• No results found

2 Het fiscale krachtenveld (mogelijke factoren die van invloed kunnen zijn op de winstbelasting van lichamen)

2.9 Het ontstaan en de toetsing van fiscale wetgeving

2.9.1 De wetgever

Belastingen mogen zowel in Nederland als in Duitsland alleen uit kracht van de wet worden geheven.160 Wettelijke (fiscale) regelingen worden zowel in Nederland als Duitsland in principe opgesteld door de regering.161 Alvorens een wettelijke regeling in werking kan treden, vindt er in beide landen een democratisch parlementair proces plaats. In beide landen geldt dat de wet tot de verwezenlijking van de door de wetgever beoogde doelstellingen moet leiden en dat dit punt in de parlementaire stukken wordt toegelicht en bediscussieerd.162

In zowel Nederland als Duitsland moet een wet eerst goedgekeurd worden door de meerderheid van regeringspartijen en de oppositie (in Nederland, de Tweede Kamer en in Duitsland de Bundestag). Vervolgens moet in Nederland de wet worden goedgekeurd door de Eerste Kamer, die een vetorecht heeft ten aanzien van het desbetreffende wetsvoorstel.163 Dit in tegenstelling tot de Bundesrat (de Duitse Eerste Kamer, die alleen in bepaalde gevallen een vetorecht heeft.164 In Nederland is het Ministerie van Financiën verantwoordelijk voor belastingen en ligt de uitvoering bij de

Staatssecretaris van Financiën en zijn ambtenaren (de Belastingdienst). In Duitsland ligt de verantwoordelijkheid bij de Bundesminister der Finanzen van het Bundesministerium der Finanzen

(BMF).165 en wordt de uitvoering gedaan door Bundesfinanzdirektionen,166 De verschillende

deelstaten hebben alle hun eigen Landesfinanzministerium en Oberfinanzdirektionen voor de uitvoering van het belastingrecht en op gemeentelijke niveau zijn dat de lokale Belastingdiensten

(Finanzämter).

In Nederland zijn criteria die de kwaliteit van wetgeving moeten waarborgen, vastgelegd in de nota Zicht op wetgeving. De nota handelt over de rechtsstatelijke en bestuurlijke kwaliteit van de

wetgeving en betreft daarmee tevens de kwaliteit van de overheid en haar beleid in algemene zin.167 Bij de beantwoording van de vraag of een voornemen voor nieuwe regelgeving noodzakelijk is en van de wijze waarop de regeling dient te worden ingericht, wordt in Nederland gelet op de

kwaliteitseisen168 rechtmatigheid en verwerkelijking van rechtsbeginselen, doeltreffendheid en doelmatigheid, subsidiariteit en evenredigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, onderlinge afstemming, eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid.

160 Art. 104 Grondwet. Belastingheffing dient volgens het legaliteitsbeginsel (Gesetzmässigkeit) plaats te vinden op basis van publiekrechtelijke wetgeving. In Duitsland wordt dit Vorbehalt des Gesetzes genoemd. Dit blijkt volgens Hey niet expliciet uit de grondwet, maar kan onder andere wel afgeleid uit art. 2 I GG, art. 20 III GG. Op grond van het legaliteitsbeginsel is vereist dat zowel een ontstaansfeit (Tatbestand) als de gevolgen (Rechtsfolge) zijn vastgelegd. Zie J. Hey, in: Tipke/Lang22, Steuerrecht, §3, Rz.232.

161 Meestal is het de regering die een wetsvoorstel indient, maar ook leden van de Tweede Kamer kunnen het initiatief hiertoe nemen (een zogenoemd initiatiefvoorstel).

162 Fiscale wetten en besluiten worden in Nederland in de Staatscourant gepubliceerd en in Duitsland in het

Bundessteuerblatt Teil I.

163 De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel niet meer wijzigen. Formeel kan de Kamer het wetsvoorstel alleen aannemen of verwerpen. In de praktijk zijn er een aantal middelen (novelle, toezeggingen, moties) om invloed uit te oefenen om het wetsvoorstel aangepast te krijgen. Zie www.eerstekamer.nl.

164 Zie hieromtrent www.bundesrat.de, onder ‘’Aufgaben’’.

165 Het Bundeszentralamt für Steuern is verantwoordelijk voor enkele centraal uit te voeren taken, zoals de de teruggaaf van bronbelastingen (belastingverdragenaangelegenheden) en omzetbelasting.

