• No results found

4. Methodologisch kader

5.2.3 Houding ten opzichte van de transitie

De houding ten opzichte van de transitie draait om de vraag hoe medewerkers op dit moment tegenover de transitie staan. Reeds gebleken is dat medewerkers bereid zijn om iets van de transitie te maken (5.2.1), maar dat zij er nog niet erg mee bezig zijn (5.2.2). Deze derde variabele probeert te laten zien in hoeverre medewerkers de transitie op dit moment als positief ervaren. Omdat deze variabele uit 5 items bestaat, kon gescoord worden van 0-5, zoals te zien is in het histogram hieronder.

Figuur 8: De houding van RUD-medewerkers ten opzichte van de transitie

Het histogram schetst een negatief beeld, wat betekent dat medewerkers een overheersend negatief gevoel bij de transitie hebben. Zo staat maar liefst 44% van de respondenten uitermate negatief tegenover de transitie, zij scoren 0 op deze variabele. Dit is een belangrijk punt van zorg voor RUD IJsselland, temeer omdat slechts 10% van de medewerkers volledig positief tegenover de transitie staat. Wanneer het volledige histogram beschouwd wordt, dan is een nog grotere groep te onderscheiden die in meer of mindere mate negatief tegenover de transitie staat. Deze groep herbergt in totaal driekwart van de medewerkers.

Er lijkt dan ook sprake van een discrepantie met de bereidheid om te veranderen. Immers was driekwart van de medewerkers bereid om zich in te spannen voor de transitie, terwijl nu blijkt

dat eveneens driekwart op dit moment niet positief tegenover de verandering staat. Medewerkers lijken de verandering dan ook te zien als een kwestie van ‘door de zure appel heen bijten’. Zo zegt een respondent: “Nu kom ik lekker op de fiets hier, en straks heb ik reistijd. Dat vind ik op zich niet zo’n probleem, maar het ligt er wel aan welke vergoeding ertegenover staat. En het zal flink wennen zijn.” Eén van zijn collega’s geeft daarnaast aan: “De kwaliteit van het werk wordt misschien wel beter, maar in eerste instantie niet het plezier.” De factor gewenning speelt mogelijk dus ook rol.

Het overgebleven kwart van de medewerkers staat wel positief tegenover de transitie. “Ik heb nu ook al reistijd. Straks moet ik misschien ergens anders naartoe, maar dat is voor mij dan om het even”, zegt een medewerker. Ook geeft deze medewerker aan: “De kwaliteit wordt beter. Als je van iemand wat wilt weten, dan stap je naar die persoon toe, terwijl hij eerder misschien wel een uur verderop zat.” In het vervolg van deze subparagraaf wordt de negatieve- en positieve groep

gerelateerd aan gebied, taakveld en geslacht.

Gebied Negatieve houding Positieve houding

Oost 100%* 0,0%

Noord 88,9% 11,1%

West 70,0% 30,0%

Zuid 60,9% 39,1%

Provincie 57,1% 42,9%

Tabel 21: Houding ten opzichte van de transitie per gebied

* Scores van 0-5, op basis van histogram ingedeeld in 0-2 (negatieve houding) en 3-5 (positieve houding)

Wanneer de houding ten opzichte van de transitie aan het gebied waar medewerkers werkzaam zijn wordt gerelateerd, dan blijkt het oosten van IJsselland opnieuw het meest negatief. Het feit dat geen enkele medewerker hier positief tegenover de transitie staat, zou een signaal moeten zijn voor het transitieteam dat op deze plaats nog veel werk te verzetten is.

Opmerkelijk is dat het oosten ditmaal gevolgd wordt door het noorden. Hier was de

veranderbereidheid immers hoog, en leefde transitie ook bij bijna de helft van de medewerkers. De reden dat men hier nu laag scoort kan zijn dat het hier kleine partnerorganisaties betreft

(Steenwijkerland, Zwartewaterland en Staphorst). Medewerkers zullen hier een sterke binding voelen met hun werkgever, en daarom niet positief tegenover het feit staan dat zij een nieuwe werkgever krijgen. Dat de bereidheid desondanks groot is, kan komen doordat zij zich terdege beseffen dat hun huidige situatie niet langer werkbaar is en dat een robuuster organisatie vereist is. Men lijkt de transitie hier dus te hebben geaccepteerd als noodzakelijk kwaad.

