• No results found

Van eenheid bij Gunning, Kuyper en Hoedemaker naar eenheid bij Barth

In document VU Research Portal (pagina 78-84)

openheid en bescheidenheid

3.5 Van eenheid bij Gunning, Kuyper en Hoedemaker naar eenheid bij Barth

Na het bovenstaande rijst de vraag of de eenheid zoals de drie beschreven theo-logen zich elk op zijn manier voorstelden potentie bood voor de ‘doorbraak’ op kerkelijk en maatschappelijk gebied. Volgens Kuyper kreeg de eenheid vorm in een strak aan de belijdenis gebonden kerk. Hoedemaker pleitte voor herleving van de confessionele kerk ten dienste van het hele volk. Gunning streed voor een kerk waar de zichtbare eenheid zou worden hersteld, als teken van Gods eigen-lijke bedoeling met de wereld. De Zwitserse theoloog Karl Barth vormde daarbij voor veel doorbrekers een eindpunt van de ethische of gereformeerde theologi-sche stromingen. Dat had veel met zijn actualiteitswaarde te maken. Gunning was een theoloog zonder politieke aspiraties en met een zelfbeperkende tucht, Hoe-demaker was te nostalgisch en ouderwets, Kuyper te geconcentreerd op het zelf-standig functioneren van de kringen. Er was duidelijk gebleken dat de tijd rijp was geworden voor eenheidsdenken, maar geen van de geboden eenheidsinitiatieven voldeed. Er vond met name in de kringen rond het ncsv en de jongere ethische theologie een herleving van Gunnings gedachtegoed plaats die uitmondde in een interesse voor Barth. Hoedemakers invloed was vooral zichtbaar in de commissie tot Kerkherstel. Kuyper stond vooral symbool voor het te zelfbewuste, georgani-seerde christendom in de samenleving en diende daarom vooral als voorbeeld van hoe het niet moest.

De erfenis van Gunning speelde geen doorslaggevende rol in de hervormingen van de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij bood echter wel een perspectief op de kerk waar de doorbrekers hun vernieuwende denkbeelden uit konden halen. Hij wilde een grotere nadruk op de gemeente als openbaringsplek, een plek waar de woorden van Jezus een menselijke vorm hadden gekregen. Hierbij was het vol-gens hem van belang dat er ruimte was voor verschillen maar ook eerbied voor de eerdere openbaringen en tradities. Orthodoxie was voor Gunning belangrijk. Starheid, partijvorming en beginselvastheid zag hij dan ook niet als kenmerken maar vooral als uitwassen van de orthodoxie. Dat inspireerde de jonge protes-tantse theologen uit de ncsv. Maar de kerkhervorming die in de jaren dertig van de twintigste eeuw werd ingezet en na de oorlog in een kerkorde resulteerde zou volgens Buskes ondenkbaar zijn geweest, zonder Karl Barth. Er waren bij de Ne-derlandse kerkhervorming zeer veel mensen betrokken die beïnvloed waren door 77 Idem, 188.

Barth. De basis voor een nieuwe kerk moest volgens Gunning het geloof van de kerkelijke gemeente zijn. Volgens Barth was daar een hernieuwde aandacht voor het Woord van God voor noig. Ook de nadruk op de belijdenis van het geloof in de opstanding van Christus als enig genadeschenkend moment in de geschiedenis hoorde volgens Barth bij het geloof van de gemeente.

Die nieuwe interesse voor de persoon en het werk van Gunning viel ongeveer samen met de introductie van de dialectische theologie van Barth in Nederland. De eerste druk van diens boek over de Römerbrief (1919) werd nog door weinig mensen gelezen, maar met name zijn tweede druk maakte op een groep ncsv-ers grote indruk.79 Nadat Nico Stufkens dit werk van Barth had geïntroduceerd za-gen velen dit als een oplossing voor de spagaat waarin zij zich bevonden als grote middengroep die noch het neocalvinisme van Kuyper verkoos noch het vrijzinnig geloof.80 In de woorden van Buskes:

Het scheen welhaast, dat er slechts twee mogelijkheden waren: het oude geloof trouw blij-ven, maar dan ook Kuyper volgen in zijn afwijzing van de Schriftkritiek, zijn wetenschaps-beschouwing, zijn antithesebelijdenis en christelijke politiek en dan veel van Bavinck zelfs als gevaarlijk beschouwen, óf de Schriftkritiek aanvaarden en dan radicaler nog dan Gun-ning en de oude De la Saussaye het gedaan hadden, het neocalvinisme in zijn geheel afwij-zen, ook in politiek, sociaal en cultureel opzicht, maar dan ook het oude geloof prijsgeven, om op zijn best een laatste toevlucht te vinden in een religieussocialisme, dat toch eigen-lijk de kern van de bijbelse boodschap, het geloof in Jezus Christus, had afgeschreven.81 Barth was de uitweg uit dit dilemma. In de theologie van Barth draaide het om een directe invloed van godswege op de genade die aan mensen wordt geschonken. Ook rekende zijn theologie af met de menselijke karikaturen van de wegen tot ge-nade. Hij bood een strakke theologische lijn, die gebaseerd was op de Schrift. Vol-gens Barth kwam het er altijd op aan om de openbaringen in de Schrift in de prak-tijk te brengen in de vorm van ethiek,82 sociale en politieke overtuiging.83 Barth werd zelf reeds in 1915, voor de publicatie van zijn Römerbrief, lid van de Zwit-serse sociaal-democratische partij.84

Het una sancta-ideaal en de partijloosheid van Gunning alsmede zijn bijzonde-re persoonlijkheid en de controverse met Kuyper zorgden er voor dat een grote groep jongere theologen die in de jaren twintig en dertig kritiek hadden op Kuy-per, sympathie koesterden voor Gunning. De nadruk die Gunning in zijn latere jaren op de belijdenisgeschriften legde, deed hen echter zoeken naar alternatieven. Barth stond evenals Gunning voor bescheidenheid van de mens in zijn zoeken 79 Buskes, Hoera voor het leven, 78; eerste druk: K. Barth, Der Römerbrief (Bern: G.A. Baschlin, 1919). 80 Brinkman, De theologie van Karl Barth, 15.

81 Buskes, Hoera voor het leven, 77.

82 Hoewel volgens Berkouwer en anderen de christelijke ethiek bij Barth in systematische vorm ontbrak: Brinkman, 27.

83 Ook Gunning had naar verluid geen bezwaar tegen openheid voor de sociale kwestie alhoewel hij meende dat er geen sociale kwestie zou bestaan als de christelijke gemeente haar plicht vervulde, zo bleek uit zijn periode als Leidse hoogleraar. Zie Bevlogen Theologen. Geëngageerde predikanten in

de negentiende en twintigste eeuw o.r.v. P.E. Werkman en R. van der Woude (Hilversum: Verloren,

2012), 238.

naar een relatie met God en het goddelijke. Ook de zelfverloochening als theolo-gisch begrip, maar met name als eschatolotheolo-gische verwachting, was bruikbaar voor veel latere barthianen.85 Onder hen was ook Miskotte, die we eerder als vertolker van het Gunning-gedachtegoed zagen optreden.86 Al het menselijke (organisatie, vereniging, partij maar ook de kerk) verbleekte volgens Miskotte bij de eindver-wachting die Gunning voorspiegelde. Daarom moest je jezelf verloochenen om dichterbij het waarlijk menselijke te komen. Volgens Barth en Gunning was dat in de openbaring van Christus, die echter in zijn volkomen betekenis verborgen bleef voor de mensheid in haar huidige zondige toestand.

Een discusie die tijdens de opkomst van het barthianisme in Nederland werd gevoerd, was of het mogelijk was tegelijk volgeling van Bath en ethisch te zijn. In 1926 schreef J.H. Semmelink een proefschrift over Gunning waarin hij en synthe-tische, personalistische interpretatie van Gunning gaf. Hij miste die synthese, ‘de eenwording van God en mens, de geheiligde persoonlijkheid’87 bij Barth. De uit-daging lag vooral bij barthianen als Miskotte, Noordmans en Haitjema om te laten zien welke lijnen er te trekken waren tussen Gunning en Barth en waar misschien zelfs een tegoed bij Gunning ten opzichte van Barth aangewezen kon worden.88