166 Voor een overzicht van de organisatie en verantwoordelijkheden van de overheid op het gebied van belastingen verwijs ik naar R. Seer, in Tipke/Lang22, Steuerrecht, §2, Rz.80 en §21, Rz.30-41.

167 Nota Zicht op wetgeving 1991, Kamerstukken II, 1990-1991, 22 008, nrs. 1-2, blz.1.

168 Nota Zicht op wetgeving 1991, Kamerstukken II, 1990-1991, 22 008, nrs. 1-2, blz. 8 en 23. Voor een uitwerking en toelichting verwijs ik naar blz. 23 t/m 30 van de genoemde kamerstukken.

56

Bij de totstandkoming van wetgeving vindt een interne beoordeling van bovenstaande kwaliteitseisen plaats door de Directie Wetgeving van het Ministerie van Justitie.169 Op hoofdlijnen kan gesteld worden dat daarnaast in Nederland de Raad van State, de Eerste Kamer, de rechterlijke macht en de wetenschap beoordelen of de (voorgestelde) wetgeving verzekerd is van voldoende kwaliteit. Voor mijn onderzoek heb ik de toetsen van de Raad van State, de kwaliteitseisen uit de nota Zicht op wetgeving en het aspect over het fiscale vestigingsklimaat van de NOB als uitgangspunt genomen voor het toetsen van de Nederlandse rechtsregels en discussiepunten en of de de vergelijkbare Duitse rechtsregels aanbevelenswaardig zijn voor de Nederlandse vennootschapsbelasting (zie ook hoofdstuk 1.3.2.4).

Zoals uit hoofdstuk 2.9.2 zal blijken, kan fiscale wetgeving in Duitsland getoetst worden aan de grondwet. Bij de totstandkoming van de wetgeving zal de wetgever er dus rekening mee moeten houden dat deze de grondwettelijke toets moet kunnen doorstaan. Eén van de belangrijkste kwaliteitstoetsen in Duitsland vormen de grondwettelijke beginselen Bestimmtheit en

Normenklarheit (vergelijkbaar met de eisen van eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid uit de

nota Zicht op wetgeving). Bestimmtheit betekent dat wettelijke regels nauwkeurig moeten worden geformuleerd en Normenklarheit verlangt dat wettelijke regels duidelijk en niet tegenstrijdig zijn.170 Zowel in Nederland als Duitsland vormen rechtsbeginselen het morele hart van het belastingrecht en fiscale wetten worden dan ook vaak getoetst aan rechtsbeginselen. Zonder uitputtend te willen zijn, spelen in Nederland algemene beginselen zoals het legaliteitsbeginsel, gelijkheidsbeginsel en

vertrouwensbeginsel een grote rol. Specifiek voor het belastingrecht zijn daarnaast het

draagkrachtsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel van groot belang.171 In Duitsland spelen dezelfde beginselen een rol. Hey maakt een onderverdeling in systeemdragende beginselen van het belastingrecht en grondwettelijke sub-beginselen.172 Met eerstgenoemde beginselen bedoelt ze het legaliteitsbeginsel (Legalitätsprinzip), gelijkheidsbeginsel (Gleichheitsprinzip),

evenredigheidsbeginsel (Übermaßverbot) en Sozialstaatsprinzip. Deze beginselen worden volgens haar ten aanzien van het belastingrecht specifiek geconcretiseerd in het draagkrachtbeginsel

(Leistungsfähigkeitprinzip).173 Met de als tweede soort genoemde beginselen bedoelt Hey beginselen

zoals het wereldinkomenprincipe (Welteinkommensprinzip of Universalitätsprinzip),

totaliteitsbeginsel (Totalitätsprinzip), het beginsel van individuele belastingheffing (Prinzip der

Individualbesteuerung), en het beginsel van het objectives Nettoprinzip. Daarnaast wordt wetgeving

in Duitsland vaak getoetst aan het neutraliteitsbeginsel (financieringsneutraliteit,

Finanzierungsneutralität en rechtsvormneutraliteit, Rechtsformneutralität). In de hoofdstukken

hierna zullen diverse van bovenstaande beginselen de revue passeren en indien nodig, aldaar verder worden toegelicht.

