• No results found

Het huwelijk van een Chinees met een Chineesche Christin was er geen tusschen personen, die aan verschillend recht zijn onderworpen, daar de

In document EN VERZAMELING (pagina 51-56)

Competentie in burgerlijke zaken

1. Het huwelijk van een Chinees met een Chineesche Christin was er geen tusschen personen, die aan verschillend recht zijn onderworpen, daar de

vrouw, hoewel zij den Christelijken godsdienst beleed, onderworpen bleef aan het voor Chineezen op Java geldend recht.

Het huwelijk, gesloten zonder huwelijks-sluier, maar overeenkomstig de betreffende gebruiken, was dus geldig.

RvJ. Batavia 22 Jul. 1921. T. 115, 99.

Getuigenbewijs in burgerlijke zaken.

1. Art. 1880 B.W. verzet zich niet tegen het leveren van getuigenbewijs te-genover den lastgever omtrent de dagteekening van een, door den lasthebber geschreven brief, omdat, waar dit artikel feiten opsomt, waardoor aan onder-handsche akten tegenover derden eene dagteekening wordt verleend, het uit-teraard slechts toepassing kan vinden in geval op zoodanige akte een beroep wordt gedaan tegenover een „derde".

RvJ. Soerabaja 26 Januari 1921. T. 114, 372.

2. Hoewel het ten bewijze aangeboden feit, dat gedaagde, ten tijde van het indienen van het introductief rekest, wist, waar eischeresse haar werkelijk verblijf te X. hield, niet rechtstreeks door getuigen kan worden bewezen, be-staat tegen toelating van dit indirect getuigenbewijs geen bezwaar, omdat de wet nergens het vereischte stelt, dat de te bewijzen feiten rechtsteeks waar-neembare moeten zijn en het ook niet in strijd is met een goede rechtsbe-deeling, dat een niet voor directe waarneming vatbaar feit wordt bewezen door den samenhang van onderscheidene, als vermoedens dienstdoende

Getuigenbewijs in burgerlijke zaken.

getuigenverklaringen, welke vermoedens niet vooraf behoeven te worden gesteld of aangewezen.

HGHof 11 Mei 1922. T. 115, 218.

3 . Getuigenbewijs toelaatbaar ten aanzien van onnoozelheid, als voor zin-tuigelij ke waarneming vatbaar.

RvJ. Batavia 29 December 1920. T. 116, 56.

Getuigenverhoor in burgerlijke zaken.

1. Het is niet in strijd met een goede procesorde om in appèl meer getuigen te doen hooren omtrent een feit, waarover in eersten aanleg reeds een enquête en een contra-enquête zijn gehouden.

De mogelijkheid van een zoodanig verhoor blijkt uit den inhoud van art.

171 al. 1 en 2 en art. 349 Rv., in verband met de strekking van het hooger be-roep, hetwelk bedoelt den hoogeren rechter in staat te stellen een zelfstandig oordeel uit te spreken over het geheele geschil, voor zoover het aan zijn oor-deel is onderworpen.

HGHof 10 Juni 1920. T. 114, 94.

2. Ambtsgeheim van bankiers.

T. 116,239.

3. Waar geen afschrift van het gehouden getuigenverhoor in het geding is gebracht, had de eerste rechter behooren kennis te nemen van de afgelegde verklaringen, zooals die zijn opgeteekend in het ter 's Raads griffie berustend proces-verbaal van het verhoor en zich niet mogen onthouden van een oor-deel omtrent waarde en bewijskracht dier verklaringen.

HGHof 23 Maart 1922. T. 118, 141.

4. Voorloopig getuigenverhoor behoort steeds bij den Raad der woonplaats der getuigen gevraagd te worden, ook al is het geding voor het Hooggerechts-hof aanhangig.

HGHof 24 Maart 1923. T. 119, 25.

5. Wraking van een notaris als getuige, op grond van belang bij den afloop van het geding.

HGHof 1 Maart 1923. T. 119, 32.

