• No results found

klimaatadaptatie en energietransitie

4.2 Nationale belangen

4.3.4 Inpassing duurzame energie

Wat betreft de beleidskeuzes over de inpassing van duurzame energie zijn door verschillende indieners vragen gesteld. Veel vragen gingen over de relatie van deze beleidskeuzes met de regionale besluiten over de energietransitie en het Nationaal Programma RES. Voorbeelden van vragen zijn:

‐ Meerdere indieners geven de spanning aan tussen een nationale regie (topdown) op de energietransitie ten opzichte van de bottom-up strategie die wordt toegepast in de RES.

De opvattingen lopen uiteen. Aan de ene kant pleiten indieners voor meer regie vanuit het Rijk, aan de andere kant geven anderen aan dat dit een zaak is van de regio en dat de keuzeruimte niet ingeperkt mag worden.

‐ Indieners geven aan dat de gekozen formuleringen in de ontwerp-NOVI spanning doen vermoeden tussen het nationale belang rond de energievoorziening en het nationale be-lang rond landschap en biodiversiteit. Sommigen menen dat deze spanningen groter zijn dan nu verwoord, terwijl anderen menen dat deze belangen ook goed samen kunnen gaan. De keuzes in de ontwerp-NOVI, bijvoorbeeld rond windparken op de Noordzee en de voorkeursvolgorde zon-PV, kunnen een risico vormen doordat het kan leiden tot uits-luiten van bepaalde vormen of plaatsingskeuzes in een gebied. Andere indieners bena-drukken echter de noodzaak voor een integrale benadering, waarbij in de keuzes in de RES-effecten op de intrinsieke waarde van het bodem- en watersysteem en biodiversiteit moeten worden meegewogen.

‐ Verschillende indieners geven een reactie op de voorkeursvolgorde zon-PV. Ook zonne-parken in landelijk gebied zullen nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te halen. De volgtijdelijkheid kan verduidelijkt worden. Daarnaast: het is lastiger om binnen de ge-bouwde omgeving rendabele projecten te ontwikkelen. Een inspraakreactie verzoekt als doel om tenminste 50% participatie op te nemen in de NOVI.

‐ Over de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) en kostenaspecten van maatre-gelen kwamen verschillende zienswijzen. Zo zijn er vragen over de afspraken die overhe-den moeten maken over de toekenning van SDE+-subsidies opdat voorkomen wordt dat gesubsidieerde projecten zonder kennis vooraf een beroep gaan doen op schaarse netca-paciteit. Enkele indieners merken op dat de SDE+-subsidie voor biomassa een perverse prikkel creëert omdat hierdoor de CO2-uitstoot zou stijgen. Verder zijn er vragen over het de financiering van de SDE-regeling uit energiebelasting, buiten de Rijksbegroting.

Hierdoor zou er geen sprake zijn van publieke verantwoording en democratische legitimi-teit. Verder menen sommige indieners dat de SDE+ een techniekneutraal instrument zou moeten zijn. De NOVI zou meer aandacht moeten schenken aan kosteneffectiviteit van voorgestelde maatregelen.

‐ Het Rijk wordt gevraagd de regie te nemen op een gezamenlijke aanpak voor kabels en leidingen en deze bij één ministerie onder te brengen.

Ook zijn er voorstellen voor nieuwe innovatieve concepten en technieken om de

energietransitie te bevorderen en verzoeken om daar onderzoeken naar te beginnen. Een aantal indieners verwacht dat door technologische vooruitgang ook nieuwe technieken ontstaan en dat de techniek van windmolens al verouderd is. Daarom zou het beter zijn om

te wachten op nieuwe, minder voor de leefomgeving belastende technieken.

Reactie

Omgaan met de spanning tussen een nationale regie en regionale strategieën

Met de keuzes in de NOVI is getracht een balans te vinden tussen enerzijds het zorgvuldig inpassen van die energie in samenhang met ander belangen, en anderzijds regio’s ook de ruimte te geven om die keuzes zelf te maken. De keuze voor het meegeven van richtingen is hier een uiting van. Zo is er een voorkeur voor grootschalige clustering, maar is er ook ruimte voor kleinschaliger initiatieven. De voorkeursvolgorde zon-PV spreekt voorkeur uit voor zon-PV op daken en gevels, maar maakt deze in het landelijk gebied niet onmogelijk.

