• No results found

Barthianen: een groep? De consequenties van persoonlijke verschillen

In document VU Research Portal (pagina 55-63)

openheid en bescheidenheid

2.7 Barthianen: een groep? De consequenties van persoonlijke verschillen

Uit het betoog tot dusver valt af te leiden dat de barthianen een groep vormden die bestond uit intellectuelen. Zij waren ook veel gericht op de intellectuelen in de samenleving maar met het duidelijke doel om met de boodschap naar buiten te treden: de samenleving in, de politiek in. Toch was de manier waarop zij naar buiten traden met die boodschap veelal gebaseerd op persoonlijke keuzes. Het nu volgende voorbeeld van de vredesbeweging laat zien dat deze persoonlijke keuzes de eensgezindheid in de weg konden zitten.

Met de toenemende zorgen over de buitenlandpolitiek van Duitsland en Italië en de gedachten aan de Eerste Wereldoorlog nog vers in het geheugen, ontstond in Nederland een kerkelijk georiënteerde antimilitaristische beweging. Deze werd mede gevoed door de oecumenische gedachte dat de kerk landsbelangen oversteeg en dat geweld tussen naties dus niet alleen zonde was, maar uit christelijk oogpunt ook principieel onnodig. Het ‘Wat nu?’ van Kuyper leek in het internationaal be-kende boek De zondeval van het Christendom (1928) van de vrijzinnig theoloog en Leidse hoogleraar Gerrit Jan Heering te worden beantwoord met: een vrede-staak voor christenen. Dit was het alternatief voor de individuele en elitegerichte morele herbewapening van de Oxford-groep en de meer volkse nationale bewe-gingen zoals de nsb. Daarnaast boden de antimilitaristen verzet tegen de ortho-doxe christelijke partijen die bepaald niet principieel tegen oorlog waren. Veel van de participanten aan deze beweging waren oud-ncsv-leden die veelal geïnspireerd waren door Karl Barth. Van hem werd lange tijd ook verondersteld dat hij van mening was dat christendom en oorlog (in de zin van het onrechtmatig geweldda-97 D. Tromp, ‘Kerk, volk en staat’, in: Onze Tijd nr. 7 (Nijkerk: G.F. Callenbach,1938), 45.

dig zijn van landen of personen) niet met elkaar gerijmd konden worden. Toen in 1938 Duitsland Tsjechisch grondgebied innam, leek het voor de Ne-derlandse Barthianen alsof Barths standpunt over geweld en christendom zich op drijfzand bevond. In zijn uitlatingen uit die tijd bleek dat hij vond dat de echte vrede het stempel van rechtvaardige vrede nodig had. Dat kon inhouden dat je je-zelf als mogendheid of individu met geweld moest verdedigen tegen een agressor. Ook het antimilitarisme werd toen door Barth verworpen als een ‘isme’, een stro-ming zonder bijbels gefundeerd bestaansrecht. Dit bracht een grote identiteits-crisis binnen de vredesbeweging in Nederland (die sterk vervlochten was met de barthiaanse groep) veroorzaakt. Het doel van Kerk en Vrede om de kerk in te zet-ten bij de strijd tegen oorlog en geweld, leek schipbreuk te lijden door de schijn-baar veranderde opvattingen van Barth. Zoals we later zullen zien, dacht Barth in werkelijkheid nooit op dezelfde wijze als zijn volgers in Nederland.

De discussie hierover werd onder meer gevoerd in het weekblad Woord en

Geest, een blad dat vooral gelieerd was aan de Gereformeerde Kerken in Hersteld

Verband (vanaf nu vermeld als ‘het Hersteld Verband’). In Woord en Geest werd in deze periode veelvuldig de vraag gesteld of geweld en rechtsorde als begrippen in harmonie gebracht konden worden met christelijke principes en hoe de kerk over politieke zaken kon spreken. De grenzen van een land leken te worden be-paald door de macht van een land; de internationale rechtsorde was niet gebaseerd op afspraken over grondgebied. De kerk moest haar positie vasthouden en haar identiteit duidelijk zien te maken in deze tijd waarin overheden instabiel waren. Wanneer de kerk geconfronteerd werd met communisme of nationaalsocialisme (stromingen die duidelijke anti-kerkelijke tendensen vertoonden) moest de kerk een andere wereld vertegenwoordigen. De kerk moest een voorpost zijn van het koninkrijk van God dat op aarde zou komen en zij kon daarbij een belangrijke bindende factor tussen de landen zijn. Het evangelie was immers niet gebonden aan landsgrenzen. Op 9 december 1938 waren dat de conclusies die de redactie van Woord en Geest trok uit de wereldzendingsconferentie die van dat jaar in Ma-dras.98

