• No results found

Gunnings eenheid: de una sancta

In document VU Research Portal (pagina 71-74)

openheid en bescheidenheid

3.3 Gunnings eenheid: de una sancta

Dat Hoedemaker en Gunning elkaar begin twintigste eeuw vonden, wekte bij veel van zijn bewonderaars verbazing op. Gunning was weliswaar in de zeventig en zou in 1905 overlijden maar gold nog altijd als de representant van de milde, op mens en cultuur georiënteerde ethische richting in de theologie. Hoedemaker gold als een representant van de oude confessionele richting. Gunning maakte in de ogen van veel van zijn volgelingen een wending naar de confessionelen. Velen onder zijn eerdere bewonderaars meenden dat hij hiermee zijn eerdere gedachte-goed verloochende. De hervormde theoloog W. Balke (1985) schreef dat er met dit afwijzend oordeel over de ‘confessionele wending’ van Gunning een groot po-tentieel verloren ging doordat de generatie die Gunning opvolgde vooral teleurge-steld was over zijn samengaan met Hoedemaker. Ze hadden volgens Balke nooit de mogelijkheden daarvan onderzocht. Als zij dachten dat deze twee personen el-kaars tegenpolen waren, dan was het op zijn minst opmerkelijk dat zij elkaar had-den kunnen vinhad-den. Waarom zou dat dan niet mogelijk zijn voor een veel grotere groep uit de zogenaamde middenorthodoxie in de Nederlandse Hervormde Kerk, zo vroeg Balke zich af: ‘De invloed daarvan had breed en diep kunnen zijn en de latere vervlakking van de middenorthodoxie kunnen voorkomen’.41

Hoedemaker was, zoals hierboven al bleek, niet (altijd) juridisch-confessioneel georiënteerd geweest en voer zeker niet wel bij partijzucht. De kerk- en maat-schappijbeschouwing van Gunning en Hoedemaker lagen waarschijnlijk toch niet zo ver uit elkaar men dacht. Ze werden echter nooit gelijk. Hoedemaker was veel meer op de politiek en Gunning meer op de kerk gericht. Wat zij gemeenschap-pelijk hadden was het ideaal van een kerk die voor en tot het hele volk sprak. Bij Gunning uitte zich dat zich vooral in een focus op de oecumene (bij hem omschre-ven als una sancta) en reorganisatie van de kerk. Politieke motieomschre-ven speelden er bij hem niet. Bij Hoedemaker was de politieke weg ook een belangrijke route om de volkskerk te realiseren.42

Gunning beriep zich veelvuldig op het ethisch principe. Dat hield voor hem de overtuiging in dat Christus de zonde doorbroken heeft en tot ware menselijk-heid is gekomen. De christelijke theologie wortelt daarom in de grondervaring van wedergeboorte en is reflectie op de ervaring van ware humaniteit die door Christus in de mensheid gewerkt wordt. De enige manier waarop mensen ware menselijkheid konden verkrijgen was doordat Christus in hen zou werken. ‘Al-leen zo, meende hij, kan de moderne mens duidelijk worden gemaakt, waarom deze leer door de Kerk steeds als waarheid is beleden’.43 Mensen dienden vooral afstand te nemen van wat zij als zondige mens ‘waar’ achten. Dat was voor hem dus ook datgene wat in de moderne en orthodoxe systemen kritiekloos werd aanvaard. Hij pleitte voor het bewustzijn dat het verstand gevangen zit en daar-door de waarheid van God niet kan zien. Door de vernieuwing van het verstand kon het hele leven vernieuwd worden. Dit hield in dat alle zelfingenomenheid verworpen moest worden en slechts een volledige zelfverloochening het begrip 41 Balke, Gunning en Hoedemaker Samen op Weg, 17.

