• No results found

4. De (elektronische) poëzie van Tonnus Oosterhoff 11

7.4. Aanbevelingen voor verder onderzoek

Smagorinsky (1994: 4) schrijft dat de hardop denk methode vaak wordt bekritiseerd omdat de data die ermee worden verzameld, in de analyse te zeer om een interpretatieve aanpak vragen. De uitgesproken gedachten van mensen spreken niet voor zichzelf, en zijn geen volledige weergave van de mentale processen die zich in iemands hoofd afspeelden. Ze behoeven dus verdere invulling en contextualisering door de onderzoeker. Daarom, schrijft Smagorinsky (1994: 4), zijn de uitkomsten van hardop denk onderzoeken volgens critici eerder geschikt om hypotheses te genereren dan om bewijs te leveren voor het bestaan van bepaalde cognitieve processen.

Kijkend naar dit onderzoek, valt voor deze kritiek wel iets te zeggen. De analyses van de hardop denk protocollen zijn niet dermate gestandaardiseerd dat ze, mochten ze herhaald worden, precies dezelfde uitkomsten zullen opleveren. En er was zeker sprake van

interpretatie bij het analyseren van de data. Daar komt bij dat het aantal proefpersonen te klein was om echt harde uitspraken te kunnen doen via statistische tests. Slechts een deel van de resultaten is überhaupt statistisch getest – de meerderheid van de uitkomsten is kwalitatief van aard. En veel ervaringen die proefpersonen aangaven te hebben, werden niet door anderen gerapporteerd, waardoor moeilijk te zeggen is hoe algemeen ze precies zijn.

Daar staat tegenover dat het onderzoek, als eerste verkenning van een terrein dat nog onontgonnen was (dat van het lezen van elektronische poëzie), wel veel inzichten heeft opgeleverd. De resultaten vormen daarom een goede basis om hypotheses te formuleren voor de verschillen tussen het lezen en interpreteren van papieren en elektronische poëzie en voor de ervaring van elektronische poëzie, die vervolgens in experimenten onderzocht kunnen worden met behulp van statistische methoden en meer proefpersonen. Zo kan harder bewijs worden verzameld voor conclusies van dit onderzoek waarvoor grond bestaat, maar die toch nog enigszins speculatief zijn.

De uitkomsten wijzen er, bijvoorbeeld, sterk op dat er verschil bestaat in het lezen en interpreteren van papieren en elektronische poëzie, en dat dat vooral veroorzaakt wordt door de beweging. Dat kunnen we concluderen op basis van de manier van werken van

proefpersonen, de problemen die ze daarbij rapporteerden, en hun antwoorden op vraag 6. Een vervolgonderzoek naar deze zaken met meer proefpersonen zou zich kunnen richten op het verzamelen van data die geanalyseerd kunnen worden met statistische tests, bijvoorbeeld door een vragenlijst te gebruiken met vaste antwoordcategorieën. Daarin kunnen dan tevens andere uitkomsten van dit onderzoek worden getest, zoals de ervaringen die de elektronische

gedichten lezers gaven. Ook zou het de moeite waard zijn om via de hardop denk methode te proberen uitgebreidere resultaten te verkrijgen, zodat meer duidelijk wordt over het lees- en interpretatieproces. In dit onderzoek kon hierover alleen globaal iets gezegd worden.

Een andere vraag is of de lezen / kijken kwestie nu werd veroorzaakt door niet kunnen lezen, omdat de aandacht te veel werd afgeleid door de beweging, of door niet kunnen lezen, omdat wat er stond gewoon onbegrijpelijk was. Een experiment met een elektronisch gedicht met relatief makkelijk, concreet taalgebruik – zoals KRITIEK – en de experimentele beweging van eerst wordt voorvoorspeld zou hierop uitkomst kunnen bieden. Dat zou ook kunnen uitwijzen of Van Heusdens (2003) stelling, dat het voorstellingsvermogen wordt ingeperkt doordat de aandacht uitgaat naar wat de woorden doen, daadwerkelijk juist is, of dat deze in dit onderzoek alleen maar bevestigd wordt omdat het taalgebruik in het gedicht zo abstract is dat lezers zich er sowieso niets bij voor kunnen stellen.

Ook de generatiekwestie tot slot verdient meer aandacht. Zouden nog jongere en minder geletterde mensen dan de studenten in dit experiment bijvoorbeeld minder geneigd zijn om meteen te gaan lezen en meer te gaan kijken? Zouden zij wellicht minder moeite hebben met die twee zinnen die tegelijkertijd verschijnen en afwisselend veranderen? Zouden zij zich sowieso niet laten afschrikken door een taal die verandert? Of zou bij hen het lezen helemaal ondergesneeuwd raken, waardoor de vraag of dit poëzie is ineens weer gerechtvaardigd is? De antwoorden op deze vragen zouden ons wat kunnen leren over de toekomst van het lezen in het algemeen.

Bibliografie

Aarseth, E. J. (2003). Nonlinearity and Literary Theory. In: Wardrip-Fruin, N. & Montfort, N. (red.). The New Media Reader. Cambridge / London: The MIT Press, 761-780.

