• No results found

3 Knelpunten bij ouderen

Afbeelding 3.1 Het zorggebruik van 65-plussers met een klein en groot sociaal net werk (1998-2012)

3.6 Meerkleurig grijs: oudere migranten

3.8.2 Functionele kenmerken

De geschiktheid van de woonomgeving voor het langer zelfstandig wonen wordt mede be- paald door de functionele kenmerken van de woonomgeving. Het gaat dan om de aanwezig- heid van voorzieningen alsook om de bereikbaarheid daarvan. Met name de nabijheid van primaire voorzieningen, zoals een huisarts of apotheek en een levensmiddelenwinkel, is een belangrijke voorwaarde (Timmermans et al. 2016; Horner et al. 2015; Michael et al. 2006). Deze primaire voorzieningen worden ook wel aangeduid als triple A-voorzieningen: arts, apo- theek en AH/Aldi (Nouws 2015; Merkens 2015).56F

57 De nabijheid van een supermarkt is niet

alleen van belang voor de dagelijkse boodschappen, maar kan ook een sociale functie

57https://www.gebiedsontwikkeling.nu/artikelen/triple-a-in-de-zorg-over-identiteit-en-zorgvoorzieningen-rijs- wijkbuiten/

vervullen. Lokale winkels en voorzieningen bieden ouderen immers gelegenheid tot uitstap- jes te voet en vergroten de kans dat ouderen elkaar ontmoeten (Michael et al. 2006; Höppner & Arnold 2013). Een bezoek aan de lokale supermarkt – zo blijkt uit kwalitatief on- derzoek – kan door ouderen worden gezien als verzetje en/of een aanleiding om naar buiten te gaan. Zo komt men buiten om een frisse neus te halen en een praatje te maken in de buurt (Höppner & Arnold 2013). De aanwezigheid van voorzieningen in de buurt heeft dus een positieve invloed op de wandelactiviteit van ouderen wat weer een positieve invloed heeft op het langer zelfstandig wonen (Hoogendijk et al. 2014).

Wat is nabij?

Naar mate mensen ouder worden, neemt de mobiliteit (actieradius) af (zie paragraaf 3.5). Ouderen verplaatsen zich minder vaak en leggen bovendien steeds minder grote afstanden af (Van Dam et al 2013). Zij zijn in steeds sterkere mate aangewezen op de directe omge- ving voor primaire voorzieningen (De Kam te verschijnen 2019). Welke afstand ouderen per voet kunnen overbruggen is uiteraard afhankelijk van eventuele mobiliteitsbeperkingen, maar globaal gesproken wordt er vanuit gegaan dat ouderen die in de 70 zijn gemiddeld ge- nomen een afstand van 500 meter kunnen afleggen in 10 tot 20 minuten looptijd (Burton & Mitchell 2006). Aangezien dat de tijdspanne is die ouderen rond die leeftijd maximaal aan- eengesloten kunnen lopen, is de woonomgeving als geschikt te beschouwen wanneer de pri- maire voorzieningen binnen 500 meter loopafstand van de woning liggen. Secundaire of niet dagelijks benodigde voorzieningen zouden binnen een loopafstand van 800 meter moeten liggen, mits er onderweg voldoende rustplekken voor handen zijn (Burton & Mitchell 2006, Etman et al. 2014). Voor minder vitale ouderen is een afstand van 500 meter echter al te ver. Höppner en Arnold (2013) stellen daarom dat ouderen met een mobiliteitsbeperking bin- nen 200 meter van de woning de benodigde diensten en zorg moeten kunnen bereiken (zie ook Driest 2004).

Het gemak waarmee ouderen naar de buurtsuper of de huisarts kunnen lopen hangt uiter- aard ook af van de fysieke inrichting van de openbare ruimte (Timmermans et al. 2016). Deze omgevingskenmerken zijn zowel van belang voor kwetsbare ouderen als voor meer vi- tale ouderen (Etman et al. 2014). Een gevoel van onveiligheid, bijvoorbeeld door verkeers- drukte of een onverzorgde omgeving, heeft een negatieve uitwerking op de ervaren toegankelijkheid van de leefomgeving en daarmee op het ondernemen van activiteiten bui- tenshuis (Michael et al. 2006, Kemperman & Timmermans 2014) zoals het loopje naar de su- permarkt. Kortom: er bestaat een relatie tussen fysieke en functionele kenmerken waarbij fysieke kenmerken de functionele geschiktheid van een woonomgeving voor een oudere kun- nen versterken.

