• No results found

4. De (elektronische) poëzie van Tonnus Oosterhoff 11

5.2. Het experiment: twee gedichten van Oosterhoff

De enige onafhankelijke variabele die de interpretatie van proefpersonen mocht beïnvloeden, was de vorm van het gedicht zoals die bepaald wordt door het medium. Daarom werden twee gedichten van Tonnus Oosterhoff die zowel in een papieren als elektronische versie

verschenen – KRITIEK en eerst wordt voorvoorspeld (de laatste is titelloos in de bundel, dit is de eerste regel) – in het experiment gebruikt. Het methodologische voordeel van deze aanpak wordt enigszins overschaduwd door het feit dat de gedichten oorspronkelijk voor papier zijn geschreven, en de elektronische versies pas later gemaakt.17 Dat roept de vraag op in hoeverre het ‘echte’ elektronische gedichten zijn – wordt hun vorm niet te veel bepaald door de

mediale conventies van het papier? Zeker voor KRITIEK kan die vraag worden gesteld, omdat het lineaire lezen in de elektronische versie gehandhaafd blijft, en de beweging niet van het dwingende soort is dat Oosterhoff in zijn latere e-poëzie tentoonspreidt. Maar in plaats van te focussen op de overeenkomsten tussen de versies, kunnen we ons misschien beter richten op de verschillen: ook in het elektronische KRITIEK gebeuren namelijk dingen die op papier niet mogelijk zijn. Net als in Oosterhoffs andere elektronische gedichten is er sprake van

beweging en daarmee van een sequentieel verloop van het gedicht.

Ik had wel elektronische gedichten kunnen kiezen van experimenteler aard, maar dan was een vergelijking met papieren gedichten van Oosterhoff onmogelijk geworden omdat een papieren versie ontbroken had. Ik heb daarom overwogen de resultaten van de lezing van de elektronische gedichten te vergelijken met resultaten van eerder experimenteel onderzoek naar het lezen van papieren poëzie, maar als gesteld in paragraaf 3.2 zijn er nog te weinig resultaten voorhanden om dit goed te kunnen doen. Bovendien wordt iedere theorie over het lezen van poëzie bepaald door de specifieke interesse van de onderzoeker, wat de vraag oproept of een dergelijke vergelijking erg betrouwbaar was geweest. Mijn invalshoek is ongetwijfeld een andere als die van de onderzoekers wier resultaten ik voor de vergelijking gebruik. Een ander alternatief was de lezing van de elektronische gedichten te vergelijken met de lezing van twee willekeurig gekozen papieren gedichten van Oosterhoff. Het nadeel

daarvan laat zich raden: andere variabelen, zoals de inhoud van het gedicht en vormaspecten die zowel door het papieren als elektronische medium worden ondersteund (zoals

woordkeuze, rijm / geen rijm, beeldspraak), waren zo niet onder controle geweest, omdat ze niet hetzelfde zijn in het papieren en elektronische gedicht.

De twee gedichten werden voorgelegd aan in totaal achttien proefpersonen. Allen waren student aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen met een bachelor of

17 De dichter zegt zelf dat eerst wordt voorvoorspeld ‘zeker eerst voor papier geschreven is’, en dat hij het zich voor KRITIEK ‘niet meer herinnert’.

master in de richting literatuur. Dit hoefde niet per se Literatuurwetenschap te zijn; een talenstudie zoals Nederlands, Engels of Spaans mocht ook, evenals Kunst, Cultuur en Media. Deze selectie garandeerde dat de proefpersonen enigszins geschoold waren in het lezen en interpreteren van poëzie. Verwacht mocht worden, dat zij hiervoor strategieën en procedures hadden ontwikkeld. Om deel te kunnen nemen, mochten studenten niet bekend zijn met deze gedichten en ander werk van Tonnus Oosterhoff. Niet alleen zou dit hun interpretatie kunnen beïnvloeden (ze staan niet onbevangen maar bevooroordeeld tegenover de gedichten), ook zou het hen een ongelijke startpositie geven (de ene proefpersoon kent het werk van Oosterhoff wel, de andere niet).