En de voorkeur uit oogpunt van de leefomgeving voor warmtenetten houdt er rekening mee met dat dit niet altijd kan.

De partijen in de Regionale Energie Strategieën staan aan de lat om tot maatschappelijk gedragen keuzes te komen voor grootschalige elektriciteitsopwekking, rekening houdend met de lokale belangen en passend bij kenmerken van gebieden. Die keuzeruimte wordt op voorhand niet ingeperkt. De RES is bij uitstek een decentraal gecoördineerd proces.

Regionale afwegingen en vormgevingsprocessen leveren straks RES-producten op die, als ze zijn samengevoegd, ook het nationale belang dienen. Als vanuit nationaal oogpunt

bezwaarlijke voorstellen in RES’en komen te staan, dan zal dit door middel van een bestuurlijke dialoog worden aangekaart, om gezamenlijk naar de beste weg voorwaarts te zoeken. Dit wordt niet in de waardering gedaan. Dat past bij optreden als ‘één overheid’.

Uiteindelijk leggen decentrale overheden keuzes vast in bijvoorbeeld omgevingsvisies en – plannen conform de daarvoor geldende democratische vaststellingsprocedures. In de RES’en zijn ook keuzes over de verhouding tussen windenergie of zon-PV aan de orde. Conform het Klimaatakkoord en ook de NOVI, moet er in 2030 voldaan worden aan de doelstelling van 35TWh (Terawattuur).

Het Rijk begint daarnaast een Programma Energie Hoofdstructuur om de onderdelen in het energiesysteem van nationaal belang (zoals het landelijke hoogspanningsnet) te waarborgen in de fysieke leefomgeving.

Omgaan met spanning tussen de energievoorziening en landschap en biodiversiteit De NOVI kiest voor een integrale benadering en streeft in zijn keuzes voor de

energietransitie naar het zorgvuldig inpassen van die energie in samenhang met de belangen van landschap en natuur, maar wil anderzijds regio’s zelf de ruimte geven om die keuzes zelf te maken. De richtingen voor de RES zijn daarbij een leidraad. Decentrale overheden zullen in het maatschappelijke proces van de RES en de vertaling naar het Omgevingsbeleid ook andere belangen dan energie meewegen, waaronder het bodem- en watersysteem en biodiversiteit. De doelstelling voor de RES’en van 35TWh voor 2030 uit het Klimaatakkoord blijft echter onveranderd.

In opdracht van het Rijk en medeoverheden volgt op basis van de resultaten van de concept-RES’en een analyse naar een aantal bovenregionale effecten, waaronder de effecten op landschap en natuur. Op basis van die analyse brengen het Rijk en koepelorganisaties een advies uit aan de RES-regio’s en gaan overheden met elkaar in gesprek.

Voorkeursvolgorde zon-PV

De voorkeursvolgorde heeft tot doel om tot een afgewogen keuze te komen voor de plaatsing van zon-PV. Vanuit het oogpunt van voedselzekerheid, biodiversiteit, landschap en

cultuurhistorie is het van belang dat er zorgvuldig wordt omgegaan met landbouwgronden en natuur.

De afwegingprincipes van de NOVI leiden tot een voorkeur voor zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen. Vanuit diezelfde principes hebben daarna onbenutte terreinen in bebouwd gebied de voorkeur. Om aan de gestelde energiedoelen te voldoen, kan blijken dat ook locaties in het landelijk gebied nodig zijn. Ook dan is toepassing van het

afwegingsprincipe ‘voorkeur voor combineren van functies’ belangrijk, bijvoorbeeld op de manieren zoals indiener van zienswijze aangeeft. Tegelijk is het Rijk ervan overtuigd dat er ook rendabele haalbaarheidsstudies te maken zijn voor zon op dak projecten. De

voorkeursvolgorde houdt geen volgtijdelijkheid in. Na het verkennen van mogelijkheden langs de treden van de voorkeursvolgorde zon-PV kan worden begonnen met het gelijktijdig benutten van geïdentificeerde mogelijkheden.