42 Ibidem.

voor het werk van Christus kon bewerkstelligen.44

Het grote misverstand dat achter het woord ‘ethisch’ school, is dat het zedelijk zou zijn. Het draaide Gunning echter niet om een verzedelijking van het geloof:

… ethisch, betekent: wat zuiver menselijk is, de idee van de ware mensheid uitdrukt. En nu zeggen wij dat de waarheid ethisch is. Niet wij, enige mensen of theologen, zijn ethisch, maar de waarheid zelf is het om ’t even of wij het erkennen of niet. Niet onze ‘richting’ is ethisch maar, nog eens, de waarheid, het bestaande zelf.45

De geloofswaarheid liet zich niet invullen door menselijke vormen van geloof of zedelijkheid, maar door de vleesgeworden waarheid en het summum van mense-lijkheid, Christus zelf. Het leven van de gemeente was voor Gunning een belang-rijke factor in zijn ethische theologie. Hij verstond onder ‘kerk’ het geheel van be-lijdenissen, formulieren, organisatie en andere zogenaamde uiterlijke vormen die volgens hem ontstaan waren door de ‘geest’ van de gemeente en die daar dus ook dienstbaar aan dienden te blijven. Dat gold volgens hem niet voor het Algemeen Reglement dat in 1816 het licht had gezien, en dat vooral moest worden afge-schaft. Blijkbaar werkte het criterium van de ‘geest’ van de gemeente ook exclude-rend bij Gunning. Hij wenste een vernieuwing van de kerk waarin de organisatie weer in rapport werd gebracht met de geestelijke achtergrond van de gemeente.46 Vooral na zijn samengaan met Hoedemaker werd het kerkelijke en organisatori-sche steeds belangrijker voor Gunning. Eenheid in de kerk en een teruggrijpen naar de Nederlandse geloofsbelijdenis van 1561 werden belangrijke accentver-schuivingen in het werk van Gunning.47

Steeds meer teksten van Gunning werden in de periode na 1878 getekend door zijn strijd tegen Kuyper voor de mogelijkheid van historische Bijbelkritiek. Gun-ning was als ethisch theoloog vooral op zoek naar een ‘eenheid tussen geloof en wetenschap, tussen christendom en cultuur’.48 Die verbinding kon volgens hem tot stand komen doordat de rede ‘ontdekt dat zij een gave Gods aan de mens is en dat zij geroepen is de goddelijke bestemming van de mensheid te dienen’.49

De strijd tussen Gunning en Kuyper begon met Gunnings boek Het leven van

Jezus (1878).50 Kuyper bekritiseerde hem publiekelijk om zijn omschrijving van de geboorteverhalen over het leven van Jezus als ‘heilige legenden’. Gunning re-kende deze verhalen volledig bij het bijbels getuigenis, maar gaf daarnaast aan dat ze niet in alle gevallen historisch-letterlijk moesten worden opgevat. In zijn twee-de herschreven versie had Gunning daar overigens aan toegevoegd niet een histo-rische kritiek te willen uitoefenen op de geboorteverhalen. Kuyper koos de aanval op Gunning en daarmee op de ethische theologie. Mietus (2009) schrijft over deze aanval: ‘De ethische theologie werd vanaf die tijd vooral gezien als een ‘richting’ in 44 Idem, 15.

45 Idem (Het ethisch karakter der waarheid I, 1878), 601. 46 Ibidem.

47 Idem, 12. 48 Idem, 20. 49 Ibidem.

50 L. Mietus, Gunning en Kuyper in 1878: A. Kuypers polemiek tegen Het leven van Jezus van J.H.

de Hervormde Kerk en kon niet meer vernieuwend werken voor heel de kerk, wat Gunnings bedoeling was.’ Voor de volgelingen van Kuyper werd de ethische rich-ting nu een taboerichrich-ting, en zo kon Gunning zijn eenheidsstreven onder de ver-schillende orthodoxe stromingen in de Hervormde Kerk niet langer voortzetten.51 Dat was een hard gelag voor Gunning. Hij bedankte voor zijn benoeming door de synode van de Hervormde Kerk tot hoogleraar te Utrecht. ‘Ethisch’ stond voort-aan in orthodoxe kringen synoniem voor een dubieuze Schriftbenadering.