Nabijheid tot voorzieningen onder druk

De nabijheid van voorzieningen staat echter onder druk, doordat voorzieningen in de buurt verdwijnen. Vaak wordt gedacht dat het verdwijnen van voorzieningen een direct gevolg is van bevolkingskrimp. Maar eigenlijk verdwijnen voorzieningen zoals de dorpswinkel vooral door processen als schaalvergroting en de toegenomen mobiliteit van consumenten zelf zo blijkt uit een promotieonderzoek van Christiaanse (2016). Naast een veranderende mobiliteit en schaalvergrotings- en concentratietendensen hangt het lokale aanbod van voorzieningen volgens Ritsema van Eck en collega’s (2010) verder af van een veranderd keuzegedrag van consumenten en gebruikers, conjuncturele ontwikkelingen, technologische ontwikkelingen (denk bijvoorbeeld aan internet) en sociaal-culturele ontwikkelingen (zie ook Van Dam 1995; Van Dam et al. 2006; Galle et al. 2004). Onderzoek van Evers (2011) laat zien dat ondanks dat het totale winkeloppervlak in Nederland groeit, het aantal buurtwinkels c.q. vestigingen sinds de eeuwwisseling gestaag daalt. Niet alleen de afstand tot supermarkten maar ook tot de huisarts neemt toe, zeker in de avonden en in het weekend (Schellingerhout & Van Cam- pen 2006; zie ook RTL Nieuws 2018). Ook moeten mensen steeds verder lopen tot de dichtstbijzijnde brievenbus. In de nieuwe in 2016 in werking getreden Postwet is de eis dat

er een brievenbus te bereiken moet zijn in een straal van 500 meter in stedelijke gebieden met een woonkern van minimaal 5.000 inwoners opgerekt naar 1 kilometer. Deze afstand is zeker voor kwetsbare ouderen echter lastig te overbruggen (zie bijvoorbeeld Höppner & Ar- nold 2013; Driest 2004).

Met name in plattelandsgebieden staat het draagvlak voor voorzieningen onder druk (Van den Berg et al. 2015; Steenbekkers & Vermeij 2013; Van Dam 2012).57F

58 Zo laat onderzoek

van het Fries Sociaal Planbureau zien dat in de kleine Friese dorpen (minder dan 500 inwo- ners) en middelgrote Friese dorpen (500-1500 inwoners) de supermarkt, pinautomaat en de huisarts vaak niet meer aanwezig zijn (De Vries & Van der Veen 2016). De gemiddelde af- stand over de weg tot voorzieningen is in plattelandsgebieden dan ook beduidend groter dan in meer stedelijke gebieden (Daalhuizen et al. 2019)). Het verdwijnen van voorzieningen en de grote afstand tot voorzieningen is hangt echter samen met de toenemend mobiliteit van de bevolking en is alleen problematisch voor ouderen en voor mensen met mobiliteitsproble- men (Christiaanse & Haartsen 2017; De Vries & Van der Veen 2016). De schaalvergroting van het bestaan heeft directe gevolgen voor de functionele geschiktheid van de woonomge- ving voor ouderen.

Hoewel voorzieningen soms verdwijnen, neemt de variatie in functies per voorziening overi- gens wel toe (Van Dam 1995). Denk bijvoorbeeld aan de combinatie van levensmiddelenwin- kels met een postagentschap en bankautomaat (NRC 2014; ND 2003). Het verdwijnen van het aantal banken en postkantoren kan dus deels worden gecompenseerd door een toename van het aantal servicepunten vermengd met andere voorzieningen. Een specifiek op ouderen gerichte voorziening waar vaak functiemenging optreedt, zijn woonzorglocaties. Naast intra- murale opvang bieden woonzorglocaties tevens een keur aan voorzieningen voor zowel de eigen inwoners als voor ouderen die in de directe nabijheid (nog) zelfstandig wonen. Denk bijvoorbeeld aan een restaurant, een klein winkeltje, een recreatieruimte en de mogelijkheid om hier naar de kapper of pedicure te gaan (Van den Berg et al. 2015, Höppner & Arnold 2013). Woon- en zorgcomplexen vervullen daarmee een belangrijke buurtfunctie, als onder- steuning bij de zelfredzaamheid van ouderen in de directe omgeving (Tennekes et al. 2017). Functionele geschiktheid woonomgeving in kaart

In welke mate wonen ouderenhuishoudens nu in een functioneel geschikte woonomgeving? Hiervoor is eerst gekeken naar de nabijheid van triple A voorzieningen (supermarkt, arts en apotheek) en de nabijheid tot een openbaar vervoer halte (zie bijlage ov-haltes). Separaat is ook de nabijheid tot een woonzorglocatie in kaart gebracht vanuit de veronderstelde buurt- functie van woonzorglocaties (Tennekes et al. 2017, zie bijlage woonzorglocaties).