Bij Barth werd echter het cultureel-fijnzinnige gemist dat vooral bij Gunning veel werd gevonden en bewonderd. Barth ging ook systematischer te werk. Een ander verschil was dat beiden de moderne tijd waardeerden, maar dat dit bij Gun-ning niet tot kerkelijk-organisatorisch en politiek concreet handelen leidde en bij Barth namelijk tot oprichting van de Bekennende Kirche en lidmaatschap van een sociaal-democratische partij. De nieuwe generatie zag bij de neocalvinisten een vergoddelijking van de confessie enerzijds en een verering van de natuur of het religieus maken van het profane bij vrijzinnigen anderzijds.89 Schilder bestreed Barth en de barthianen overigens door naar Gunning te verwijzen en op grond daarvan te stellen dat Barth niet nieuws te melden had.90 Deze bewering is zoals we zagen onjuist. Het is beter om te stellen dat Barth in Nederland een specifiek Nederlandse invulling kreeg en sommige barthianen hiervoor het werk van Gun-ning gebruikten.91

De vanzelfsprekendheid waarmee de verbinding tussen het christelijke en het wereldlijke (vereniging, politieke partij of kerk) verdween voor mensen die wer-den beïnvloed door zowel Gunning als Barth. In de woorwer-den van Gunning:

85 Hoewel niet iedere Gunningiaan ook barthiaan werd; getuige het Utrechtse proefschrift van J.H. Semmelink: Prof.Dr. J.H. Gunning, zijn ontwikkelingsgang en zijne beginselen (Zeist: Vonk&co, 1926). Semmelink was diep geïnspireerd door Gunning, maar werd geen barthiaan.

86 Hennecke beschrijft Miskotte als bekendste receptor van Barth in Nederland: Hennecke, Karl Barth

in den Niederlanden I,330.

87 A. de Lange, J.H. Gunning Jr. (1829-1905): Een leven in zelfverloochening deel 1(1829-1861) (Kampen: Kok, 1995), 18-19.

88 Idem, 19.

89 T. Hettema en L. Mietus, Noblesse oblige. Achtergrond en actualiteit van de theologie van J.H.

Gunning Jr. (Gorinchem: Ekkelsia, 2005), 92.

90 K. Schilder in De Reformatie, 18 juni 1926, bespreking van een recensie door F.W. Grosheid van Th. L. Haitjema, Karl Barth (1926) in de Heraut.

Wij achten dat geen theologie, hoe ook genoemd of omschreven, in staat is, de kwalen van onzen tijd te genezen of aan zijn stormen het hoofd te bieden, maar de levende Heer die ons Hoofd is, de levende Persoon, Hij alleen. … God en mensch zijn geen grootheden die met gelijk recht tegen elkaar over staan.92

In de tweede druk van Barths commentaar op de brief aan de Romeinen, hoofd-stuk 12, bleek eveneens het belang van dit principiële verschil tussen het mense-lijke en het goddemense-lijke. De mens was in Barths exegese van de brief van Paulus fei-telijk nooit in staat het goddelijke waar te nemen.93

De goddelijke waarheid bestond niet bij gratie van de mens. Het was slechts een kwestie van het wel of niet aanhaken bij die waarheid door de mensheid. Verder moest je met besef van je gebreken het goede proberen te doen, zoals dat door je geweten werd verteld. Voor de Nederlandse barthianen was de conclusie dat het werken met predikaten als christelijk, religieus of goddelijk moest wachten op goddelijke goedkeuring. In de tussentijd was het vooral zaak om datgene te doen wat correspondeerde met de persoonlijke overtuiging. De sociale politiek en kerkhervorming waren aangelegenheden waar op persoonlijke titel over gespro-ken diende te worden.

3.6 Conclusie

Kuyper, Hoedemaker en Gunning hadden alle drie een theorie over eenheid. Hun visies waren zowel theologisch als maatschappelijk gefundeerd. Theologie en maatschappijbeeld hingen nauw samen. De theologie diende complementair te zijn aan het maatschappijbeeld en andersom. Kuyper beperkte zich niet slechts tot zijn eigen kring, hoewel hij vooral ijverde voor de positionering van zijn an-tirevolutionaire broeders. Er werd naar Kuyper gekeken voor leiding en voor richting. Toen in 1918 de schoolstrijd gestreden leek en pacificatie en vergaande democratisering een feit waren, werd het sociale vraagstuk door Kuyper als be-langrijkste thema voor zijn Gereformeerde volgelingen naar voren geschoven. Hij betrok echter dezelfde stellingen als tijdens het Sociaal Congres in 1891. In som-mige kringen werd verder gekeken.

