• No results found

Interactie tussen domeinen en actoren

4 Knelpunten bij beleid en institutionele

4.1 Knelpunten in wet en regelgeving en beleid

4.1.4 Interactie tussen domeinen en actoren

Op zichzelf biedt het institutioneel kader voldoende ruimte om het langer zelfstandig wonen te faciliteren. Maar als gevolg van de regionale omstandigheden, zoals de samenstelling van de woningvoorraad en bevolkingsontwikkeling (en daarop gebaseerd provinciaal beleid), va- riëren de handelingsmogelijkheden voor betrokken actoren. Uit bovenstaande moge duidelijk zijn dat met name op het lokale schaalniveau ruimte (of noodzaak) voor afweging tussen de domeinen en de betrokken actoren ontstaat. Waar veel ouderen of eventuele mantelzorgers passend te huisvesten zijn, via passend toewijzen van de corporatie of ruimte voor inwonen via de gemeente, kunnen de uitgaven voor Wmo voorzieningen beperkt blijven. Als via het woonbeleid weinig ondersteuning aan het langer zelfstandig wonen wordt geboden, ligt in de lijn der verwachting dat er meer investeringen in woningaanpassing of hulp aan huis via zorgbeleid, of wel de Wmo en/of Zvw worden aangevraagd.

De inrichting van de directe woonomgeving voor ouderen is belangrijk voor het zelfstandig kunnen wonen. Of wel tenminste de primaire voorzieningen, waaronder de huisarts, super- markt en/of OV-halte, moeten in de nabijheid van de woning liggen, of wel de bereikbaarheid van voorzieningen wordt gerealiseerd via dienstverlening aan huis (digitale diensten en be- zorgdiensten). De vraag is in hoeverre de inrichting van de woonomgeving overal reeds vol- doende toegesneden is op de opgave van langer zelfstandig wonen. Denk aan verschillen in het bestaande lokale voorzieningenaanbod (evenals financiering daarvan, inclusief de eigen bijdrage), regionale verschillen in beschikbaarheid of tekort aan personeel (in de wijkverple- ging), de te verwachten groei in het aantal en aandeel ouderen, ook met dementie, in het aantal spoedopnamen, waarbij de normen voor aanrijtijden niet altijd kunnen worden ge- haald.

Door verschillen in demografie, dichtheid en regionale of lokale ruimtelijke ordening, bestaan er nu eenmaal ruimtelijke verschillen in de functionele geschiktheid van de woonomgeving. Waar de fysieke en functionele woonomgeving niet voldoende faciliteert in langer zelfstandig wonen, omdat de nabijheid of bereikbaarheid van primaire voorzieningen onvoldoende is, zou dit opgevangen moeten of kunnen worden door de sociale omgeving. Onder de sociale

Regionale effecten van landelijk beleid: Achterhoek versus Amsterdam

Landelijke beleid kan regionaal verschillende effecten met zich meebrengen. Dat geldt bij- voorbeeld in de nieuwe Woningwet (2015) waar de bewegingsvrijheid van woningbouw- corporaties in niet-DAEB activiteiten (commerciële activiteiten) is beperkt en evenals de ruimte voor niet-passend toewijzen. Ook in combinatie met de Huisvestingswet (2014) waarin onder meer eventuele urgentie van huisvesting kan worden geregeld kan regio- naal verschillend uitpakken.

In de regio Groot-Amsterdam waar een relatief omvangrijk deel van de ouderen een (on- geschikte) huurwoning bewoont, zorgt het moeten delen van de ruimte voor passend toe- wijzen met diverse andere omvangrijke doelgroepen als statushouders en mensen met urgentieverklaringen dat vrijkomend aanbod van voor ouderen geschikte woningen zeer beperkt is. Dat ouderen hun opgebouwde wachttijd slechts eenmaal kunnen besteden dus aangeven dit alleen aan ‘het gouden ei’ te doen, drukt de verhuismobiliteit verder.

In de regio Achterhoek is niet zozeer het aantal geschikte woningen een beperkende fac- tor, als wel de voorwaarden waaraan bewoning is gebonden. Zo geven professionals aan het sociaal-wenselijk te achten dat ouderen een voordeur kunnen delen. Met de huidige regelgeving worden samenlevingsvormen van oudere broers of zussen die gezamenlijk nog langer zelfstandig zouden kunnen wonen verhinderd.

omgeving is zowel de instrumentele steun van het eigen netwerk van mantelzorgers als het professionele arbeidsaanbod te verstaan (in zorg, maar ook dienstverlening in brede zin: bij- voorbeeld bezorg- en onderhoudsdiensten).

Het Rijk stelt als systeemverantwoordelijke weliswaar nationale kaders en normen vast, maar door de decentralisatie op de domeinen van de woningmarkt (woningmarktregio’s en gemeenten), zorg (zorgregio’s en gemeenten), veiligheid (veiligheidsregio’s, RAV-regio’s) en mobiliteit (OV-autoriteiten), kunnen in de uitvoering steeds meer ruimtelijke verschillen ont- staan84F