Uit het bovenstaande blijkt mijns inziens dat fiscale wetten in beide landen democratisch tot stand komen, waarbij de nodige kwaliteitseisen worden gesteld aan de wetgeving. In dit onderzoek werk ik

de verschillen en overeenkomsten in de kwaliteitseisen voor wetgeving in Nederland en Duitsland niet

expliciet nader uit. Ik ga niet in op de vraag of de huidige, hierboven genoemde, kwaliteitseisen wel de juiste maatstaf vormen voor het toetsen van de kwaliteit van fiscale wetgeving, welke

spanningsvelden er zijn en op welke manier het toetsen van kwaliteit van wetgeving mogelijk verbeterd kan worden. Ook ga ik niet in op de vraag of de kwaliteitseisen in de uitvoering in beide

169 Aanwijzingen voor de regelgeving, Circulaire van de Minister-president van 18 november 1992, Stcrt. 1992, 230, aanwijzing 254.

170 Zie R.L.G. van den Heuvel, Kan Duitse jurisprudentie bijdragen aan de invulling van ons beginsel van eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid? WFR 2011/1667, waarin de auteur verwijst naar C. Jehke, Bestimmtheit und Klarheit im Steuerrecht, Berlijn: 2005, blz. 30.

171 J.L.M. Gribnau, Belastingrecht en rechtsbeginselen, SDU Bijdragen aan een rechtvaardige belastingheffing 2007/31/03.

172 J. Hey in Tipke/Lang22, Steuerrecht, §3, Rz.13.

57

landen wel worden nageleefd.174 Zoals in hoofdstuk 1.3.2 is toegelicht, toets ik diverse

discussiepunten in de Nederlandse vennootschapsbelasting impliciet aan de kwaliteitseisen van de nota Zicht op wetgeving (als onderdeel van de fiscaal-beleidsanalytische, fiscaal-juridische en

fiscaal-wetstechnische toets uit mijn toetsingskader) en onderzoek ik vervolgens of een vergelijkbare Duitse rechtsregels deze kwaliteitseisen minstens net zo goed doorstaat. Aangezien in beide landen wetten democratisch tot stand komen en aan bepaalde kwaliteitseisen moeten voldoen, ga ik er in mijn onderzoek van uit dat het in ieder geval mogelijk zou moeten zijn een Duitse wettelijke rechtsregel in de Nederlandse vennootschapsbelasting in te passen.

2.9.2 De rechterlijke macht

De beoordeling van (de kwaliteit) van wetgeving en de uitleg van het recht vindt in zowel Nederland als Duitsland ook (impliciet) door de rechter plaats. In Nederland wordt een fiscaal geschil tussen belastingplichtige en Belastingdienst in eerste aanleg voorgelegd aan de rechtbank. Vervolgens bestaat de mogelijkheid dat een gerechtshof in tweede aanleg naar de desbetreffende zaak kijkt. In hoger beroep staat dan nog de mogelijkheid open om het principiële geschil (als het een rechtsvraag betreft) voor te leggen aan de Hoge Raad. In Duitsland zien we een tweetrapse rechtsgang.175 In eerste aanleg wordt een fiscaal geschil voorgelegd aan een Finanzgericht, die over de feiten (Tatsacheninstanz) een beslissing neemt. Vervolgens is hoger beroep mogelijk bij het

Bundesfinanzhof (BFH), dat uitsluitend ingaat op de rechtsvraag (Rechtsmittelinstanz) en bezwaren

tegen de in eerste instantie genomen beslissingen van het Finanzgericht.176 Voor EU-rechtelijke kwesties kunnen in beide landen prejudiciële vragen gesteld worden aan het Europese Hof van Justitie. Uit bovenstaande blijkt dat in beide landen belastingwetgeving ook beoordeeld wordt door belastingrechters. Afhankelijk van de rechtsvindingsmethode en grammaticale, wetshistorische, wetsystematische of theologische uitlegging van de rechtsregels kan dit tot verschillende fiscale uitkomsten en/of rechtsontwikkelingen leiden in beide landen.177 In dit onderzoek werk ik de

verschillen en overeenkomsten tussen de Nederlandse en Duitse belastingrechters (belastingkamers) niet nader uit en ga ik ook niet (systematisch) in op de manier en kwaliteit van rechtsvinding in beide landen.178 Wel sta ik stil bij het verschil tussen Nederland en Duitsland wat betreft de mogelijkheid om rechterlijk te toetsen aan de grondwet en aan algemene rechtsbeginselen. In tegenstelling tot Nederland kan dit in Duitsland wel.