Een ander belangrijk strijdpunt van Gunning, later overgenomen door zijn in-terpretatoren in de jaren twintig en dertig, was zijn strijd tegen het individualisme alsmede de partijzucht die de samenleving volgens hem kenmerkten. Gunning zag in het individualisme het verkeerde streven om alles vanuit de mens zelf te verkla-ren.52 Hij stelde dat vooral het geweten, het waarlijk menselijke belangrijk was, en niet ‘het gevoel’, dat een belangrijke component van de theologie vormde bij vol-gelingen van Schleiermacher. Het waarlijk menselijke, zo zagen we eerder, werd gevonden in Jezus en kon in Gunnings beleving dus geen menselijk product heten als de mens zich nog in zijn zondige toestand bevond. Gunning bestreed ook de opvatting dat er wetenschappelijk gezien geen kennis van de goddelijke openba-ring in Christus mogelijk zou zijn, maar alleen kennis van (subjectieve) godsdien-stige gevoelens en opvattingen. Een hogere eenheid boven de verdeeldheid ging bij de modernen volgens Gunning ten koste van de erkenning van Gods openba-ring in Christus. Dat leidde volgens hem tot een versplinteopenba-ring met allerlei sub-jectieve opvattingen over Christus, de kerk en de samenleving. Gunning verzette zich niet tegen de wetenschappelijke vondsten, die in Leiden werden gedaan, maar wel tegen het idee dat er op basis van godsdienstwetenschappelijk onderzoek kon worden aangetoond dat het christelijk geloof plausibel was en onder de godsdien-sten de hoogste plaats innam.

De zogenaamde una sancta, de eenheid van de kerk werd voor Gunning steeds belangrijker naarmate Nederland kerkelijk en maatschappelijk steeds verdeelder werd.53 Gunnings hele theologie was niet zozeer actueel als wel eschatologisch. Zij was op de toekomst gericht. Alles wat zich in het hier en nu afspeelde was tij-delijk en menselijk. Daarom waren belijdenissen en de Heilige Schrift zelf en an-dere zaken die getuigden van menselijke ervaringen van de aanwezigheid van God niet bedoeld ‘om leerstellingen aan de mensen te openbaren, maar om deze voor-afgegane daden Gods te verklaren, of de nadering van nieuwe aan te kondigen’.54

Niet alleen wilde Gunning afrekenen met het ‘partijschap’55 dat zich op vele fronten in de samenleving vormde. Dat was een groot verschil met de Kuyperi-aanse maatschappijvisie. Bovendien hield Gunning er een duidelijk ander kerk-beeld dan Kuyper op na. De kerk moest volgens hem niet worden gezien als een instituut, terwijl de Gereformeerde Kerken bij Kuyper volgens hem wel zo ge-worden waren. Bij Gunning was het begrip kerk veel vloeibaarder en veelomvat-tender, een soort omlijsting van een gegroeid systeem van gewoontes en tradities 51 Idem, 7.

52 Balke, Gunning en Hoedemaker, 136. 53 L. Mietus, gvw 2, 13.

54 L. Mietus, gvw 1 (‘Het ethisch karakter der waarheid i’,1878), 605. 55 L. Mietus, gvw 2 (‘Het ethisch karakter der waarheid iii’, 1880), 50.

rondom het evangelie. Dat Kuyper er meer vaste omlijningen aan had gegeven weet Gunning aan een behoefte van Kuyperaan vastomlijnde begrippen en orga-nisatie.56

Mietus schreef in het verzameld werk (deel 2) van Gunning samenvattend over de ethische theoloog dat deze tijdens zijn leven de confrontatie nooit had ge-schuwd.57 Gunning streed voor het behoud van de door hem zo gewenste eenheid:

… tegen het naturalisme in de wetenschap van de jaren 1860, tegen het opkomende spino-zisme in de jaren 1870, tegen de antithetische gereformeerde orthodoxie van Kuyper in de jaren 1880, tegen de moderne godsdienstwetenschap in de jaren 1890 en tenslotte tegen de liberale, geesteloze reglementenkerk.58

Tegelijkertijd was de toegenomen maatschappelijke en kerkelijke verdeeldheid in Nederland onmiskenbaar. Vooral in de jaren na de Eerste Wereldoorlog leek er weinig van de idealen van Gunning zichtbaar. Het was ook lastig om de veelal mystieke opvattingen over eenheid in de vorm van de una sancta om te zetten in concrete geloofsinhoud. Toch herleefde na de Eerste Wereldoorlog het gedach-tegoed van met name Gunning en werd het opnieuw bekeken door een groep die voornamelijk bestond uit leden van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Ver-band en de Nederlandse Hervormde Kerk. Hoe en waarom gebeurde dat?

3.4 Gunnings pleidooi voor openheid en bescheidenheid: de ontvangst van

In document VU Research Portal (pagina 71-74)