Die kringen ontstonden vooral in de Nederlandse Hervormde Kerk en dan met name bij de studenten die lid waren van de ncsv. Zij kwamen daar in aanraking met andere opvattingen dan de Christelijk Historische of Antirevolutionaire. Er werd hier nagedacht over socialisme en christendom (onder meer door toedoen van J.R. Slotemaker de Bruïne) en over de eenheid en de toekomst van de kerk. Andere theologische zwaargewichten die voorheen in vergelijking met Kuyper ouderwets leken, wonnen nu aan actualiteitswaarde. Gunning was daar een voor-beeld van. Deze ethische theoloog had altijd geschreven over de heilige eenheid (de una sancta), die pas zichtbaar zou worden in de eindtijd. Dat betekende dat alle pretentie van volmaakt christendom moest wachten op een oordeel tot die tijd was gekomen. Het lezen van Gunning stimuleerde een houding van openheid 92 J.H. Gunning Jr., Blikken in de openbaring, deel 1 (Rotterdam: Bredée’s, 19292), xv.

93 K. Barth, De brief aan de Romeinen, vertaling door Mark Wildschut (Amsterdam: Boom, 2008), 410-411.

naar andersdenkenden en bescheidenheid over eigen aannames en posities. Ook Hoedemaker won aan populariteit, maar dan vooral bij de hervormden. De rol die zij hun kerk niet zagen vertolken was die van volkskerk, het concept waarvoor Hoedemaker zich altijd had hardgemaakt. Hoedemaker geloofde in een verbondenheid en taak van de Nederlandse Hervormde Kerk met het Nederland-se volk sinds de tachtigjarige oorlog en een daaruit voortvloeiende taak voor de kerk. In de jaren dertig werd bij de volkstelling duidelijk dat deze kerk niet eens meer de grootste van Nederland was, nog los van de vraag of zij haar taak wel goed vervulde. Er moest dus nodig gekeken worden naar de positie en rol van die kerk. Veel hervormden leefden nog met het ideaal van een toonaangevende en do-minante Nederlandse Hervormde Kerk. Daarvoor was hervorming van de kerk nodig; de richtingen moesten eensgezind optrekken. Bij de uiteindelijke hervor-mingspogingen voor de Tweede Wereldoorlog bleek dit onhaalbaar te zijn.

Binnen de ncsv werd vanaf de jaren twintig ook het werk van een nieuwe theo-loog gelezen, de Zwitserse theotheo-loog Karl Barth. Hoewel niet van alle doorbrekers gold dat ze de barthiaanse theologie gebruikten in hun visie op kerk en samenle-ving, was dit voor veel doorbrekers bij uitstek de theologische toerusting om te kunnen doorbreken. Barth actualiseerde met duidelijke teksten, was minder mys-tiek dan Gunning en was meer gericht op de tekst van de Bijbel. De stevige Barth-taal hield in dat er geen persoonlijke genade mogelijk was, maar alleen genade van God. Dit bleek het meest geschikte instrument om de samenlevingsvormen van het interbellum te kunnen bekritiseren. De Nederlandse barthianen pasten Barths gedachtegoed toe op de Nederlandse context. Voor hen gold zowel in de samen-leving als de Nederlandse Hervormde Kerk dat de scheidingen en schotjes kunst-matig waren en weg moesten.

Als er op theologische gronden meer openheid en bescheidenheid bij christe-nen in kerk en maatschappij kwam, zou het mogelijk worden meer eenheid en sa-menwerking te tot stand te brengen. De doorbrekers werkten met de erfenis van vooraanstaande theologen en combineerden dat vaak met Barths actualiserende theologie. Ze kozen voor eenheid en lieten in al hun overwegingen zien dat de theologische lading van die eenheid erg belangrijk was. Voor de doorbrekers be-stond er geen Doorbraak zonder theologie. Niet dat overal even intensief en con-sequent de theologie van Karl Barth werd gebruikt, maar waar dat niet gebeur-de wergebeur-den weer angebeur-dere theologische accenten naar gebeur-de voorgrond geschoven. De maatschappelijke hervorming die de doorbrekers voorstonden was geënt op de wens kerkelijke hervorming in gang te zetten. Beide bewegingen waren gemoti-veerd door theologische standpunten.

Omdat de theoretische overwegingen achter de Doorbraak en de ontwikkeling van de studentenbeweging voornamelijk beperkt bleven tot de intellectuele elite, is het de vraag of de doorbrekers ook pogingen deden om hun boodschap onder bredere lagen van de bevolking te verspreiden. Daarom bekijk ik in het volgende hoofdstuk de Doorbraak in het licht van publieke uitingen van de doorbrekers.