2.9.2.1 Toetsen aan de grondwet en beginselen

In Nederland mag de rechter wetgeving in formele zin op grond van het toetsingsverbod van art. 120 Grondwet niet toetsen aan de Grondwet.179 De Hoge Raad heeft in het zogenoemde

Harmonisatiewet-arrest beslist dat dit ook geldt voor toetsing aan de algemene rechtsbeginselen.180 In het verleden is er wel voorgesteld toetsing van wetgeving in formele zin aan de in de Grondwet opgenomen klassieke grondrechten mogelijk te maken, maar tot op heden is dit wetsvoorstel niet

174 In literatuur wordt er bijvoorbeeld op gewezen dat wetgeving niet altijd meer voldoet aan de kwaliteitsnormen als gevolg van de snelheid van het wetgevingsproces, zie bijvoorbeeld recentelijk het jaarverslag 2015 van de Raad van State, hoofdstuk 1 en R.B. Vos, Het negentiende LOF-congres: De kwaliteit van fiscale wetgeving, WFR 2003/1875, paragraaf 2 en P.J.M. Bongaarts, Weimar 2007: Verwaltungsrichterstag, TFB

2007/06/04, paragraaf 2. Zie hierover ook uitgebreid J. Hey in Tipke/Lang22, Steuerrecht, §3, Rz.8

175 Voor een nadere uiteenzetting zie R. Seer in Tipke/Lang22, Steuerrecht, §22, Rz.60 e.v.

176 De jurisprudentie van het Bundesfinanzhof is gepubliceerd in Bundessteuerblatt Teil II. De jurisprudentie van

Finanzgerichte is gepubliceerd in ‘’Entscheidungen der Finanzgerichte (EFG)’’. 177 Zie hierover uitgebreid J. Englisch in Tipke/Lang22, Steuerrecht, §5, Rz.46-94.

178 Als blijkt dat een verschil in de Duitse rechtsregel ten opzichte van de vergelijkbare Nederlandse rechtsregel te verklaren is door een verschillende rechtsvindingsmethode of uitlegging door de Nederlandse of Duitse rechter zal ik dat uiteraard wel bij de desbetreffende rechtsregel behandelen.

179 Voor een heldere uiteenzetting en de laatste stand van zaken omtrent de mogelijkheid van constitutionele toetsing verwijs ik naar C. Bruijsten, Waar blijft de constitutionele toetsing? WFR 2017/169.

180 HR 14 april 1989, NJ 1989/469. Op 21 februari 2014 concludeerde Advocaat-Generaal Niessen dat dit arrest niet achterhaald is (BNB 2014/97).

58

aangenomen.181 Stel dat het wetsvoorstel zou worden aangenomen, dan gaat deze wet volgens Van der Geld echter niet ver genoeg, omdat toetsing aan enkele klassieke grondrechten nu ook al plaatsvindt via internationale verdragen (art. 26 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), art. 14 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en art. 1, twaalfde protocol EVRM, of art. 1, eerste Protocol EVRM).182 De mogelijkheid om te toetsen aan de internationale verdragen volgt uit art. 93 en 94 Grondwet, waarin nationale wettelijke voorschriften buiten toepassing worden gelaten als toepassing niet verenigbaar is met rechtstreeks werkende volkenrechtelijke bepalingen.183 Aangezien wetten in formele zin niet mogen worden getoetst aan de Grondwet, roepen belastingplichtigen de hulp van internationale verdragen in. Het beroep op, met name, het EVRM wordt echter door de Hoge Raad vrijwel altijd184

afgewezen.185 Van der Hulle en Niessen186 geven aan dat uit de internationale verdragen blijkt dat de belastingwetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dit heeft tot gevolg dat de

belastingrechter bij de toetsing van belastingwetgeving aan het discriminatieverbod en het

eigendomsrecht zeer terughoudend is. Albert geeft het mijns inziens treffend weer door de toetsing aan art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR krachteloos te noemen. Hij geeft aan dat dit komt doordat de Hoge Raad de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid geeft bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de betwiste wettelijke bepaling als gelijk moeten worden beschouwd. En als ze als gelijk moeten worden beschouwd, geeft de Hoge Raad de wetgever vervolgens een ruime beoordelingsvrijheid bij de vraag of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin verschillend te regelen.187 Daarmee hebben mijns inziens in Nederland primair de Raad van State, de Eerste Kamer en de wetenschap een (belangrijke) rol van betekenis om nog enigszins tegenwicht te bieden als wetgeving mogelijk dreigt in te druisen tegen algemene

rechtsbeginselen.188

In Duitsland kunnen wetten wel getoetst worden aan de grondwet en algemene rechtsbeginselen.189 Er is hiervoor zelfs een constitutioneel hof (Verfassungsgericht) dat zich enkel en alleen met deze toetsing bezighoudt. In de verschillende hoofdstukken komt bijvoorbeeld aan de orde dat het

