• No results found

Jan Rudolph Slotemaker de Bruïne: ‘sociaal’ geen vies woord

In document VU Research Portal (pagina 33-37)

openheid en bescheidenheid

2.2 Jan Rudolph Slotemaker de Bruïne: ‘sociaal’ geen vies woord

Kuyper kon zijn toespraak uit mei 1918 niet zelf in de praktijk brengen, want tweeënhalf jaar later overleed hij. De volgende generatie moest de handschoen oppakken. De hervormde dominee Jan Rudolph Slotemaker de Bruïne trad op de voorgrond door de ‘sociale kwestie’ in verband te brengen met het geloof en met de kerk.13

Slotemaker was opgegroeid als zoon van een vrijzinnige notaris. Zijn moeder kwam uit de bevindelijke hoek. Hij publiceerde als dominee te Haulerwijk al over moderne thema’s als communisme, bewapening, geloof in de twintigste eeuw en de volkskerk. Door zijn ervaringen in de arme gemeentes Beilen en Haulerwijk was hij van mening dat de kerk met een sociale ethiek diende te komen. Hij stelde in zijn werk als predikant de ‘sociale kwesties’ meer dan eens aan de orde. Volgens zijn biograaf Groenewold wilde hij, anders dan Kuyper, christendom en socialis-me nader tot elkaar brengen.14

Slotemaker wilde met de publicatie van zijn belangrijkste werk over christen-dom en ‘het sociale’, Christelijk sociale studiën (1908), een tegenwicht bieden aan de buitenkerkelijke sociale verenigingen. Zijn werk was bedoeld om kerkleden meer begrip bij te brengen van de werking van maatschappelijke ontwikkelingen. Vanaf 1908 was Slotemaker vanwege zijn bevlogenheid als privédocent verbon-den aan de Utrechtse theologie-faculteit. In 1916 werd hij als kerkelijk hoogle-raar verbonden aan de Utrechtse universiteit voor de vakken dogmatiek, ethiek, kerkgeschiedenis en kerkrecht. In 1921 verruilde hij de kerkgeschiedenis voor de studie naar het sociale vraagstuk.15 Het was volgens hem noodzakelijk om de ge-middelde christelijke lezer te scholen over dit vraagstuk zonder daarbij direct een oordeel klaar te hebben over het socialisme. Slotemaker betrachtte daarom in zijn publicaties een zekere mate van objectiviteit, zodat lezers hun eigen oriëntatie-punt konden nemen.16

12 Kuyper, Wat nu?, 22.

13 J.J. Buskes, Hoera voor het leven, 16.

14 C. Groenewold, Christelijk en sociaal. Biografie van J.R. Slotemaker de Bruïne (Hilversum: Verloren, 2007), 20.

15 Idem, 53.

16 J.R. Slotemaker de Bruïne, ‘Het hedendaagsche sociale vraagstuk. Een eenvoudige uiteenzetting’ in: P.A. Diepenhorst en J.R. Slotemaker de Bruïne (red.), Christendom en maatschappij (Utrecht: G.J.A. Ruys, 1918), 4.

In Utrecht kreeg Slotemaker veel invloed op de studenten theologie, maar ook geïnteresseerden vanuit andere faculteiten luisterden naar zijn colleges en refera-ten en werden beïnvloed door zijn boeken. Het contact met latere doorbrekers vond plaats via de collegebanken en binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Maar ook in de jongelingsverenigingen van de Gereformeerde Kerken in Neder-land werd Slotemaker gelezen.17 Zijn Christelijk sociale studiën verschenen ook in een volkseditie, zodat brede lagen van de bevolking kennis konden maken met de theologisch-sociale onderzoekingen van Slotemaker. Hij bewoog zich daarbij aanvankelijk alleen op maatschappelijk en kerkelijk terrein. Tot 1917 liet hij de politiek links liggen.

Slotemaker verleende veelvuldig en graag zijn medewerking aan de ncsv. Vol-gens Groenewold strekte Slotemakers docerende werk zich spoedig ‘over de ge-hele studentenwereld uit. Zo riep de ncsv herhaaldelijk zijn hulp en deskundig-heid in en nodigde hem voor conferenties en studiekampen uit. Daarmee bereikte hij ook studenten van andere faculteiten.’18 Door zijn betrokkenheid bij de ncsv bereikte Slotemakers boodschap over het sociale vraagstuk een groot deel van de protestantse studentenwereld. Hij werd niet alleen door Buskes maar ook ande-re studenten ervaande-ren als een vooruitstande-revend, open en ethische theoloog. Het was zijn grote verdienste dat hij zag en erkende dat er verandering nodig was in de ver-houding tussen kerk en samenleving. Het bleef niet bij die constatering, hij wees ook de plek aan waar die verandering moest plaatsvinden.

