan zou aangaan. ‘ Het enige land’, zei de minister van buitenlandse zaken, ‘waarmee op het ogenblik de m o­ gelijkheid bestaat om de vijandelijkheden te beëindigen, is China; het is op het ogenblik niet m ogelijk, met de andere vijandelijke mogendheden de oorlog te beëindigen’ (zij hadden immers Japans onvoorwaardelijke overgave geëist). ‘Japans positie zou enorm versterkt worden als het

C H I N A — ‘EEN M O L E N S T E E N ’

Chinese probleem kon worden opgelost; lukt dat niet, dan zal zij alleen maar slechter worden.’ 1 Todjo viel hem bij en de Contactraad ging er accoord mee dat via W ang verbinding zou worden opgenomen met Tsjiang Kai-sjek. Deze ging op het Japanse aanbod niet in en het gevolg was dat ‘het Chinese probleem’ als een molensteen om Japans hals bleef hangen.

Daarin kwam tot op de dag van Japans capitulatie geen wijziging.

Terugblik

In het beleid dat de Japanners tijdens de Tweede W ereldoorlog in Azië hebben gevoerd, vallen drie dingen op: ten eerste, hoe w einig oprechte steun zij in de meeste door hen bezette gebieden hebben ontvangen bij hun streven, een ‘Groot-O ost-Aziatische Welvaartssfeer’ te vormen, ten tweede, hoe hol dat beleid was, voorzover het er op was gericht onaf­ hankelijke staten te doen ontstaan, en ten derde, in hoeveel gebieden het gekomen is tot daadwerkelijk verzet tegen de Japanners, al o f niet in samenwerking met de Geallieerden en in elk geval steeds als een vorm van steunverlening aan dezen.

Wat het eerste betreft: er is geen gebied geweest waar de inheemse bevolking, ook als delen er van de Japanners bij hun komst als bevrijders hadden begroet, niet na betrekkelijk korte tijd gevoelens van afkeer jegens hen ging koesteren. Het optreden van de Japanners was overal even arrogant en van de hogere beschaving die zij beweerden te bezitten, merkte men niets. Integendeel: hun militairen gingen zich menigmaal aan gruwelijke wreedheden te buiten en voor lichte vergrijpen waren als straf lichamelijke tuchtigingen schering en inslag — aan dergelijke tuch­ tigingen was de Japanner van jo n gsaf gewend maar zij pasten niet in het cultuurpatroon dat men in de Nanjo aantrof. Daar kwam bij dat, als gevolg van de oorlog en de Japanse vorderingen van levensmiddelen, het voorzieningspeil van de inheemse bevolkingen overal daalde. Geen ‘Groot-Oost-Aziatische W elvaartssfeer’, maar een Groot-O ost-Aziati­ sche Armoedesfeer werd door de Japanners geschapen. Behalve misschien in Frans-Indo-China ontpopten zij zich overal als hardere meesters dan de Europeanen en Amerikanen waren geweest die zij verdreven hadden. Vooral ook de op grote schaal ingevoerde gedwongen arbeid wekte sterke

weerstanden. Wat Nederlands-Indië betreft, zullen wij dat alles in vol­ gende hoofdstukken van dit boekwerk nog in bijzonderheden beschrij­ ven.

Het Japanse beleid om in het door hen beheerste gebied onafhanke­ lijke staten te doen ontstaan, mag men hol noemen omdat het verlenen van werkelijke onafhankelijkheid nimmer in Japans bedoeling heeft gelegen: het was een beleid dat in Japan, in de betrokken landen en in de wereld van Japans tegenstanders een propagandistisch effect beoogde maar bij de Japanners-zelf het gevoel van eigen superioriteit niet wegnam en dat die ‘onafhankelijkheid’ dan ook steeds w ilde combineren met voortzetting van een dominerende Japanse invloed. Noch in Birma, noch op de Philippijnen, noch in N anking-China is van een werkelijke onaf­ hankelijkheid sprake geweest — zeker, het bewind van Ba M aw in Birma, dat van Laurel op de Philippijnen en dat van Wang in China zijn zich te buiten gegaan aan pro-Japanse uitlatingen (in Nederlands-Indië geldt voor Soekarno en anderen hetzelfde) en hebben het zelfs tot oorlogs­ verklaringen aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten laten komen, maar dat heeft er niet toe geleid dat zij meer feitelijke steun gegeven hebben aan de Japanse oorlogvoering. D ie oorlogsverklaringen waren een gebaar, even hol als het Japanse ‘onafhankelijkheids’-beleid, in welk kader zij afgedwongen werden. Japan heeft met dat beleid zijn positie tijdens de oorlog niet weten te versterken en ook de Japanse verwachting, neergelegd in het door ons aangehaalde, uit ju li '44 daterende stuk met betrekking tot de m ogelijke ‘ onafhankelijkheid’ van O ost-Indië: ‘dat Japan er een vaste basis zou verwerven waarvan het in de toekomst gebruik zou kunnen maken in zijn strategie-op-lange-termijn voor het zich weder oprichten van het Japanse keizerrijk’, is niet verwezenlijkt; los nog van het feit dat er van dat ‘zich weder oprichten’ in de oude, imperialistische vorm geen sprake is geweest, hebben de jaren van de Japanse bezetting in China (alsook in Korea) en in de landen van de Nanjo bij velen een diepe wrok jegens Japan gewekt, niet wezenlijk verschillend van die welke in de bezette landen van Europa gewekt is door N azi- Duitsland.