In de latere jaren dertig verplaatste de aandacht van de redactie zich van de natio-nale verhouding tussen kerk en staat naar de internationatio-nale wereld. De boodschap van de kerk in een roerige, oorlogszuchtige wereld moest opnieuw doordacht worden. In september 1939 schreef Gerard Slotemaker de Bruïne bijvoorbeeld in

Woord en Geest een scherp artikel over het christelijke recht tot oorlogsvoering.

Hierin pleitte hij ervoor nog eens na te denken over het recht van christenen om oorlog te voeren. Hij meende Engeland en Frankrijk met hun ultimatum en oor-logsverklaring wel degelijk het recht aan hun zijde hadden. De kerken in Neder-land moesten dat erkennen. De kerk kon en moest derhalve politiek stelling nemen. Voor een rechtsgeleerde als Slotemaker was deze stellingname vooral een plicht die voortkwam uit de Duitse overtreding van het zogenaamde landoorlogreglement. Duitsland diende daarom ten minste uit juridische overwegingen met afkeuring te worden benaderd.

Er volgde een reactie van H.J.D. Veen, lid van Kerk en Vrede. Hij meende dat 98 W. Paton, ‘Een wereldconferentie van Christenen’, in: Woord en Geest, 9 december 1938.

oorlog en geweld altijd afgekeurd moesten worden en dat de kerk daarmee geen partij kon kiezen. Hij riep op tot geestelijke, geen fysieke weerstand. Als concre-te oorzaak van alle problematiek noemde hij de ‘zondige gescheidenheid [van alle verschillende ideologieën]’: die ‘is het, die de harten verdeelt, die razernij brengt in Europa, veel meer dan alle dictatoren bij elkaar.’99 Als ‘medebarthiaan’100 kreeg Slotemaker van Veen felle kritiek te verwerken. Slotemaker had volgens Veen niet in de ‘val van Barth’ moeten trappen. Hij had de ‘jonge Barth’ moeten aanhangen in plaats van de ‘oude Barth’. De laatste had volgens Veen Gods geboden overtre-den. Slotemaker ging hierop een uitgebreide correspondentie aan met Veen. Deze staat symbool voor de discussie die er binnen de vredesbeweging en onder Barth-aanhangers in die tijd werd gevoerd over de vraag hoe consequent de dialectische theologie moest worden doorgevoerd – zo ver dat je barthiaanser dan Barth zou worden? Veen bleef bij het credo dat oorlog zonde was. Slotemaker benadrukte dat leden van Kerk en Vrede zoals Veen teveel strijd met de lucht voerden ze ble-ven bij hun ene idee van ‘oorlog is zonde’ bleble-ven terwijl de ontwikkelingen in de wereld aan ze voorbijgingen.

Slotemaker laakte het relativeren en zoeken naar excuses om maar afzijdig te kunnen blijven. ‘De Kerk heeft over deze oorlog zeer duidelijk te spreken.’101 Daarom verlangde hij van de kerk: ‘Geen ander dan de volle veroordeling van het leven en werken van deze Duitse Overheid. Terreur in het nationale en nu in het internationale; en in deze oorlog ligt dus het kerkelijk fiat – ‘zo geschiede het!’ – bij Frankrijk en Engeland.’102 De kerk kon natuurlijk geen oorlog voeren, omdat zij een boodschap ‘van een andere wereld brengt. Maar wel diende de kerk mee te gaan met hen, die in hun leven de aardse oorlog voerden om de mogelijkheid van het bestaan te waarborgen; daarin heiligde de kerk hen door hen ook daar met haar boodschap te begeleiden.’103 In het verslag van de ncsv-conferentie in novem-ber 1939 over ‘de kerk en deze oorlog’ staat een passage die ontbreekt in de ge-drukte tekst van de lezing van Slotemaker. Dit was wel het gedeelte dat de meeste reacties uitlokte:

Voor een Christen is strijden aan de kant van Frankrijk en Engeland geoorloofd en gebo-den. Nationale oorlogen zijn voor een christen verboden, omdat deze altijd de internatio-nale rechtsorde ontkennen; kerkelijk gesproken heeft een leger dan ook slechts internati-onale beteekenis. Dat leger moet in dienst staan van een orgaan, dat de boozen straft en de goeden beschermt en wordt als zoodanig geheiligd.104

Reacties kwamen er in de landelijke dagbladen. De Nederlander schreef positief over de lezing.105 De redactie liet echter ook het geluid van Buskes, een van de an-dere sprekers bij de conferentie, horen. Buskes sprak daar in zijn hoedanigheid 99 H.J.D. Veen, Brief aan de redactie van Woord en Geest, 9 september 1939, Familiearchief Slotemaker,

ongeïnventariseerd.