Door de verbeterde arbeidsomstandigheden hadden arbeiders meer tijd gekre-gen. Met die gewonnen tijd groeide ook de interesse voor de samenleving, zeker omdat de arbeider met de democratisering van 1918 een belangrijke politieke fac-tor was geworden. De kerk moest volgens Slotemaker de vrije tijd van de arbei-ders ‘vullen met de geestelijke goederen, waarvan zij zegt de draagster te zijn’.19 Slotemaker ontkende niet dat er al eerder mensen binnen de kerk bezig waren geweest met sociale vraagstukken, maar het gebeurde vaak op een volgens hem verkeerde manier: ze hielden noch rekening met de moderne tijd noch met het daadwerkelijke onrecht achter het sociale vraagstuk. Een voorbeeld waren de zo-genaamde ‘Schriftuurlijke’ christenen die de achturige werkweek verwierpen op basis van de twaalf uur die in de Bijbel voorkwam (Johannes 11:9). ‘Lieve men-schen, maar die alleen niet weten, dat tusschen tweeduizend jaar geleden en thans niet alle bedrijven precies eender zijn gebleven.’20

Slotemaker wilde de angst bij kerkelijke mensen voor woorden als ‘socialisme’, ‘sociaal’ en ‘sociologie’ wegnemen. Het waren volgens hem slechts aanduidingen voor samenlevingsvormen. Door de manier waarop het woord ‘socialist’ door so-cialisten gebruikt werd, leek het slechts te dienen als ‘aanduiding van één zeer be-grensde overtuiging omtrent het sociale vraagstuk’.21 Achter sociale tendensen zit-ten geestelijke overtuigingen, en ook het religieuze is principieel sociaal. De goede verstaander kon uit deze woorden van Slotemaker concluderen dat je sociaal kon 17 Buskes, Hoera voor het leven, 17.

18 Groenewold, Christelijk en Sociaal, 41.

19 J.R. Slotemaker de Bruine, De kerk en de sociale vragen (Utrecht: G.J.A. Ruijs, 1919), 6. 20 Idem, 12.

zijn zonder socialist te worden en het christendom los te laten.

Hij vond het onverstandig om de ogen te sluiten voor sociaal-democratische ge-voelens bij christenen, ook omdat de jongeren modern georiënteerd waren, ‘dat is feitelijk: sociaal-democratisch georganiseerd.’22 Op het moment dat de kerk de sociaal-democratie volledig buiten zou sluiten, zou ze een grote groep van haar le-den afstoten. De sociaal-democratie had volgens Slotemaker bovendien belangrij-ke thema’s aangeroerd. Als de sociaal-economische verdeling eerlijbelangrij-ker was, bracht dat een bijbels ideaal van een rechtvaardige wereld dichterbij. Als er op die manier naar gekeken werd, kon de kerk eenvoudig naar de sociaal-democratie luisteren. Haar streven hield immers verband met christelijke waarden als naastenliefde en rechtvaardigheid. De band tussen de kerk en de samenleving was in het bijzonder voor de Nederlandse Hervormde Kerk belangrijk, omdat deze kerk als ‘volks-kerk’ een belangrijke maatschappelijke plicht had:

Ik moet er nu bij zeggen, dat deze dingen voor Hervormde menschen nog belangrijker zijn dan voor anderen, omdat de Hervormde Kerk de ‘volkskerk’ is. Ik weet heel goed, dat er over dit woord wordt gelachen en dat met dit woord wordt gevochten; dat het dus een ge-vaarlijk woord is. Ik weet, dat de een, als hij het woord ‘volkskerk’ hoort, daarin de gedach-te leest, dat binnen die kerk dan ook alles nagisgedach-ten moet, wat er gist in het volk en dat dus iedere prediking binnen die kerk moet toegelaten zijn. Ik weet, dat anderen ons meewarig aanzien en zeggen: Gij zijt de volkskerk? Hoeveel procent van het volk is nog bij uw kerk? Maar er is een zin in het woord ‘volkskerk’, die buitengewoon gezond is en historisch vol-komen juist. Het is deze, dat deze kerk en ons volk in hetzelfde jaar 1568 [het begin van de tachtigjarige oorlog] zijn geboren en dat zulke dingen den merk drukken op een volk, dat het ook na eeuwen niet is uitgesleten; dat het ook bij alle ongeluk en alle botsingen niet al zijn werkelijkheid verloren heeft.23

Slotemaker gaf hiermee het signaal af dat de moderne tijd vroeg om een actualise-ring van de oude volkskerk. De taak van deze kerk was nog steeds van grote om-vang, hoewel hij besefte dat zij aan kracht had ingeboet. Er was niet zoveel volk meer bij de kerk, maar de kerk moest nog steeds een publieke speler zijn:

Toen in Augustus 1914 de oorlog uitbrak, waren plotseling de kerken geweldig vol. Toen wa-ren de Hervormde Kerken overvuld van niet-kerksche menschen, maar die, als alles wankelt en als zij grijpen naar iets boven de dingen van den tijd en grijpen willen naar de eeuwigheid, die dingen zoeken in wat voor hen dè kerk is. En op den biddag in November 1918 waren onze Hervormde Kerken overvuld van niet-kerksche menschen, die bij het nationaal besef, dat door allen henen ging, iets van wijding en dank en bidden zoeken gingen in die kerk.