Ouderen zonder somatische klachten, kunnen doorgaans verder lopen dan ouderen met so- matische problemen. In deze studie is daarom gekeken of ouderen een voorziening op loop- afstand (afgeleid van de afstand over de openbare weg) hebben van 200 meter, tussen de 200 en 500 meter, tussen de 500 en 800 meter of dat ze meer dan 800 meter moeten lopen om bij de voorziening te komen.58F

59 Daarbij is gebruikgemaakt van de CBS nabijheidsstatistie-

ken (zie ook Inleiding). Ten tweede is gekeken naar het aantal primaire voorzieningen op loopafstand (binnen 500 meter) van de woning. Wanneer alle primaire voorzieningen op loopafstand zijn, wordt de woonomgeving als zeer geschikt bestempeld om langer zelfstandig te wonen. Zijn er drie primaire voorzieningen op loopafstand dan is de woonomgeving als geschikt geclassificeerd. Wanneer zich maar twee primaire voorzieningen op loopafstand be- vinden van de woning bevinden dan is de woonomgeving matig geschikt met het oog op het langer zelfstandig wonen van ouderen. Wanneer er maar één of helemaal geen primaire

58 Een ander voorbeeld is dat de ambulancenorm steeds vaker niet wordt gehaald in het landelijke gebied mede

door de lagere dichtheid in ambulanceposten (Nederlandse Zorgautoriteit 2016a, http://www.binnenlandsbe- stuur.nl/sociaal/nieuws/ambulances-nog-regelmatig-te-laat.7838758.lynkx).

59 Bij de afstand tot een woonzorglocatie is gebruik gemaakt van hemelsbrede afstanden in plaats van de af-

voorzieningen op loopafstand zijn, dan is de woonomgeving vanuit functioneel oogpunt res- pectievelijk weinig tot niet geschikt om langer zelfstandig te wonen.

Kwetsbare ouderen wonen dichterbij voorzieningen

De meeste ouderen wonen niet heel dichtbij primaire voorzieningen (tabel 3.1). Wel wonen oude ouderen vaker op rollatorafstand (binnen 200 meter van de woning) van een super- markt dan jongere ouderen. Zo heeft van de zelfstandig wonende 85-plussers bijna een derde een ov-halte binnen 200 meter wandelen en woont bijna een kwart uiteindelijk in de nabijheid van een woonzorglocatie (tegen 6 procent van de 55-64 jarigen). Het is mogelijk dat zij vormen van aanleunwoningen bewonen. Het verschil tussen de jongste en de oudste zelfstandig wonende leeftijdsgroepen is het grootst voor de nabijheid van een woonzorgloca- tie.

Tabel 3.1 De nabijheid van voorzieningen binnen 200 meter naar leeftijdsklasse

supermarkt huisarts apotheek OV-halte Woonzorg- locatie

55-64 7 6 4 23 6

65-74 7 7 4 24 7

75-84 9 8 5 27 12

85+ 11 10 7 31 23

Bron: CBS, bewerking RIGO/PBL.

Ouderen met een risico op somatische beperkingen of met een somatische indicatie wonen gemiddeld genomen dichterbij primaire voorzieningen dan ouderen die geen beperkingen hebben (tabel 3.2). Van de ouderen met een risico op somatische aandoeningen of een so- matische indicatie woont circa 11 procent op ‘rollatorafstand’ van een supermarkt. Voor ou- deren zonder beperkingen geldt dit voor 7 procent. Het gros van de ouderen heeft een openbaar vervoer halte op loopafstand; het openbaar vervoer is daarmee veel nabijer dan bijvoorbeeld de supermarkt voor de dagelijkse boodschappen.

Veel ouderen moeten veel verder dan 200 meter lopen om bij primaire voorzieningen te ko- men (tabel 3.2). Zo moet ongeveer de helft van de ouderenhuishoudens verder dan 800 me- ter lopen om bij de dichtstbijzijnde apotheek te komen. En ongeveer een derde van de ouderenhuishoudens heeft geen supermarkt in de directe omgeving; de dichtstbijzijnde su- permarkt bevindt zich op meer dan 800 meter lopen. Van de ouderen met een risico op so- matische problemen, heeft 22 procent geen supermarkt binnen 800 meter; 31 procent heeft geen huisarts en 38 procent heeft geen apotheek op loopafstand. Gezien de trend van ‘aging in place’ wijzen Horner en collega’s (2015) op de mogelijke beperkingen die ook de toekom- stige generatie ouderen gaat ervaren met het voorzieningenniveau in hun huidige woon- buurt. Dit sluit nauw aan bij het vraagstuk hoe het voorzieningenniveau in bepaalde gebieden van Nederland, zoals landelijke gebieden en groeikernen is opgewassen tegen de vergrijzingsgolf (Christiaanse 2016; De Jong & Daalhuizen 2014)

Tabel 3.2 Nabijheid primaire voorzieningen voor ouderenhuishoudens naar (risico op) somatische aandoeningen