O ver Nederlands-Indië hebben wij nog iets toe te voegen en w el dat er in de Nanjo geen gebied is geweest waar de verwezenlijking van de politieke aspiraties van de inheemse politieke elite die zich althans uiterlijk aan Japans zijde schaarde, zo onzeker is geweest. Had Japan zich kunnen handhaven en zouden als gevolg daarvan aan de top van het keizerrijk de machtsposities van de Japanse leger- en van de Japanse marinestaf zijn versterkt, dan zou Indië, naar men moet aannemen, een

T E R U G B L I K

Japanse kolonie zijn geworden, te vergelijken met Korea. D ie leger- en die marinestaf wensten ongehinderd te blijven beschikken over Indië’s hulpbronnen — zij zijn het geweest die de Contactraad te Tokio op 31 mei '43 tot het (geheim gehouden) besluit brachten dat Indië, aan welks bevolking bij die gelegenheid slechts ‘deelnem ing aan het bestuur’ werd toegezegd, bij Japan zou worden ingelijfd. D e verzwakking van Japans militaire positie noopte nadien Japans heersers, toch de w eg te volgen die tot Indië’s ‘ onafhankelijkheid’ zou leiden — een ‘ onafhankelijkheid’ evenwel die geenszins aan de wensen der Indonesische nationalisten tegemoet kwam: het laatste besluit dat, op 17 ju li '45, terzake door de Opperste Oorlogsraad in Tokio genomen werd, hield in dat geen een­ heidsstaat Indonesië zou worden opgericht maar een federatieve staat, ‘O ost-Indië’ ; de datum van oprichting van die staat werd geheel in het midden gelaten en de militaire autoriteiten in de Nanjo aan w ie de realisering van het genomen besluit werd opgedragen, waren op de dag waarop Japan capituleerde, niet verder gekomen dan dat de Commissie tot onderzoek van ‘de onafhankelijkheid van O ost-Indië’ in een tot voorbereiding daarvan was omgezet, dat die nieuwe commissie op 18 augustus geïnaugureerd zou worden en dat vastgesteld was dat Java, onder strikt Japans toezicht, verm oedelijk op 7 september '45 als eerste gebiedsdeel ‘onafhankelijk’ zou worden; ook Java zou dan aan Groot- Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog moeten verklaren. Tot dat absurde gebeuren is het niet meer gekomen.

Het is wellicht vooral de opvallende terughoudendheid in het Japanse beleid met betrekking tot Indië geweest die Soekarno gestimuleerd heeft tot, zoals nog blijken zal, excessief pro-Japanse en anti-Geallieerde uitlatingen — geen nationalistische voorman in de landen van de Nanjo heeft zozeer zijn best gedaan om bij de Japanners de indruk te wekken dat hij voor hen een betrouwbare bondgenoot zou zijn. Hij wedde daarmee op het verkeerde paard. Indonesië’s toekomst verbond hij aan die van een grote mogendheid die de oorlog zou verliezen — een mogendheid bovendien die juist niet het Indonesië w ilde doen ontstaan dat hèm als ideaal voor de geest stond.

N u het derde punt waarbij wij nog wilden stilstaan: dat het in zoveel door Japan bezette gebieden gekomen is tot daadwerkelijk verzet tegen