100 Citaten uit: brief met verslag van H.J.D. Veen aan G.H. Slotemaker de Bruïne, Heemstede, 22 september 1939, Familiearchief Slotemaker, ongeïnventariseerd.

101 Verslag conferentie over De kerk en deze oorlog, 4. Familiearchief Slotemaker, ongeïnventariseerd. 102 Idem, 5.

103 Idem, 8. 104 Ibidem. 105 Ibidem.

als voorman van Kerk en Vrede. Hij veroordeelde de keuze voor geweld. Het

Avondblad van de Rotterdamse Courant reageerde positief.106 Zij vermoedde bo-vendien dat de negatieve propaganda tegen de sprekers uit nationaal-socialistische hoek kwam. Dat er negatieve berichtgeving uit de Duitsgezinde nationaal-soci-alistische hoek kwam, viel niet te verwonderen. Een voorbeeld daarvan was het nationaal-socialistische blad Volk en Vaderland, dat op sarcastische toon op de le-zing van Slotemaker reageerde:

Mr. J.H. [sic] Slotemaker de Bruïne als vrijwilliger naar het Fransche vreemdelingen legioen! Wie volgen hem?

Mr. J.H. Slotemaker de Bruïne heeft zijn invloed in de Nederlandsch-Christelijke Studen-tenvereeniging aangewend, om deze christelijke jongelieden aan te zetten zich bij een van de strijdende partijen aan te sluiten, door te zeggen: ‘Het is voor den christen toegelaten en zelfs geboden aan de zijde van Engeland en Frankrijk te strijden’ (…) Wij mogen toch niet veronderstellen, dat Mr. S. de B. bedoelde te zeggen: ‘Het is voor een christen toegelaten en geboden ons land in een oorlog te drijven tegen Duitschland en het neutraliteitsstreven onzer Koningin te saboteeren’. Let wel!: niet alleen toegelaten maar zelfs geboden! Neen! Dat is onmogelijk! We hebben immers nog niets gehoord van een strafrechterlijke vervol-ging van Mr. S. de B. wegens het in gevaar brengen van de onzijdigheid van den staat! Wij zijn nu benieuwd te vernemen, hoeveel van de door het democratisch enthousiasme van Mr. S. de B. bezielde jongelingen zijn heldenvoorbeeld zijn gevolgd, om te doen wat hun als hun christenplicht verkondigd was.107

Zo waren barthianen voor en tegen het gebruiken van oorlog als middel om aan een rechtvaardiger wereld te werken. Het was een probleem dat hun principiële beginselloosheid ten grondslag had. Ze vochten allen voor de grote zaak, maar mochten die grote zaak alleen op persoonlijke titel inhoud geven. De enige open-baring was de directe actuele openopen-baring van God naar mensen toe. In al het men-selijke zat het onzekere ingebouwd. Daaruit kon niets worden afgeleid. Zelfs de bijbel werd daarin meegenomen als menselijk openbaringsproduct. Het viel ech-ter vooral tegenstanders als de gereformeerde theoloog Berkouwer op dat met de keuze voor het socialisme de interpretatie van de openbaringsgeschiedenis door barthianen veelal wel richting kreeg.108 De uit het evangelie afkomstige begrippen naastenliefde en rechtvaardigheid kregen actuele duiding. Het was echter lastig de maatschappelijke openheid en theologische bescheidenheid die voortkwamen uit deze begrippen te kwalificeren als eigenschap van een beweging of groep. Vast staat dat deze houding een poging vormde om invulling te geven aan het ‘Wat nu?’ voor de decennia na Kuyper, maar dat die poging niet altijd slaagde.

