• No results found

3 De winstbelasting van lichamen in Nederland en Duitsland

3.2.2 Historische ontwikkeling

De winstbelasting van lichamen in Nederland was tot 1940 te duiden als een zogenoemde

uitdelingsbelasting, hetgeen wil zeggen dat de winst niet werd belast op het moment dat zij werd behaald, maar op het moment waarop zij werd uitgedeeld.263 In 1940 schakelde Nederland over op een winstbelasting, waarbij de winst werd belast op het moment dat zij werd behaald. Het Besluit op de winstbelasting (Besluit Winstbelasting 1940)264 was van 1940 tot 1941 van toepassing. Het Besluit is enige tijd later vervangen door het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 (Besluit VPB 1942)265, dat van 1 januari 1941 tot 1 januari 1970 heeft gegolden. Het Besluit VPB 1942

260 Zie ook P.H.J. Essers, Belast verleden, Kluwer 2012, blz. 168.

261 Informatie is te vinden op www.rijksbegroting.nl/2010, miljoennota, paragraaf 3.2.

262 Informatie is te vinden op www.rijksbegroting.nl/2017, miljoenennota, bijlage.

263 Wet van 21 mei 1819 (Stb.34), de Wet op het Patentregt; de Wet van 2 october 1893 (Stb. 149) tot heffing ener belasting op bedrijfs- en andere inkomsten, de Wet op de bedrijfsbelasting; Wet van 19 december 1914, Stb. 563, Wet op de inkomstenbelasting 1914; Wet van 11 januari 1918, Stb. 4, Wet op de Dividend – en Tantièmebelasting 1917. Voor een uiteenzetting van de uitdelingsbelastingen en het historische verloop verwijs ik naar Cursus Belastingrecht, onderdeel VPB 0.0.2.b.1.I en onderdeel VPB 0.0.2.b.1.II, Kluwer, 2014 en J.A.G. van der Geld/F.J. Elsweier/S.A. Stevens, Hoofdzaken vennootschapsbelasting, FED fiscale

studieserie nr. 31, 10e druk, 2014, paragraaf 1.1 en J. Verburg, vennootschapsbelasting, Fiscale Handboeken nr. 4, 2e druk, Kluwer, 2000, paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3.

264 Besluit van 26 juli 1940, Stb. 405, Besluit op de winstbelasting 1940.

73

vertoonde, niet geheel verwonderlijk vanwege de Duitse bezetting, duidelijke overeenkomsten met de Duitse Körperschaftsteuer.266 In 1942 werd tevens een vermogensbelasting267 voor

vennootschapsbelastingplichtige lichamen ingevoerd, een superdividendbelasting268 en een ondernemingsbelasting (Gewerbesteuer).269

De ondernemingsbelasting werd geheven naast de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting en was van toepassing op ondernemingen ongeacht hun rechtsvorm. De belasting kende twee

grondslagen. Er werd belasting geheven over de bedrijfsopbrengst en het bedrijfskapitaal. De

gemeente waarbinnen de onderneming werd uitgeoefend, kreeg de opbrengsten. De Klerck geeft aan dat in de Telegraaf van 6 mei 1942 het volgende als rechtvaardiging voor de ondernemingsbelasting werd aangevoerd: ‘’aan de ondernemingsbelasting ligt ten grondslag de gedachte dat elk bedrijf door zijn vestiging van bedrijfsruimten en het aldaar wonen van zijn arbeiders de gemeente te zijner behoeve voor zekere uitgaven stelt (politie, wegen, scholen, sociale maatregelen, enz.’’.270 Voor de Duitsers was het belangrijkste dat ze met invoering van een Gewerbesteuer bewerkstelligden dat het bedrijfsleven in Nederland in dezelfde positie kwam te verkeren als het Duitse bedrijfsleven.271 Na de oorlog werd er veel gediscussieerd over vernieuwingen op belastinggebied. De

ondernemingsbelasting werd met ingang van het belastingjaar 1950 in haar geheel afgeschaft (onder een gelijktijdige verhoging van het vennootschapsbelastingtarief).272 De voornaamste reden voor het afschaffen van deze belasting was het stimuleren van investeringen (industrialisatiepolitiek) en de overweging dat een ondernemingsbelasting niet zou thuishoren in het Nederlandse stelsel dat gebaseerd is op draagkracht.273 In hoofdstuk 3.2.5.3 ga ik nader in op de ondernemingsbelasting. De discussie over vernieuwingen op belastinggebied leidde niet tot andere concrete hervormingen ten aanzien van de winstbelastingen van lichamen. Het Besluit VPB 1942 werd pas op 1 januari 1970 vervangen door de huidige Wet op de vennootschapsbelasting 1969.274 De Wet op de