Bundesverfassungsgericht regelgeving heeft getoetst aan het objektive Nettoprinzip. Het houdt in

dat kosten die verband houden met een inkomensbron in aftrek moeten worden toegestaan.190 Lang geeft aan een inbreuk op het Nettoprinzip een bijzondere, zakelijke en gerechtvaardigde reden behoeft, aangezien het Nettoprinzip een concretisering is van het draagkrachtbeginsel (dat op zijn

181 Dit voorstel kwam van voormalig Tweede Kamerlid Halsema. Zie voor het wetsvoorstel Kamerstukken II, 2001-2002, 28331, nr. 2 en Kamerstukken II, 2009-2010, 32 334, nr. 2. De laatste stand van zaken is dat de voortzetting in overleg met de initiatiefnemer, zijnde het lid van Tongeren, wordt gepland (zie

langetermijnagenda week 14, 2016).

182 J.A.G. van der Geld, Constitutionele toetsing, ook fiscaal van belang, WFR 2002/1035. Volgens hem zou ook getoetst moeten kunnen worden aan (al dan niet in de grondwet opgenomen) algemene rechtsbeginselen.

183 Zie ook C.B. Schutte, De stille kracht van de Nederlandse grondwet, RM Themis 2003/1, paragraaf 1.

184 Vrij recentelijk is bij uitzondering een beroep op art. 8 EVRM door de Hoge Raad gehonoreerd. In

desbetreffende zaak besliste de Hoge Raad dat de Belastingdienst niet bevoegd is gebruik te maken van politiecamera’s (Automatic Number Plate Recognition (ANPR)) om gegevens te verzamelen voor de controle van rittenadministraties en te gebruiken bij het opleggen van een (naheffings)aanslag.

185In gelijke zin E.J.W. Heithuis, Het EHRM als panacee??, WFR 2014/544.

186 Zie R. van der Hulle, de ruime beoordelingsvrijheid voor de belastingwetgever: een onneembare horde?, MBB 2015/9, paragraaf 1 en R.E.C.M. Niessen, de rechter moet toch toetsen, NTFR 2015/1154. Dit blijkt mijns inziens ook uit de uitspraken van Hoge Raad en Rechtbanken dat de vermogensrendementsheffing (box 3 van de inkomstenbelasting) niet in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom van artikel 1 Eerste Protocol EVRM.

187 P.G.H. Albert, Appels en peren of fruit en fruit?, NTFR 2018/309.

188 In gelijke zin J.A.G van der Geld, Constitutionele toetsing, ook fiscaal van belang, WFR 2002/1035.

189 Zie hierover ook R.L.G. van den Heuvel, Kan Duitse jurisprudentie bijdragen aan de invulling van ons beginsel van eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid? WFR 2011/1667.

190 Zie voor de toetsing aan het draagkrachtsbeginsel door het Bundesverfassungsgericht uitgebreid, M. Desens, Verwirklichung des Leistungsfähigkeitsprinzips durch das BVerfG, StuW 3/2016, blz. 240 ev.

59

beurt geacht wordt voort te vloeien uit het gelijkheidsbeginsel).191 In Duitsland zijn diverse inbreuken op het objektive Nettoprinzip voorgelegd aan (en getoetst aan de grondwet door) het

Bundesverfassungsgericht.192 Daaruit is onder meer op te maken dat de wetgever in beginsel een

zekere wetgevingsvrijheid toekomt193, maar dat (alleen) bij bestaande belangrijke redenen generale, of forfaitaire rechtsregels gehanteerd mogen worden en dat ongelijke belastingen niet vanuit

budgettaire overwegingen gerechtvaardigd zijn.194 Met andere woorden: alleen budgettaire overwegingen kunnen een inbreuk maken op het principe en daarmee het draagkrachtbeginsel niet rechtvaardigen.

Een ander beginsel dat in mijn onderzoek een paar keer voor zal komen en waaraan het

Bundesverfassungsgericht heeft getoetst, is het Trennungsprinzip. Dit principe houdt in dat ieder

(juridisch) persoon zelfstandig belastingplichtig is. Een inbreuk op dit principe is volgens het

Bundesverfassungsgericht alleen toegestaan als dit niet leidt tot onlogisch, inconsequent, willekeurig

handelen van de staat (dit wordt ook wel het Gebot der Folgerichtigkeit genoemd). Een uitzondering geldt als het om een systematische wetswijziging gaat. Ook het voorkomen van misbruik kan volgens het Bundesverfassungsgericht als rechtvaardigingsgrond dienen om een inbreuk te maken op het

Trennungsprinzip.195 Bovenstaande beginselen zullen in de desbetreffende hoofdstukken nader

worden besproken.