de Japanners. Dat geldt niet alleen voor China waar zij de militaire weerstand van de twee rivaliserende krachten: de nationalisten en de communisten, niet hebben kunnen breken, maar ook voor de Nanjo. In Birma vorm de zich een Anti-fascistische Nationale Vrijheidsliga, werden de Japanners bestreden door kleine guerrillatroepen welke door Force 136 waren bewapend, en liep in een laat stadium Aung San met het gehele Birmaanse Nationale Leger naar de Britten over. In Thailand kregen de Britse en de Amerikaanse geheime dienst in het laatste oorlogsjaar belangrijke hulp van de inheemse autoriteiten en maakten dezen zich klaar om samen met de Britten de Japanners te bestrijden. Op Malakka vorm de zich een, overigens zwakke, M aleise verzetsbeweging en was voorts sprake van krachtig verzet van de grote Chinese bevolkingsgroep, zow el van diegenen uit die groep die zich met Tsjiang Kai-sjek verbon­ den voelden, als van de communisten en hun aanhang. Het waren die communisten die een Anti-Japanse Volksunie oprichtten en een Anti- Japans Volksleger dat uiteindelijk, mede door de steun van Force 136, enkele duizenden gewapenden omvatte. M edio '45 had Force 136 op Malakka meer dan honderd geheime agenten en zes eigen guerrillagroe­ pen te velde, die er allen voldoende plaatselijke steun vonden — het is ook die plaatselijke steun geweest die het Spencer Chapman mogelijk maakte, zich meer dan drie jaar lang in de jungle te handhaven. Op de Philippijnen kon de linkse Hukbalahap in het eerste jaar van de Japanse bezetting ca. tienduizend gewapenden op de been brengen, kwamen er later door de Amerikanen bewapende guerrillagroepen die op Luzon bijna twintigduizend en op Mindanao bijna veertigduizend gewapenden telden, en ontstond van april '44 a f een situatie waarin MacArthur dagelijks meer dan honderd telegrammen met geheime inlichtingen ontving — een verkeer met spionagegroepen dat van eenzelfde intensiteit was als dat wat het Nederlandse Bureau Inlichtingen in de hongerwinter onderhield met de spionagegroepen in bezet Nederland. In Oceanië verleende, dank zij de steun van inheemsen, het tijdig door de Austra­ lische marine opgebouwde net van Coastwatchers vitale steun aan de Amerikaans-Australische oorlogvoering en in Frans-Indo-China ten­ slotte werden de Japanners in het noorden van '42 a f bestreden door de communistische Vietminh die in delen van Vietnam een eigen gezagsap- paraat had opgebouwd.

Nederlands-Indië ontbreekt in deze opsomming. Was er dan geen daadwerkelijk verzet? Ja. In ons vorige deel wezen wij er al op dat kleine detachementen van het Knil op Java (daar samen met Britse en Austra­ lische militairen), Sumatra, Borneo en Celebes enige tijd buiten handen

T E R U G B L I K

van de Japanners zijn gebleven, dat op Tim or door Australiërs en Knil- militairen bijna een jaar met de Japanners strijd is gevoerd en op de Vogelkop van N ieuw -G uinea door een Nederlandse groep zelfs bijna tw ee-en-een-half jaar, en daar voegen wij nu samenvattend aan toe (nadere bijzonderheden komen in volgende hoofdstukken), dat er op Java en Sumatra sprake is geweest van verzet van de zijde van N eder­ landers (vóór hun internering), Indische Nederlanders en Indische C h i­ nezen en dat er ook verzet is gepleegd door Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen (hoofdzakelijk ex-militairen van het Knil), maar dat zich overigens van de zijde der inheemsen maar weinige duidelijke gevallen van actief verzet hebben voorgedaan: in Atjeh en op Borneo een plaat­ selijke opstand van fanatieke M oslim s, op Java in '43—'44 in enkele districten een soort volksopstand, vooral uit weerzin tegen de Japanse rijstvorderingen, en begin '45 een kortstondige anti-Japanse rebellie van een eenheid van een van de door de Japanners opgerichte hulpkorpsen en tenslotte midden '45 twee kleine plaatselijke opstanden in Atjeh. Pogingen om van C eylon uit geheime verbindingen met Sumatra op te bouwen zijn tot in de zomer van '45 mislukt. Pogingen om van Australië uit dergelijke verbindingen met Java, het belangrijkste eiland in de archipel, op te bouwen zijn tot het einde toe mislukt — wèl is de Nederlandse geheime dienst van Australië uit er in '44—45 in geslaagd, in het oosten van de archipel enkele operaties te ondernemen waardoor tenslotte een klein net van Coastwatchers ontstond.

Wij vragen speciale aandacht voor onze nu volgende conclusie; zij luidt: het totale beeld dat Nederlands-Indië biedt, verschilt wezenlijk van dat van alle andere landen in de Nanjo en zulks vooral omdat het van de inheemse wereld uit (de inheemsen vormden 98 % van de bevolking) niet tot daadwerkelijk verzet van betekenis tegen de Japanners is geko­ men en omdat de Nederlandse geheime diensten van C eylon en Australië uit er de gehele oorlog door niet in zijn geslaagd, vaste verbindingen op te bouwen met de grote eilanden.

D e talrijke mislukte operaties van die geheime diensten zullen wij in ons volgende deel beschrijven - dit deel wijden wij verder aan wat in dat van de Geallieerde wereld zo opvallend geïsoleerde Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting is geschied.

In document 1939-1945 D E E L I I b (pagina 188-195)