In het experiment kreeg iedere student van beide gedichten één versie te lezen. Zo ontstonden er twee groepen: in de eerste de proefpersonen die de papieren versie van

KRITIEK en de elektronische van eerst wordt voorvoorspeld lazen, in de tweede de

proefpersonen die de papieren versie van eerst wordt voorvoorspeld en de elektronische van

KRITIEK lazen. Deze groepen werden vervolgens weer in tweeën gesplitst, zodat tien proefpersonen eerst een papieren en dan een elektronisch gedicht kregen en acht precies omgekeerd. Dit werd gedaan om te compenseren voor het mogelijk verslappen van hun aandacht gedurende het experiment. De proefpersonen werden at random over de groepen verdeeld, waardoor er uiteindelijk vijf in de eerste twee en vier in de tweede twee groepen terecht kwamen. In schema:

Tabel 5.2.1: Proefpersonen

Groep Volgorde Aantal proefpersonen

1 KRITIEK papier, eerst wordt voorvoorspeld elektronisch 5 2 eerst wordt voorvoorspeld papier, KRITIEK elektronisch 5 3 eerst wordt voorvoorspeld elektronisch, KRITIEK papier 4 4 KRITIEK elektronisch, eerst wordt voorvoorspeld papier 4

Het voordeel van deze aanpak is dat met relatief weinig proefpersonen zoveel data worden verkregen dat het maken van een vergelijking tussen de papieren en elektronische versie mogelijk wordt. Immers, beide versies van beide gedichten worden door negen proefpersonen gelezen, zonder dat er zesendertig proefpersonen nodig zijn. Bovendien kon studenten in het interview worden gevraagd naar de verschillen die zij hadden ervaren tussen het lezen en interpreteren van het papieren en het elektronische gedicht.

Een ander voordeel van de gekruisde aanpak was dat er twee gedichten in het onderzoek betrokken konden worden. Omdat de elektronische versie van KRITIEK veel dichter bij de conventies blijft van papieren poëzie dan die van eerst wordt voorvoorspeld, fungeert dit gedicht als een soort ‘controleconditie’: te verwachten valt dat bij KRITIEK het lezen en interpreteren van de elektronische versie minder sterk zal verschillen van het lezen en interpreteren van de papieren versie dan bij eerst wordt voorvoorspeld. Zoals te zien is in Bijlage 1, waar beide versies van beide gedichten geciteerd zijn, heeft het elektronische

KRITIEK ‘gewoon’ coupletten, die stuk voor stuk op het scherm verschijnen. Alleen in het eerste couplet veranderen er dingen: eerst verdwijnt het, om dan in italics terug te komen (waarschijnlijk om aan te geven dat het om een citaat gaat). Vervolgens worden er een aantal woorden doorgehaald en worden daar in een blauw handschrift nieuwe woorden

bovengekrabbeld. In dit gedicht is sprake van beweging, maar deze is niet erg dwingend: het tempo is laag, teruglezen is mogelijk – de coupletten blijven na de eerste sequenties staan – en de lineaire leeswijze blijft gehandhaafd.

Anders is dit in eerst wordt voorvoorspeld. Coupletten zijn er niet – wat dat betreft valt dit gedicht in de tweede categorie (uit paragraaf 4.1.). Woorden en woorddelen verschijnen na elkaar op het scherm, om steeds weer nieuwe constructies, zoals woorden en zinsdelen, te

vormen. Vervolgens verdwijnen deze constructies ook weer. Twee keer in het gedicht vindt dit procédé plaats op twee regels tegelijkertijd, waardoor de lezer gedwongen is tot parallelle informatieverwerking. Hoewel eerst wordt voorvoorspeld niet een heel hoog tempo heeft, wordt de lezer hier waarschijnlijk meer op de proef gesteld: teruglezen is onmogelijk, en de woorden en zinsdelen vormen steeds weer nieuwe combinaties met elkaar in plaats van zich vast te nagelen aan het papier. Bij dit gedicht moet echter worden aangetekend dat de

papieren versie ook tamelijk onconventioneel is: het gedicht biedt de lezer, na het eerste deel van de tweede regel, de mogelijkheid tot non-lineair lezen, het kent geen strofes, en het heeft een opvallende interpunctie, met slashes en meerdere spaties. Het valt te verwachten dat de lezer hier óók op de proef wordt gesteld.