85. Ook de afstemming tussen de domeinen en tussen de verantwoordelijke actoren is

niet vanzelfsprekend. In theorie kan dit tot de vreemde situaties leiden, bijvoorbeeld dat ov- haltes, bussen, metro’s en trams weliswaar toegankelijk moeten zijn voor ouderen, maar dat zij niet vanzelfsprekend kunnen rekenen op de aanwezigheid ervan. Of dat een zorgverzeke- raar niet voldoende bedden heeft gereserveerd, waardoor ouderen noodgedwongen langer thuisblijven (met een zorgpakket) of buiten de regio terecht komen. Soms is in de praktijk een verschuiving waarneembaar, waarbij ook marktpartijen een publieke verantwoordelijk- heid nemen. Zo gaat Post NL in navolging van Finse, Franse en Belgische postbedrijven het werkpakket van postbezorgers verbreden met het waarnemen en melden van misstanden in de wijk tot het over de drempel optioneel opnemen van waterstanden of afleveren bij minder mobiele cliënten (NOS 2017). Deze trend is deels herkenbaar en terug te voeren op histori- sche vormen van huisvesting, scholing en vermaak die de vroegere industriëlen voor hun ar- beiders verzorgden (denk aan Bata-dorp of Hivea-dorp).

Ruimte voor andere actoren

Ook voor marktpartijen kan een rol weggelegd zijn in het faciliteren van, onder meer, het langer zelfstandig wonen85F

86. Een welbekend voorbeeld betreft de aanpassing van badkamers

voor ouderen; waar dit (deels) via de Wmo als maatwerk kan worden toegekend, zijn ook commerciële aanbieders steeds meer actief in het aanbieden van voor ouderen geschikt sani- tair (zie bijvoorbeeld de reclamefilmpjes van Molenaar, Sanidrome of Baderie).

Een ander voorbeeld dat zowel de regionale economie kan versterken als de ‘bereikbaarheid’ van voorzieningen kan vergroten, is de ontwikkeling van een digitaal snelwegennet (Sale- mink & Strijker 2012). De inzet op de uitrol van een glasvezelnet is vooralsnog regionaal zeer verschillend. De provincies Friesland, Drenthe, Overijssel en Noord-Brabant hebben mo- menteel beleid om initiatieven te ondersteunen. En onlangs heeft de regio Rivierenland

groen

licht van de Europese Commissie gekregen om een digitaal netwerk als nutsvoorziening te mo-

gen aanleggen, om de maatschappelijke taken op het gebied van zorg, onderwijs en digitale

overheidsdiensten goed te kunnen vervullen (State Aid Register case number SA.46613)

86F

87

.

Daarbij lijken beleggers met een lange termijn visie geïnteresseerd te raken in de commerci- ele exploitatie van een dergelijk netwerk. Uiteraard is die belangstelling afhankelijk van te behalen stabiele rendementen. Zo verzorgt de Centrale Antenne Inrichting Westland (CAIW), een gerenommeerd beleggingsfonds in telecommunicatie infrastructuur en datacenters, breedband in grote delen van Nederland, zowel in stedelijke- als in buitengebieden87F

88 (Hijink

2017).

85 Opvallend is dat de inzet van provincies niet direct ter sprake komt. Slechts in een enkel geval is de uitvoe-

ring van de wet door de wetgever aan de provincie opgedragen, zoals bij het openbaar vervoer. Wat verder tot provinciaal belang hoort, bepalen de provincies zelf, voor over het niet strijdig is met nationale en internatio- nale regelgeving. Dit ligt echter voor de hand bij gemeentegrensoverschrijdende voorzieningen (denk aan fiets- paden) of bij negatieve bovengemeentelijke effecten van gemeentebeleid (Buitelaar et al. 2014). In dat kader zijn de provincies belast met zeven kerntaken: een duurzame ruimtelijke ontwikkeling (waaronder waterbe- heer), een veilige en schone omgeving (op het gebied van milieu, energie en klimaat), een vitaal platteland (in- clusief natuurbeheer en sociaaleconomische vitaliteit), regionale bereikbaarheid, regionale economie, culturele infrastructuur en monumentenzorg en kwaliteit van het openbaar bestuur (http://www.ipo.nl/over-de- provincies/de-zeven-kerntaken-van-de-provincies). 86https://www.ing.nl/media/ING_EBZ_Dienstverlening-voor-de-nieuwe-oudere-maart-2016_tcm162- 101220.pdf 87https://www.gemeente.nu/ruimte-milieu/leefomgeving/rivierenland-mag-breedbandnetwerk-aanleggen/ https://vng.nl/groen-licht-voor-glasvezel 88https://overalglasvezel.nl/achtergrond/

Het lastige bij het betrekken van het marktpartijen, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van digitale diensten en innovaties, is dat het onderscheid tussen commercieel en publiek niet al- tijd helder is. En daarmee zijn verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid ook niet duidelijk. Dit kan met name tot problematische situaties leiden bij innovatieve producten of diensten die direct betrekking hebben op de zorgverlening, bijvoorbeeld in het geval van e-health. Want voor wier rekening komt snelle veroudering van systemen of producten en een eventu- ele overstap naar een nieuw te installeren versie: de verzekeraar, de producent of cliënt? En wie heeft welke verantwoordelijkheid of is aansprakelijk in het geval de e-health toepassing ondersteunt bij zelfmedicatie, waarbij een medische misser plaatsvindt? Je kan stellen dat de overheid daar waar het gaat om (semi)publieke diensten en dus ook digitale systemen in de zorg een rol als hoeder van het publiek belang heeft, denk aan het waarborgen van gelijke toegang. Maar ook in die rol doen zich ethische vraagstukken voor, zoals de balans tussen het individuele recht op privacybescherming versus het collectieve recht op evidence-based en efficiënte zorg (Kool et al. 2017; RIVM 2018).