vennootschapsbelasting 1969 werd niet als vernieuwend gezien.275 De veranderingen ten opzichte van het Besluit VPB 1942 waren meer technisch van aard.276 Na het einde van de oorlog duurde het dus een hele tijd voordat Nederland met een eigen nationale vennootschapsbelasting kwam en daarnaast bleek deze nieuwe vennootschapsbelastingwet voort te borduren op de eerdere

besluiten.277 Hieruit blijkt mijns inziens dat de door Duitsland ingevoerde fiscale regelgeving voor het

266 Voor een nadere uiteenzetting van enkele bepalingen die bij Besluit VPB 1942 werden ingevoerd en de reacties daarop verwijs ik naar P.H.J. Essers, Belast verleden, Kluwer 2012, blz. 164-170.

267 Besluit van 30 april 1942, Besluit op de Vermogensbelasting 1942.

268 Besluit van 15 augustus 1941, Besluit op de dividendbeperking 1941.

269 Besluit van 28 april 1942, Stb. 302.

270 JJ. de Klerck, De ondernemingsbelasting 1942, in P.J.A. Adriani ed., Fiscale ervaringen in bezettingstijd 1940-1945, Amsterdam 1946, blz. 356.

271 J.M.M.J. Clerx, De afschaffing van de ondernemingsbelasting, MBB 1991/189.

272 Zie voor een uitgebreide uiteenzetting J.M.M.J. Clerx, De afschaffing van de ondernemingsbelasting, MBB 1991/189.

273 Zie de verwijzing van P.H.J. Essers, Belast verleden, Kluwer 2012, blz. 192 naar H.J. Hofstra, ‘De ontwikkeling van het Nederlandse belastingstelsel gedurende de bezetting’, De NV 1944-1946, nr. 6/7, blz. 93-97. Het is overigens opmerkelijk dat Hofstra in eerste instantie van mening was dat een ondernemingsbelasting niet past binnen het Nederlandse stelsel, maar op een later moment probeerde om de afschaffing van de ondernemingsbelasting te verhinderen. Zie hierover uitgebreid J.M.M.J. Clerx, De afschaffing van de ondernemingsbelasting, MBB 1991/189.

274 Wet van 8 oktober 1969, Stb 445, Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

275 Brüll constateerde dat de vernieuwing van de vennootschapsbelasting haar einde had gevonden, J. Brüll, Het einde van de vernieuwing in de vennootschapsbelasting, TVVS november 1968, blz. 317 e.v. Grappenhaus vergeleek de wetgevingsarbeid aan de vennootschapsbelasting met het doen van oude wijn in nieuwe zakken, Handelingen Tweede Kamer 5 juni 1969, blz. 3084 rk.

276 Vergelijk J. Verburg, de vennootschapsbelasting Fiscale Handboeken nr. 4, 2000, paragraaf 2.8.

277 Vergelijk J.A.G. van der Geld/F.J. Elsweier/S.A. Stevens, Hoofdzaken vennootschapsbelasting, FED fiscale studieserie nr. 31, 10e druk, Kluwer 2014, paragraaf 1.1.

74

overgrote deel bevredigend werd gevonden.

De Wet VPB 1969 is vanaf de invoering in 1970 een groot aantal keren gewijzigd. De laatste grote herziening in de vennootschapsbelasting was in 2007 (Wet werken aan winst). Een belangrijk gevolg van de herziening was een tariefsverlaging (van 29,6% naar destijds 25,5%) die gefinancierd werd met grondslagverbredende maatregelen. Het doel van de tariefsverlagingen was meer bedrijven (winstgrondslag) in Nederland te houden en om meer bedrijvigheid aan te trekken. Nederland moest terugkomen op de shortlist van investeerders.278 Op 10 oktober 2017 heeft de nieuwe regering het regeerakkoord voor de komende vier jaren bekend gemaakt, met daarin de nodige fiscale plannen. Om het vestigingsklimaat ook in de toekomst fiscaal aantrekkelijk te houden wordt het tarief van de vennootschapsbelasting verder verlaagd. Het tarief over de eerste € 200.000 fiscale winst wordt stapsgewijs verlaagd van 20% naar uiteindelijk 16% (in 2021) en het tarief over de fiscale winst daarboven wordt stapsgewijs verlaagd van 25% naar 21% (in 2021). De tariefsverlagingen worden (deels) gefinancierd met een aantal grondslagverbredende maatregelen, zoals de beperking van verliesverrekeningstermijnen en afschrijvingsmogelijkheden op gebouwen.