2.8 Conclusie

Kuyper had zich afgevraagd op welke manier de kerk in de toekomst de samenle-ving kon sturen of hervormen. Zijn antwoord luidde dat de kerk het sociale vraag-106 ‘Wij vragen aandacht voor wonderlijke benoemingen. Waarom is ds. Ouwerkerk veldprediker

geworden?’, in: Het Avondblad, 23 november 1939. 107 ‘Verdwazing’, in: Volk en Vaderland, 18 december 1939. 108 Brinkman, De theologie van Karl Barth, 56.

stuk ter hand moest nemen en een vaste plaats moest geven in de identiteit van de gereformeerde organen. De generatie Nederlandse barthianen heeft onder invloed van Slotemaker de Bruïne maar vooral de studentenvereniging ncsv gepoogd in-houd te geven aan het ‘Wat nu?’, maar dan in een volstrekt andere richting dan Kuyper voor ogen had. De leden van de studentenvereniging kregen dan ook niet de opdracht om Kuyper te volgen in zijn streven naar gereformeerde dominantie. Ze werden uitgedaagd om zelf na te denken over de toekomst van Nederland en met name de toekomst van de Nederlandse Hervormde Kerk. De studentenver-eniging bood meer mogelijkheden dan de ‘gewone’ samenleving om de ideologi-sche geideologi-scheidenheid los te laten en om samen te bekijken wat de Nederlandse sa-menleving nodig had en wat de rol van de kerk daar in zou zijn. De openheid naar andersdenkenden en de bescheidenheid over het christendom in aardse vormen die ze bij Barth leerden, paste daar bij.

De studenten werden geschoold tot de leiders van de toekomst. Veel van deze studenten bekleedden later een belangrijke maatschappelijke functie. Maatschap-pij- en kerkkritiek werd ingegeven door de dialectische theologie. Vooral in de ja-ren dertig werd duidelijk wat deze theologie van hen verlangde. Oud-leden van de ncsv werden in het interbellum gedwongen positie te kiezen. Het was voor hen geen zaak van politieke afweging dat zij de kerk en de samenleving wilden veran-deren, het was een beslissing die gefundeerd was in hun geloof. Ze waren eerst ge-richt op de hervorming van de kerk. De kerk was door haar ledenverlies, interne verdeeldheid en statische bestuursvorm en besluitvorming aan hervorming toe. Via de kerk wilden ze de samenleving bereiken.

In het socialisme werd een christelijk rechtvaardigheidsideaal herkend alsmede het gebod tot naastenliefde uit het Nieuwe Testament. Geïnspireerd door initi-atieven bij de religieus-socialisten en christen-socialisten wilden de doorbrekers een brug slaan tussen het christelijke en socialistische ideaal van een rechtvaardige samenleving. Het bevorderen van meer eenheid werd als een zendingsopdracht ervaren. Daarnaast diende er meer bescheidenheid te worden betracht als het om verbindingen tussen ‘het aardse en het goddelijke’ ging. Dat laatste werd met name ingegeven door de invloed van de Nederlandse barthianen.

De barthianen kozen voor een harde toon in het debat met de gevestigde theolo-gische stromingen. De kerk zou in hun beleving een andere positie moeten hebben dan die zij destijds innam. Zij moest geen vereniging zijn of zich niet als vereni-ging gedragen. Het moest geen plek zijn waar mensen zich goed konden afzon-deren van de niet-christelijke buitenwereld. De kerk moest de ontwikkelingen in de veranderende buitenwereld toetsen aan het evangelie. Daarbij mocht de kerk zich niet verlagen tot een maatschappelijke stroming maar een getuige zijn van een andere wereld. Daarvoor was nodig dat de kerk los stond van groepsverbanden of nationale belangen; de Duitse kerkstrijd maakte dit in de jaren dertig duide-lijk. Ook daarom vonden zij het nodig om de christelijke politiek op theologische gronden te bekritiseren.

Pas in de crisisjaren na 1929 werden dit soort denkbeelden vaker buiten de kring van de ncsv en Eltheto waarneembaar. Het lijkt alsof de doorbrekers in die peri-ode zelfbewuster werden. De crisis bewees volgens barthianen en anderen dat de

rechtse christelijke politici niet in staat waren om het rechtvaardigheidsideaal van het evangelie in praktijk te brengen. Daarnaast liep het ledental van de Nederland-se Hervormde Kerk sterk terug, waardoor ook de stuklopende hervormingen en de verhouding van de ncsv tot deze kerk hoog op de agenda kwamen te staan. Het christendom had aan geloofwaardigheid ingeboet, meenden haar kritische leden. Een hernieuwde band van de kerk met het volk en de kritiek op de rechtse christe-lijke politiek was nodig om de kerk haar geloofwaardigheid terug te geven. Er was bij de barthianen echter een worsteling zichtbaar over de vraag hoe consequent barthiaans zij moesten blijven in hun maatschappelijke keuzes.