Getuigenverhoor in strafzaken.

1. Ten aanzien van getuigen is in de procedure in beroep regel, dat de in eer-sten aanleg gehoorde getuigen niet weder worden opgeroepen.

HGHof 30 November 1921. T. 117, 316.

47

Gevangeniswezen.

1. Mr. H. M. Hymans. Een Indische Jeugdgevangenis.

T. 115,9.

2. Herinneringen aan Amerikaansche gevangenissen.

T. 116, 161.

3. Mr. H.M. Hymans. Inhoud van tijdschriftartikelen enz.

T. 119, 57. Vervolg T. 119, 117.

Gevoegde partij.

1. Onbevoegdverklaring, resp. vrijspraak maken, dat de vordering der be-voegde partij niet meer in overweging kan worden genomen.

HGHof 24 Januari 1923. T. 119, 212.

Goede trouw.

1. De goede trouw, welke bij uitvoering van overeenkomsten behoort te worden in acht genomen, bracht mede, dat de kooper, indien hij, nà het van de verkoopster ontvangen bericht, dat de rijst te Singapore, waar het stoom-schip Madioen, waarin de waar geladen was, krachtens het zoogenaamde jus angariae was aangehouden, had moeten worden overgescheept in het stoom-schip Vitim, nog in twijfel verkeerde of hij, uit kracht van de hem aangebo-den en op het stoomschip Madioen betrekking hebbende cognossementen, wel zou kunnen ontvangen de met de Vitim aangevoerde rijst, alvorens op de uitgebrachte sommatie te antwoorden, zich daaromtrent op de een of andere wijze zekerheid had moeten verschaffen.

Hij kon niet volstaan met eenvoudig de betaling te weigeren, omdat hij die gemakkelijk te verkrijgen zekerheid miste.

HGHof 10 Juni 1920. T. 114, 100.

2. Nu eischer-appellant heeft gesommeerd tot pakhuisaanwijzing zonder de beschikking te hebben over de te leveren partij suiker en blijkbaar zonder de bedoeling te hebben gehad deze partij te leveren, was zijn sommatie te kwader trouw. Ook om deze reden was de niet opvolging dier sommatie geen wanpraestatie van gedaagde-geintimeerde.

HGHof 10 Maart 1921. T. 114, 218.

Haat.

1. Artikel 156 Sw. stelt niet als eisch voor strafbaarheid, dat de dader zelf de geuite „gevoelens van vijandschap, haat of minachting" koestert.

Voldoende is het, dat de in het geschrift neergelegde uiting door een redelijk verstaander is op te vatten als een uiting van zulke gevoelens.

HGHof 10 October 1922. T. 120, 422.

Haat.

2. In art. 154 Sw. (zooals dit artikel luidt ingevolge Stb. 1918 no. 284) is strafbaar gesteld de openbare uiting van gevoelens van vijandschap, haat of minachting jegens de Nederlandsche of Nederlandsch-Indische Regeering, onverschillig of aan die uiting deze gevoelens inderdaad ten grondslag lagen en onverschillig of opzettelijk dergelijke gevoelens opgewekt of bevorderd werden.

RvJ. Batavia 6 April 1923.

HGHof 6 Juni 1923. T. 120, 496.

Handelsgebruik.

1. Zie: Assignatie.

2. De verkooper heeft, nadat de aanwijzing, op zijn verzoek, van het pakhuis voor ontvangst door den kooper plaats had, niet de vrijheid onbepaalden tijd binnen zijn optietermijn met de levering te wachten en, zonder nadere waar-schuwing of aandiening tot aanvoer overgaande, had hij niet te verwachten, dat er steeds iemand van wege den kooper paraat zou staan.

HGHof 21 Juni 1923. T. 119, 9.