In geen van de gebieden staat meer dan de helft van de respondenten positief tegenover de transitie. Wel scoort de provincie opnieuw het hoogst, maar het is evident dat er een grote taak is weggelegd voor het transitieteam om meer medewerkers te overtuigen van de positieve kanten van de transitie.

Taakveld Negatieve houding Positieve houding

Management 83,3%* 16,7%

Vakinhoudelijke toets 81,8%* 18,2%

Specialistische taken 80,0% 20,0%

Toezicht 66,4% 31,6%

Ondersteuning 42,9% 57,1%

Tabel 22: Houding ten opzichte van de transitie per taakveld

Wat opvallend is bij de taakvelden, is dat managers binnen deze variabele erg negatief scoren, waar zij bij voorgaande twee variabelen juist uitgesproken hoog scoorden. Hier geldt mogelijk dat zij liever in de oude situatie zouden blijven werken, vanwege het feit dat zij in de nieuwe situatie veel minder mensen onder hun hoede zullen hebben. Immers vertrekt een aanzienlijk deel van ‘hun’

medewerkers naar de RUD, terwijl de kans groot is dat zij zelf achterblijven. De reden dat managers op voorgaande variabelen wel hoog scoorden, kan zijn dat zij vanuit hun professionaliteit wel bereid zijn mee te werken aan de transitie. Ze staan dus niet positief tegenover de transitie, maar zijn wel bereid eraan mee te werken.

Vakinhoudelijke toetsers en specialisten scoren wederom laag. Dat is in zoverre

vanzelfsprekend dat deze taakvelden ook het minst veranderbereid waren. Ondersteuners zijn de enige medewerkers die overheersend positief tegenover de transitie staan. Een reden daarvoor kan zijn dat hieronder de leden van het ICS vallen. Daar wordt momenteel al op een manier gewerkt die in de GR voor veel meer medewerkers leidend zal zijn. Voor ICS-leden zal er dus relatief weinig veranderen, en voor hen is het prettig als de rest van de organisatie op een soortgelijke manier gaat werken. Dat bijna de helft van hen desondanks nog negatief tegenover de transitie staat, kan komen door onzekerheid over huisvesting of baanbehoud in dezelfde vorm.

Geslacht Negatieve houding Positieve houding

Man 74,4%* 25,6%

Vrouw 69,2% 30,8%

Tabel 23: Houding ten opzichte van de transitie per geslacht

* Scores van 0-5, op basis van histogram ingedeeld in 0-2 (negatieve houding) en 3-5 (positieve houding)

Het verschil tussen mannen en vrouwen is nog kleiner dan binnen de voorgaande twee factoren, waardoor gesteld kan worden dat het voor de houding ten opzichte van de transitie niet uitmaakt of het een man of een vrouw betreft. De uitkomst van de Chi-kwadraattoets (sig=.346) bevestigt dat.

Concluderend is de houding die medewerkers tegenover de transitie hebben een voornaam punt van zorg. Driekwart van de medewerkers staat op dit moment namelijk negatief tegenover de transitie. Zij zeggen bijvoorbeeld: “Het werk dreigt eentoniger te worden. We worden momenteel meer uitgedaagd omdat we een breder takenpakket vervullen.” Of: “Ik weet niet waar ik terecht kom. Alles wordt waarschijnlijk anders. Nu loop ik van mijn werk zo naar het station, geen idee of zoiets straks ook kan.” Medewerkers die op deze manier tegen de transitie aankijken werken vooral in het noorden en oosten van IJsselland en binnen de vakgebieden ‘vakinhoudelijke toets’ en ‘specialistische taken’. Ook managers staan overheersend negatief tegenover de transitie, zij zijn echter niet geïnterviewd.