Het publieke domein in Nederland in de jaren twintig van de twintigste eeuw kenmerkte zich door een grote verscheidenheid. Er kwamen in deze periode voor elke groep meer mogelijkheden om zichzelf in de media te uiten over onder meer kerk, staat en samenleving. De richtingbladen en amusementsbladen beleefden al vóór de jaren twintig een grote groei,1 maar het kerkelijk weekblad en de radio2 waren in de jaren twintig echt in opkomst. Het kerkelijk weekblad was een veel voorkomende verschijningsvorm van een ‘richtingblad’, Dat is een blad dat spe-cifiek voor een achterban van een bepaalde richting was geschreven.3 Om een be-ter beeld te krijgen van het fenomeen Doorbraak, is het waardevol om een aantal van deze weekbladen te onderzoeken. De vraag die de weekbladen kunnen beant-woorden is hoe het gedachtegoed van de Doorbraakbeweging werd doorvertaald naar de gewone kerkelijke lezer.

De media die in het interbellum in Nederland een steeds groter publiek bedien-den, zorgden ervoor dat mensen in de jaren tussen 1918 en 1940 zich bewuster werden van de morele of sociaal-economische crisis waarin landen en volkeren zich bevonden. De media vergrootten hun wereld, nationale zaken werden ge-spiegeld aan internationale zaken. Kortom, er voltrok zich een vorm van globa-lisering.4 Deze openbaarheid en de publieke afwikkeling van maatschappelijke en kerkelijke zaken geven een goed beeld van de verwarrende tijden waarin deze mensen leefden. Het nauw aan het Hersteld Verband gerelateerde Woord en Geest en het hervormd-ethische blad Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur zullen in dit hoofdstuk de meeste aandacht krijgen. Er zijn twee argumenten om deze weekbladen te kiezen. De eerste en belangrijkste is dat beide bladen redac-teuren hadden die tot de doorbrekers gerekend mogen worden. Nog belangrijker is dat beide bladen expliciet in hun missie hebben verwoord dat zij veel aandacht wilden geven aan zowel ontwikkelingen in de kerk (Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland) als in de samenleving. De lees-sleutel voor deze bladen is in hoeverre de verdeeldheid in de samenleving en in de kerk alsmede de thema’s eenheid en eenheidsbeweging aan de orde komen. Om een eventuele ontwikkeling in de publieke representatie van het gedachte-goed van de doorbrekers op het spoor te komen heb ik gekozen voor een chrono-1 J. Bardoel en J. Bierhoff (red.), Media: Feiten, structuren (Groningen: Wolters-Noordhoff, chrono-199chrono-17), 97. 2 De radio-omroepen volgden elkaar in oprichting snel op: ncrv (1924), kro en vara (1925) en de

v.p.r.o. (1926). De zendtijdverdeling in 1930 zorgde voor 4 grote blokken van deze omroepen. De omroepen waren op levensbeschouwelijke basis geschoeid en representeerden dus de grootste bevol-kingsgroepen; protestanten, katholieken, socialisten en liberalen of vrijzinnigen.

3 Harinck beschreef het protestantse periodiekenlandschap in: De Reformatie, 38-40. 4 R. Overy, The Inter-War Crisis 1919-1939 (Harlow: Pearson, 20072), 4.

logische beschrijving van de weekbladen. Het beginpunt is gezet op het jaar 1925 omdat dit het eerste verschijningsjaar was van Woord en Geest. Het Algemeen

Weekblad voor Christendom en Cultuur verscheen vanaf 1924. Het eindpunt is

het begin van de Duitse bezetting in Nederland. Verder onderscheid ik een peri-ode van 1925 tot en met 1929, een periperi-ode van 1930 tot en met 1934 en tot slot een periode van 1935 tot de start van de Duitse bezetting in mei 1940. Ik hoop de le-zer hierdoor zowel een beeld te geven van de publieke inhoud van de Doorbraak als van de veranderingen die dat publieke gedachtegoed ondergingen in de perio-de 1925-1940. Maar voorafgaand aan perio-deze chronologische beschrijving is het be-langrijk om iets te zeggen over het karakter en de organisatie van de twee gekozen weekbladen.

In document VU Research Portal (pagina 78-84)