Het vredesstandpunt was één van de thema’s die een dergelijke worsteling ver-oorzaakte. Het werd in de jaren dertig een splijtzwam binnen de groep barthianen doordat het duidelijk werd dat Hitler-Duitsland zich aan geen enkele afspraak zou houden en geweld gebruikte om haar zin door te drijven. Velen hadden ge-hoopt dat de kerk en het christendom met de vredesboodschap een getuigende rol konden spelen in de internationale onrust. Barths opvatting over de ‘rechte vre-de’, die in 1938109 werd door een deel van de Kerk en Vrede-groep opgevat als een afwijzing van het vredesstandpunt. Dat standpunt was tot 1938 toe vooral geba-seerd op een consequente toepassing van Heerings opvatting dat oorlog op bij-belse gronden zondig was. De opvatting dat vrede ook bereikt kon worden door geweld te gebruiken, veroorzaakte grote verwarring. Als de kerk de oorlog sancti-oneerde, was dat slecht. Blijkbaar was het vredesstandpunt ook niet toereikend als ‘Wat nu?’. Gehoopt werd dat de vredesbeweging een krachtig signaal van de kerk in die tijd kon zijn. De uittreding van verschillende barthianen maakte duidelijk dat ook hier geen kerkelijke of barthiaanse eensgezindheid mogelijk was. Als er geen partij werd gekozen in de oorlog die in de jaren dertig door Duitsland werd gestart, leek het er voor sommigen op alsof de kerk geen onderscheid wilde maken tussen de goede en de slechte oorlogvoerende partijen.

Het ‘Wat nu?’ van Kuyper werd door de studenten van de ncsv in praktijk ge-bracht. Vooral in de jaren dertig groeide het zelfbewustzijn van de groep die voor meer eenheid pleitte. Over de juiste invulling van die eenheid bestonden echter veel onzekerheden. De barthianen streden en leden voor de grote zaak, maakten persoonlijke keuzes en werkten in verschillende verbanden en samenstellingen samen aan een betere wereld. Voor veel barthianen waren concepten als eenheid, openheid en bescheidenheid redenen om uiteindelijk doorbreker te worden. Het werd echter in het vredesvraagstuk zichtbaar dat de praktische invulling van hun idealen het risico van verdere splitsing en partijvorming in zich droeg. Daarom lijkt het alsof de Doorbraak vooral een persoonlijke aangelegenheid was. Wel was het duidelijk dat de doorbrekers hun pleidooi voor eenheid theologisch wilden onderbouwen. In het volgende hoofdstuk bespreek ik de belangrijkste theologi-sche concepten van eenheid waar de doorbrekers mee of tegen werkten.

109 Hoewel Barth nooit een echte antimilitarist lijkt te zijn geweest, ook antimilitarisme en pacifisme wees hij af als ‘-ismes’. Zie ook H. Langeveld, Protestants en progressief. De Christelijk-Democratische

In 1929 verscheen van de hand van Miskotte een werk over de theoloog en wijs-geer J.H. Gunning Jr. (1829-1905). Het was een bijgewerkte versie van zijn

Pra-eludium in de serie Prof.Dr. J.H. Gunning, Leven en Werken (1923) waar ook

Van der Leeuw en Buskes aan meewerkten. In dit werk schreef Miskotte over de mensen die hij hoorde zeggen dat de ouderen een andere richting hadden dan de jongeren in het kerkelijk en maatschappelijk debat. Miskotte pleitte voor meer eenheid in de kerk en de samenleving en tussen de generaties. Met die reden ver-antwoordde hij zijn medewerken aan dit werk over Gunning. Volgens hem was iedereen zozeer gewend geraakt aan het uitvergroten van verschillen dat men hier-door de achterliggende eenheid niet meer goed zagen.

De orthodoxe omgang met de moderne tijd en wereld was volgens Miskotte voor velen vreemd geworden.1 Het leek daarom nauwelijks de moeite te lonen om een vertegenwoordiger van de orthodoxie in gesprek laten treden met een modern

In document VU Research Portal (pagina 55-63)