Voor de proefpersonen zag de taak er dus als volgt uit. Ze werden welkom geheten bij het onderzoek met een door de onderzoeker uitgesproken tekst, waarin hen kort verteld werd wat hen te wachten stond (zie Bijlage 2). Dat het om een onderzoek ging naar het lezen van poëzie, dat ze zo meteen een papieren en een elektronisch gedicht zouden krijgen, dat de opdracht was tijdens het lezen en interpreteren al hun gedachten uit te spreken. Vervolgens hadden ze de gelegenheid op een krantentekstje (zie Bijlage 3) te oefenen met het hardop denken. Toen ze daarmee klaar waren, kregen ze de twee gedichten van Oosterhoff – één in papieren en één in elektronische vorm, maar beiden op het scherm om dat geen interfererende variabele te laten zijn – aangeboden, met de opdracht tot een voor henzelf bevredigende interpretatie ervan te komen (zie voor de volledige beschrijving van de opdrachten Bijlage 4). Ze mochten het gedicht zo vaak lezen als ze maar wilden, en hadden, voor zover het gedicht dat toestond, de vrijheid het te lezen zoals ze wilden. Dit werd gedaan om het lees- en

interpretatieproces zo natuurlijk mogelijk te laten verlopen. De proefpersonen moesten bij het uitvoeren van de opdracht zo veel mogelijk proberen de gedachten die er in hen opkwamen te verwoorden. Ik bleef bij hen zitten, maar zonder in te grijpen. Wel vinkte ik de checklist af, om te bepalen naar welke punten ik zou moeten doorvragen in het vraaggesprek.

Dat vond plaats nadat de proefpersoon aangaf klaar te zijn met het lezen en interpreteren van het eerste gedicht. Ik begon met de ‘doorvraagprocedure’, op basis van de checklist, waarop de vragen volgden. Vraag 8 en 9 werden alleen gesteld in het interview na het tweede gedicht, omdat de proefpersoon daarin gevraagd wordt een vergelijking te maken tussen de twee gedichten. De volgorde verliep dus als volgt: hardop denken gedicht 1, interview gedicht 1, hardop denken gedicht 2, interview gedicht 2.

In een pilot werd deze hele procedure met één proefpersoon doorlopen. Dat leidde niet tot aanpassingen in het onderzoeksdesign.

Hoewel vooraf bij potentiële deelnemers werd gecheckt of zij bekend waren met

Oosterhoffs werk, bleek tijdens het experiment dat een proefpersoon uit groep 2 KRITIEK al eens had gezien. Haar interpretatie werd verwijderd. Hetzelfde gebeurde bij een andere proefpersoon uit groep 2, bij wie het opnameapparaat niet aan bleek te staan. Dat werd pas na vijf minuten hardop denken ontdekt. In haar geval ging het om eerst wordt voorvoorspeld. In deze groep zaten in feite dus vier proefpersonen, omdat voor twee proefpersonen slechts één van de twee gedichtinterpretaties behouden bleef. Zodoende lazen en interpreteerden

uiteindelijk negen proefpersonen de papieren versie van KRITIEK en acht (in plaats van negen) de elektronische, terwijl de papieren versie van eerst wordt voorvoorspeld door acht (in plaats van negen) en de elektronische door negen mensen gelezen werd. Voor de vragen 8 en 9 in het interview werden de data gebruikt van de proefpersoon bij wie het opnameapparaat niet aan bleek te staan, omdat haar lezing van de elektronische versie van KRITIEK geldig was (zij kende het gedicht immers niet).