Slotemaker benadrukte de kansen die er lagen voor de kerk: ‘wat hebt gij een ont-zaglijke kans, als gij ons volk begrijpt’.24

Er waren naast Slotemaker ook anderen die in die periode op een vergelijkbare manier over deze zaken nadachten. In Eltheto, het verenigingsblad van de ncsv, schreef ook Scholten over het sociale vraagstuk en de rol van de kerk. Ook hij pleitte voor een pragmatische toon wanneer er gesproken werd over socialisme. Toch was socialisatie bij Scholten in tegenstelling tot Slotemaker een zeer belang-22 Idem, 13.

23 Idem, 24. 24 Ibidem.

rijk ideaal, het draaide namelijk om ‘erkenning van de persoonlijkheid van de ar-beider’ en ‘beperking van de beschikkingsmacht van den ondernemer.’25 Begrip-pen als ‘sociaal’ en ‘socialisme’ moesten bij zowel Slotemaker en Scholten weer hun gewone Nederlandse betekenis krijgen; het opkomen voor de rechten van de medemens. De partijpolitieke connotaties moesten daarom worden losgekoppeld van de woorden. Dit bood een belangrijke invalshoek voor doorbrekers om de keuze te kunnen maken voor een sociale houding of zelfs socialistische politiek. Als het socialisme slechts een zakelijke vertolking was van een religieus ideaal van gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid in de samenleving, dan was het geen con-current voor het christendom en schaadde het niet je geloof als je voor het socia-lisme koos.

De kerk had volgens Slotemaker een richtinggevende taak in het ophelderen van de posities van socialisme en christendom: de kerken moesten ‘… de leiden-de beginselen toonen’ en ‘… leiden-de bron aanwijzen voor leiden-de benoodigleiden-de geestelijke kracht’.26 Daarmee bedoelde hij dat sommige mensen die kozen voor het socia-lisme door het afgezwakte geluid van de kerk langzaamaan vergaten wat de oor-sprong was van hun sociale gedachten: het evangelie. Als de kerk hun voortdu-rend het evangelie als bron voor het sociale denken zou voorhouden, zouden mensen niet langer de kerk links laten liggen en het socialisme als vervanger van de kerk zien. Tegelijkertijd zouden alle kerkgangers dan oog houden voor de nood van de wereld. Hier ging het bij Slotemaker uiteindelijk om: de kerk weer interes-sant maken voor de sociaal bewuste christenen en daarnaast de christenen die niet sociaal bewust waren met het sociale vraagstuk in aanraking laten komen. Het was een duidelijk kerkelijk gemotiveerde reactie op de aantrekkingskracht van het so-cialisme.

De teksten van Slotemaker waren inspirerend voor sommige gereformeerde en veel hervormde studenten uit die tijd. Zij herinnerden zich echter liever de predi-kant en hoogleraar Slotemaker, dan de Slotemaker die van 1922 tot 1941 in ver-schillende hoedanigheden politiek zou bedrijven voor de chu. In de woorden van Buskes: ‘Noch aan de theologische noch aan de politieke en sociale ontwikkeling van de latere jaren vond Slotemaker aansluiting. Zijn politieke loopbaan werd een teleurstelling’.27

Als politicus had Slotemaker minder aansluiting bij de veranderingsgezinde jon-ge ren. Zijn belangrijkste wapenfeit was het doorvoeren van de Ziektewet in 1929, korte tijd voor zijn aftreden als minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. Als minister van Sociale Zaken in het tweede kabinet-Colijn (1933-1935) introduceer-de hij geen werkloosheidswet, maar een crisiscomité. Dit had als grondslag dat burgers het met een beetje hulp van de overheid uiteindelijk zelf moesten zien te rooien. Het overheidsbeleid werd bepaald door het gezond houden van de over-heidsbegroting en het voorkomen van waardeverlies van de gulden. Op veel sym-pathie kon dit beleid bij de doorbrekers niet rekenen. Desondanks boekte Colijn bij de verkiezingen van 1937 zetelwinst. Door de bezuinigingen van het kabinet Colijn waren veel gemeenten afhankelijk van inzamelingen om de werkloosheids-25 Ibidem.

26 Slotemaker, ‘Het hedendaagsche sociale vraagstuk’, 16. 27 Buskes, Hoera voor het leven, 16-17.

bestrijding en de armenzorg te kunnen regelen. Slotemaker was verantwoordelijk voor deze maatregelen, en velen zagen het als verloochening van zijn eigen idea-len.28 Was hij immers niet de sociale predikant die de sociale zaak op de publieke agenda had gezet? Was hij geen voorstander van een eerlijke en sociale samenle-ving? Dat waren de vraagtekens die de doorbrekers plaatsten bij Slotemakers op-treden als politicus. Waar Slotemaker de handschoen had laten vallen, moesten de doorbrekers hem weer oppakken.29

In document VU Research Portal (pagina 33-37)