• No results found

4.1 Inleiding

Ongeveer twee weken voor de bemiddeling is aan de respondenten een vragenlijst voorgelegd. Deze voor- (of nul)meting kent twee verschillende, maar met elkaar samenhangende doelen.

In de eerste plaats worden de resultaten van de voormeting vergeleken met de nametingen. De eerste, die ongeveer een maand na de bemiddeling is afgenomen, komt in hoofdstuk 5 aan bod. De tweede, die zes maanden na de bemiddeling is afgenomen wordt in hoofdstuk 6 beschreven. Door op verschillende momenten naar dezelfde constructen te vragen en deze te vergelijken met gegevens van vergelijkbaar onderzoek, levert de studie inzicht op in de effecten van deelname aan bemiddeling.

Ten tweede leveren de resultaten van de voormeting op zichzelf al belangrijke informatie op. Dat gaat in de eerste plaats over de motieven van respondenten om deel te nemen aan de bemiddeling. In hoeverre spelen elementen van ‘justice restoration’, procedurele rechtvaardigheid en therapeutic jurisprudence een rol? In de tweede plaats levert het inzicht op in de verwachtingen die men over de bemiddeling heeft en de wijze waarop de voorbereiding op de bemiddeling beleefd is. In de derde plaats zijn er de kenmerken van deelnemende verdachten/daders en slachtoffers. Dat gaat enerzijds over hun achtergrondkenmerken en kenmerken van het delict dat ze gepleegd hebben of waarvan ze slachtoffer zijn geworden. Wat was hun relatie voordat het delict plaatsvond? Anderzijds gaat het over psychologische kenmerken. De zelfselectie die in hoofdstuk 1 is beschreven lijkt een verband te houden met deze psychologische kenmerken: Wat is het profiel van de deelnemers, ook als we dat afzetten tegen andere vergelijkbare groepen?

We hebben al eerder aangegeven dat het onderzoek heeft plaats gevonden in een pilotfase, waarin werkprocessen in en rondom bemiddeling nog deels vorm moesten krijgen. De uitkomsten moeten daarom zeker niet als een eindoordeel over herstelbemiddeling worden gezien. Dit geldt des te meer omdat het empirisch onderzoek louter betrekking heeft op de ervaringen in de pilots met mediation in het strafrecht. Vanwege het verloop van de pilots zijn alleen deelnemers uit de pilot Vreedzame Wijk en de grote OM/ZM pilot in het onderzoek betrokken. De resultaten kunnen zeker niet zonder meer gegeneraliseerd worden naar andere populaties en andere vormen van herstelbemiddeling.

Per paragraaf worden zowel data van het de slachtoffervragenlijst als van de vragenlijst voor de verdachte/dader gepresenteerd. Voor de resultaten van de vragenlijst gaan we in op de door de pilots geregistreerde gegevens over de deelnemers (paragraaf 4.2). Hiermee wordt tevens een beschrijving gegeven van de beoogde onderzoekspopulatie van de survey. We gaan in op deelnemers en niet-deelnemers aan de pilots (4.2.1), de respondentbenadering en de instroom in het onderzoek (4.2.2.). De achtergrondkenmerken van deelnemers en achtergrondinformatie betreffende het delict zijn het onderwerp van paragraaf 4.3. We staan in paragraaf 4.4 apart stil bij de psychologische kenmerken van deelnemers. Vervolgens komen de voorbereiding op de bemiddeling (zie paragraaf 4.5) en

88

verwachtingen en motieven voor deelname aan de bemiddeling aan bod (zie paragraaf 4.6). Paragraaf 4.7 vat de belangrijkste bevindingen uit de voormeting samen en brengt deze in verband met de resultaten van eerder onderzoek. Ter beantwoording van de onderzoeksvragen, worden de resultaten van dit hoofdstuk in het concluderende hoofdstuk (hoofdstuk 8) in verband gebracht met de overige onderzoeksbevindingen.

Zoals uit de rapportage zal blijken is de omvang van de steekproef van deelnemers beperkt, ondanks een grote inzet hierop van alle betrokkenen. Dat maakt dat de resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden.