Het streven naar 50% financiële participatie bij energieprojecten is afgesproken in het Klimaatakkoord en daarmee ook uitgangspunt voor de NOVI.

Over de SDE+

Bij de procedure van de SDE+-aanvraag is het instrument van een transportindicatie ingevoerd. SDE+-aanvragen moeten een positieve transportindicatie hebben van de netbeheerders om de beschikking te krijgen, om te voorkomen dat projecten niet gerealiseerd kunnen worden omdat er geen aansluitcapaciteit is.

Bij de groei van organisch materiaal, zoals bomen en struikgewas, wordt CO2 omgezet in biomassa. Bij de verbranding van dit materiaal komen broeikasgassen vrij die eerder aan de atmosfeer zijn onttrokken, waardoor de netto uitstoot van biomassa nul is.

Het Kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa noodzakelijk is voor de transitie richting 2030 en 2050. Daarbij gelden voor het Kabinet twee uitgangspunten: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en

circulaire economie en duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet.

Ook de SDE-regeling komt in de Tweede Kamer aan de orde en is daar onderwerp van debat.

En dus ook een onderwerp waar democratische controle op plaatsvindt.

In de NOVI wordt het integrale beleid ontvouwd voor de opgaven in de fysieke leefomgeving, gericht op een goede leefomgevingskwaliteit. Een subsidie in het kader van de SDE wordt alleen verstrekt als er door het bevoegd gezag een vergunning is verstrekt. Het bevoegd gezag verleent vergunningen gelet op onder meer een goede ruimtelijke ordening en onderbouwing. De NOVI doet overigens geen specifieke uitspraken over de SDE+.

De afspraken uit het Klimaatakkoord vormen uitgangspunt voor de NOVI. De klimaatopgave vergt extra investeringen in de verduurzaming van de energievoorziening en daar is ook oog voor in de NOVI. De reikwijdte van de NOVI is echter de fysieke leefomgeving. Daar ligt het accent op in beleidskeuzes. Hierbij kiest de NOVI voor een integrale benadering in het streven naar een goede fysieke leefomgeving voor alle gebruikers. De omvang van de claims op deze leefomgeving maakt het helaas onmogelijk dat alles overal tegelijk kan tegen de laagst mogelijke kosten voor alle gebruikers. Soms lijken maatregelen voor een bepaalde groep daarom niet het meest kosteneffectief, maar gegeven de beschikbare ruimte kunnen deze wel ruimte-effectief zijn.

Regie bij een gezamenlijke aanpak voor kabels en leidingen

De problematiek rond kabels en leidingen vraagt om een integrale aanpak van diverse grote maatschappelijke opgaven die een claim leggen op de ondergrond. De energietransitie zal daarbij een belangrijke sturende factor zijn. Dit vraagt inzet van een groot aantal

belanghebbenden en betrokkenheid van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat. Inmiddels is een samenwerkingsverband tot stand gekomen tussen GPKL, Centrum voor Ondergronds Bouwen, Mijnaan-sluiting.nl, Vewin, Netbeheer Nederland, Groep Graafrechten en Bouwend Nederland. Deze partijen werken samen aan een programmatische aanpak op basis van vier thema’s: driedimensionale ordening, gemeentelijke regie, kennisontwikkeling en innovatieve werkwijzen. De ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties sluiten hierbij aan en coördineren de inzet vanuit het Rijk en zorgen waar nodig voor afstemming met andere activiteiten binnen het in de NOVI aangekondigde Programma Bodem en Ondergrond.

Nieuwe technieken

Het Kabinet houdt alle opties open en investeert daarom via meerjarige

innovatieprogramma’s in verschillende demofaciliteiten en pilots. De markt is aan zet om

nieuwe technieken te introduceren.