3 . Het door appellant gedaan beroep, dat rauwelijksche betaling van het or-derbiljet niet mocht worden gevorderd, waar, volgens hem, overeengekomen was, dat het in het orderbiljet vermelde, hem in voorschot verstrekte bedrag, door levering van huiden mocht worden aangezuiverd, gaat niet op, omdat de aard der overeenkomst en het handelsgebruik meebrengen, dat de voor-schotgever geen onbepaalden tijd zal hebben te wachten, totdat het der an-dere partij gelieft de huiden te leveren. Slechts zoolang zal de voorschotgever zich van het terugvorderen van het voorschot hebben te onthouden, als rede-lijkerwijs noodig zal zijn om de huiden op te koopen.

Deze termijn, hoewel niet scherp te begrenzen, kan op een jaar worden ge-steld.

HGHof 8 November 1923. T. 120, 137.

Hazardspel.

1. Acht personen uitnoodigen om een partijtje te dobbelen, zich daartoe te-rugtrekken in een hut en de bank te houden, levert niet op opzettelijk aan het publiek gelegenheid tot hazardspel aanbieden, daar, al was ieder wel-kom, die wilde inzetten, het hier een afspraak tusschen opgeschoten jongens gold en daarmee nog niet aan het publiek gelegenheid tot hazardspel werd gegeven.

Landr. Tjiandjoer 17 September 1921. T. 115, 262.

Heling.

1. Mr. W. Alting von Geusau. Een juridisch curiosum.

T. 114, 169.

2 . Zie: Dader, mededader.

Huisvredebreuk.

1. Onder binnendringen in art. 167 Sw., moet worden verstaan een bin-nengaan tegen den op een of andere wijze kenbaar gemaakten wil van den rechthebbende.

Landr. Magelang 10 Mei 1918. T. 113, 205.

Huur en verhuur.

1. Voor de toepassing van artikel 1559 B. W. is het onverschillig, of de af-stand van het genot van het gehuurde geschiedt om niet of tegen geldelijke vergoeding en of het doen bewonen van het huis door hem, die gedaagde, tij-dens zijn verlof, als notaris verving, niet langer zou duren dan gedaagdes af-wezigheid met verlof. De ratio van het in artikel vervat verbod is gelegen in des verhuurders recht om zijne woning niet te laten gebruiken door een ander dan dengene, aan wien hij haar als huurder heeft toevertrouwd.

RvJ. Soerabaja 3 Maart 1920. T. 113, 444.

2. Naar het spraakgebruik kan onder huisbewaarder slechts worden ver-staan een persoon, die aan den eigenaar of huurder geheel ondergeschikt, in diens dienst, met de bewaking van een woning is belast. Hieronder valt dus niet iemand, die een woning bewaakt zonder vergoeding, als vriendendienst.

Blijkens de geschiedenis en de redactie van artikel 1559 tweede lid B.W., is het recht tot gedeeltelijke onderhuur gebonden aan de voorwaarde, dat de huurder het huis zelf bewoont.

RvJ. Batavia 22 April 1921. T. 114, 234.

3 . Tegen Ie den huurder en tegen 2e den occupant was een vordering inge-steld, strekkende o.m. tot ontruiming door den huurder met het zijne en de zijnen en allen , die van hem een afgeleid recht mochten hebben of beweren (waaronder tweede gedaagde) en veroordeeling in de kosten, wat tweeden gedaagde betreft, in geval van verweer.

Beslist :

Ie een vonnis, werkend tegen mogelijke derden (w.o. tweede gedaagde), kan, als niet op de w^t gegrond, niet verkregen worden.

2e. tegen tweeden gedaagde is geen veroordeeling gevraagd.

3e. daar een kostenverdeeling slechts een gevolg is van een toewijzing eener hoofdvordering, kan van een veroordeeling in de kosten van tweeden gedaagde geen sprake zijn.

RvJ. Batavia 28 October 1921. T. 116, 136.

4

In document EN VERZAMELING (pagina 51-56)