4.2 Registratiegegevens pilots

In deze paragraaf worden twee databronnen geanalyseerd: de registratiegegevens van de pilots en de aanmeldformulieren voor het onderzoek. Beide bronnen leveren input ter beantwoording van de vraag wie er deelnemen aan herstelbemiddeling. Door deze bronnen met elkaar te vergelijken kan inzicht worden verkregen in de vraag welk percentage van slachtoffers en verdachten/daders die bekend zijn bij de pilots ook daadwerkelijk deelnemen aan herstelbemiddeling (uitgesplitst per pilot) en het onderzoek. Bovendien maakt analyse van de registratiegegevens van de pilots het mogelijk antwoord te geven op de vraag waarom bepaalde respondenten afzien van deelname.

Een opmerking vooraf: De registratiegegevens van de pilots betreft het aantal ‘zaken’ dat bij hen bekend is. Hierin is geen onderscheid te maken tussen het aantal slachtoffers en verdachten/daders in één zaak. Dit is anders bij de zogenaamde aanmeldformulieren van het onderzoek. De pilots is gevraagd om, per potentiële respondent, een dergelijk formulier in te vullen, waarop staat of verdachten/daders en slachtoffers al dan niet deelnemen aan herstelbemiddeling en aan het onderzoek. Bij deze aanmeldformulieren wordt wel een onderscheid gemaakt tussen slachtoffers en verdachten/daders. Met behulp van de registraties van de pilots is ook inzicht te geven in de respons en de non-respons op de survey. Hierop gaan we in paragraaf 4.2.2 nader in.

4.2.1 Deelnemers en niet-deelnemers pilots

Tabel 4.1 bevestigt dat de OM/ZM pilot veruit de grootste is. In de periode tussen 1 oktober 2013 en 1 maart 2015 zijn er 318 herstelbemiddelingen opgestart, tegen 57 bij alle andere pilots bij elkaar. Voor de mediations in de Politiepilot Spijkenisse/Nisselwaard geldt dat zij allen hebben plaatsgehad voordat dit onderzoek is opgestart.

De pilots die zich richten op de periode na het vonnis, hebben grote moeite gehad met het tot stand brengen van bemiddelingen. Dat wil zeker niet zeggen dat dit niet is geprobeerd. In de pilot ‘Locatie-

89

en Contactverbod’ is bij 22 cases geprobeerd mediation tot stand te brengen, slechts in 2 (9%) gevallen met het beoogde resultaat. In de pilot Reclassering – Eigen Kracht Centrale waren deze getallen respectievelijk 182 en 2 (2%). In de grote MfN/SiB pilot slaagde men erin om in 41% van de aangemelde zaken mediation tot stand te brengen (292 van 716 zaken), terwijl bij pilot 1B (Vreedzame wijk Utrecht) dit zelfs in 63% (28 van de 44 afgesloten casussen) lukte.

Tabel 4.1 Aantal aanmeldingen per pilot 1 oktober 2013 – 1 maart 2015 Politiepilot Spijkenisse/ Nisselwaard Vreedzame Wijk Utrecht OM/ZM pilot Reclasering/ SiB EKC-reclassering Bij pilot aangemelde zaken, zonder mediation Onbekend 16 (42%) 423 (59%) 21 (91%) 182 (99%) Aantal mediations 25 28 (58%) 293 (41%) 2 (9%) 2 (1%) Totaal Onbekend 44 (100%) 716 (100%) 23 (100%) 184 (100%)

De gegevens van de OM/ZM pilot zijn verder uitgesplitst naar arrondissement en uitvoerende instantie. Het leeuwendeel van de mediations heeft plaatsgevonden in de arrondissementen Noord-Holland, Den Haag of Rotterdam (208 van de 293, 71%). MfN-mediators hebben ongeveer drievijfde (170 van 292, 58%) van de mediations uitgevoerd, mediators van Slachtoffer in Beeld ongeveer tweevijfde (123 van 292, 42%), zie tabel 4.2.

Tabel 4.2 Aantal herstelbemiddelingen per uitvoerende instantie

MfN SiB Totaalaantal mediations Amsterdam 41 16 57 Zeeland/West-Brabant 8 3 11

90