Het feit dat er in Duitsland een aparte institutionele rechter verantwoordelijk is voor toetsing aan de grondwet maakt dat de toetsing ook minder terughoudend zal plaatsvinden. In Nederland zal toetsing van enkele klassieke grondrechten aan internationale verdragen uiteraard ook serieus genomen worden. Uit de tot op heden gewezen jurisprudentie blijkt mijns inziens echter dat de Nederlandse rechter daarin wat terughoudender is (geen ruimte ziet), in tegenstelling tot de Duitse institutionele rechter, waar de genoemde toetsing een veel prominentere plaats inneemt.196 Bovenstaande in overweging nemende zou wat mij betreft constitutionele toetsing van fiscale regels in Nederland aanbevelenswaardig zijn. In de huidige situatie ziet de Hoge Raad blijkbaar weinig ruimte om te kunnen toetsen aan internationale verdragen. De mogelijkheid van een grondwettelijke toetsing zorgt er mogelijk voor dat de Hoge Raad deze ruimte wel ziet, met als gevolg dat de Nederlandse wetgever alerter (dan nu het geval is) zal moeten zijn bij het opstellen of wijzigen van

belastingwetten. Opvallend vind ik overigens dat er in Duitsland ook kritiek is op het functioneren van het Bundesverfassungsgericht. Het in Karlsruhe gevestigde Gericht zou politiek gezien teveel invloed hebben. Niet alleen zou over politieke zaken beslist worden, maar de rechtbank wordt

191 J. Lang in Tipke/Lang19, Steuerrecht, §9, Rz.55. Van der Hurk & Ubachs geven in gelijke zin aan dat dit beginsel inhoudt dat een belastingplichtige in principe belast wordt op basis van zijn nettowinst en dat het beginsel voortvloeit uit het gelijkheidsbeginsel van art. 3 van de Duitse Grondwet. Zij wijzen er op dat het

Bundesverfassungsgericht het gelijkheidsbeginsel in het fiscale recht zo uitlegt dat belastingplichtigen gelijk

behandeld dienen te worden, rekening houdend met hun draagkracht. H.T.P.M. van der Hurk/ S.J.P. Ubachs, De EBITDA regel binnen OESO en EU-verband, een verstandige keus? (deel II), WFR 2016/238, paragraaf 2.1

192 Zie omtrent de mogelijkheid tot grondwettelijke toetsing in Nederland en Duitsland hoofdstuk 2.9.2.1.

193 R. Eckhoff, Steuergerechtigkeit als verfassungsrechtliches und als steuerpolitisches Argument, StuW 3/2016, blz. 210-212.

194 J. Lang in Tipke/Lang19, Steuerrecht, §9, Rz.55. Zie voetnoot 27 en 28.

195 J. Böhmer, Das Trennungsprinzip im Körperschaftsteuerrecht – Grundsatz ohne Zukunft? StuW 1/2012, blz. 36-42.

196 Ik kan dat niet emperisch onderbouwen en merk op dat het een intuïtieve gedachte is. Wel kan ik op het voorbeeld wijzen over de discussie over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in het licht van het gelijkheidsbeginsel (discriminatieverbod) die zowel in Nederland als Duitsland speelde. In Nederland besliste de Hoge Raad dat er geen strijd was (Rechtbank Breda 13 juli 2012, 11/5509, V-N 2012/43.20 en HR 22 november 2013, 13/01622, BNB 2014/30, HR 22 november 2013, 13/02453, BNB 2014/31). In Duitsland kwam het

Bundesverfassungsgericht wel tot de beslissing dat sommige delen van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit

(voordelen voor het MKB) in strijd waren met de grondwet. De erfbelasting is in Duitsland per 1 juli 2016 op dit punt gewijzigd.

60

verweten ook zelf politiek te bedrijven.197 Het Bundesverfassungsgericht geeft zelf aan geen politiek orgaan te zijn, maar wel politieke invloed te hebben. Dit is volgens het Gericht het gevolg van een beslissing dat een wet in strijd is met de grondwet.

Wat er ook van zij, in ieder geval ga ik er voor mijn onderzoek vanuit dat de kwaliteit van wetgeving in Duitsland minstens zo goed is als in Nederland. Het aspect dat in Duitsland getoetst kan worden