Op (het historische verloop van) de relevante wetswijzigingen van de diverse rechtsregels wordt hierna in het onderzoek nader ingegaan als de regels in het desbetreffende hoofdstuk inhoudelijk worden behandeld.

3.2.3 Rechtsgrondslag

Het in kaart brengen en analyseren van een rechtsgrondslag van de vennootschapsbelasting is al door velen gedaan.279 Als rechtsgrondslagen voor de vennootschapsbelasting komen bijvoorbeeld naar voren de antropomorfe visie280, het beginsel van de bevoorrechte verkrijging281, de van Grappenhaus afkomende term leer van het globale evenwicht282, de compensatie-theorie van Zeven283 en Kaldor284, het profijtbeginsel en het buitenkansbeginsel.285 De regering voerde bij de parlementaire behandeling van de wet op de vennootschapsbelasting 1969 daarnaast als

‘’rechtsgrondslag’’ aan dat de vennootschapsbelasting budgettair gesproken niet meer weg te denken valt.286 Ik ben het met Van der Geld eens dat dit niet zozeer een rechtsgrondslag is, maar een verklaring voor het feit dat er een vennootschapsbelasting bestaat.287 Over het algemeen is de conclusie dat er geen eenstemmigheid is over de rechtsgrondslag van de vennootschapsbelasting in Nederland.288

278 Kamerstukken II, 2004-2005, 30107, nr. 2.

279 Een mooi overzicht wordt onder andere gegeven in M.J.H. Smeets, Ontwikkeling van de belastingen op winsten van lichamen, WFR 1961/14.

280 Wat de inkomstenbelasting is voor natuurlijke personen, is de vennootschapsbelasting voor lichamen. Zie Leidraad bij het Besluit VPB 1942, paragraaf 1.

281 W.J. de Langen, De grondbeginselen van het Nederlandse belastingrecht, Alphen a.d. Rijn, Samson NV, 1954, deel 1, blz. 155.

282 F.H.M. Grappenhaus, De besloten NV fiscaal vergeleken met de persoonlijke ondernemer en met de open NV (dissertatie UvT), FED Amsterdam 1966.

283 H.A. Zeven, in zijn dissertatie getiteld Belastingheffing van naamloze vennootschappen, Haarlem: Tjeenk Willink 1941, blz. 33 t/m 37.

284 N. Kaldor, ‘An expenditure tax’, London: 1958, blz. 146.

285 Voor een uiteenzetting van deze rechtsgrondslagen verwijs ik naar Cursus Belastingrecht onderdeel VPB 0.01.e, Kluwer, 2014; J.A.G. van der Geld, Hoofdzaken vennootschapsbelasting, Kluwer, FED fiscale

studieserie nr. 31, 9e druk, Kluwer, 2013, paragraaf 2.2 en J.Verburg, Vennootschapsbelasting, Fiscale Hand – en Studieboeken nr. 4 Kluwer, 2e druk, 2000, paragraaf 1.1 en 1.8.

286 Verslag MO, Kamerstukken II, 1968-1969, 6000, nr. 25, vraag 3.

287 J.A.G. van der Geld, Hoofdzaken vennootschapsbelasting FED fiscale studieserie nr. 31, 9e druk, Kluwer, 2013, paragraaf 2.2.

288 Voor een uiteenzetting van deze rechtsgrondslagen verwijs ik naar Cursus Belastingrecht onderdeel VPB 0.01.e, Kluwer, 2014; J.A.G. van der Geld, Hoofdzaken vennootschapsbelasting, FED fiscale studieserie nr.

75

Wat steeds terugkomt in de discussie over de rechtsgrondslag van de vennootschapsbelasting is de vraag wat de relatie is met de inkomstenbelasting (op die vraag ga ik in hoofdstuk 3.2.4 in) en de vraag wie de vennootschapsbelasting draagt. Verburg haalt diverse onderzoeken aan over de vraag wie de vennootschapsbelasting draagt en beschrijft opvattingen van auteurs en politici. Zijn

conclusie is echter dat op de vraag, wie de vennootschapsbelasting draagt (ook) geen eenduidig antwoord is te geven.289