Andringa, E. (1995). Strategieën bij het lezen van literatuur. In: Spiegel, 13, 3, 7-32.

Baetens, J. (1999). De toekomst van de Cyberbard. In: Dietsche, Warande & Belfort, 144, 4, 442-446.

Baetens, J. (2006). E-poëzie: Tussen beeld en performance. Een culturele analyse. In:

Parmentier, 15, 1, 8-32.

Baetens, J. & Vos, E. (1999). Literatuur in een elektronische omgeving. In: Dietsche,

Warande & Belfort, 144, 4, 437-441.

Bakker, N. (2006). E-poëzie en digitale cultuur. In: Parmentier, 15, 1, 111-120. Block, F. W. (1999). New Media Poetry. In: Schade, S. & Tholen, G. C. (red.).

Konfigurationen. Zwischen Kunst und Medien. München: Wilhelm Fink Verlag, 198-208. Bolter, J. & Grusin, R. (2002). Remediation. Understanding New Media. Londen: MIT Press. Bortolussi, M. & Dixon, P. (2003). Psychonarratology: Foundations for the Empirical Study

of Literary Response. Cambridge: Cambridge University Press.

Bush, V. (1945). As We May Think. In: The Atlantic Monthly, 176, 1. Online: http://www.theatlantic.com/doc/194507/bush.

Chen, C. & Rada, R. (1996). Interacting With Hypertext: A Meta-Analysis of Experimental Studies. In: Human-Computer Interaction, 11, 125-156.

Clark, H. & Gerrig, R. (1990). Quotations as demonstrations. In: Language, 66: 764-805. Conklin, J. (1987). Hypertext: An introduction and survey. In: IEEE Computer, 20, 17-41. Coover, R. (2003). The End of Books. In: Wardrip-Fruin, N. & Montfort, N. (red.). The New

Media Reader. Cambridge / London: The MIT Press, 705-709.

Dillon, A. (1992). Reading from paper versus screens: a critical review of the empirical literature. In: Ergonomics, 35, 10, 1297-1326.

Douglas, J. (1992). Gaps, Maps and Perception: What Hypertext Readers (Don’t) Do. In:

Perforations, 3, 1. Online: http://www.pd.org/topos/perforations/perf3/douglas_p3.html. Dryden, L. (1994). Literature, Student-Centered Classrooms, and Hypermedia Environments. In: Selfe, C. & Hilligoss, S. (red.). Literacy and Computers: The Complications of Teaching

Feldman, C., Bruner, J., Renderer, B. & Spitzer, S. (1990). In: Britton, B. & Pellegrini, A. (red.). Narrative Thought and Narrative Language. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates, 1-78.

Gerrig, R. & Egidi, G. (2003). Cognitive Psychological Foundations of Narrative

Experiences. In: Herman, D. (red.). Narrative Theory and the Cognitive Sciences. Stanford University: CSLI Publications, 33-55.

Groenewegen, H. (2002). Gedicht neemt lezer in regie. Door een webgedicht van Tonnus Oosterhoff nader beschouwd. In: Nederlandse Letterkunde, 7, 4, 252-266.

Groome, D. (1999). An Introduction to Cognitive Psychology. Processes and Disorders. London: Psychology Press.

Grosz, B., Pollack, M. & Sidner, C. (1989) Discourse. In: Posner, M. (red.). Foundations of

Cognitive Science. Cambridge / Massachusetts: The MIT Press, 437-468.

Herman, D. (2003). Introduction. In: Herman, D. (red.). Narrative Theory and the Cognitive

Sciences. Stanford University: CSLI Publications, 1-30.

Herman, D. (2003). Stories as a Tool for Thinking. In: Herman, D. (red.). Narrative Theory

and the Cognitive Sciences. Stanford University: CSLI Publications, 163-192.

Heuvelman, A. (1992). De massamedia. In: Heuvelman, A. & Van der Staak, J. L. C. (red.):

Communicatie over wetenschap en techniek. Houten / Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum, 68-95.

Huysmans, F., De Haan, J. & Van den Broek, A. (2004). Achter de schermen. Een kwart eeuw

lezen, luisteren, kijken en internetten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Jakobson, R. (1960). Linguïstiek en poëtica. In: Van Heusden, B., Steffelaar, W. & Zeeman, P. (red.) (2001). Literaire cultuur. Tekstboek. Nijmegen: SUN, 22-33.

Jahn, M. (2003). ‘Awake! Open your eyes!’ The Cognitive Logic of External and Internal Stories. In: Herman, D. (red.). Narrative Theory and the Cognitive Sciences. Stanford University: CSLI Publications, 195-213.

Janssen, D., Van waes, L. & Van den Bergh, H. (1996). Effects of Thinking Aloud on Writing Processes. In: Levy, C. & Ransell, S. (red.). The Science of Writing. Theories, Methods,

Individual Differences and Applications. Mahwah / New Jersey: Lawrence Erbaum, 233-250. Kintgen, E. (1983). The Perception of Poetry. Bloomington: Indiana University Press.

Landow, G. & Delany, P. (2002). Hypertext, Hypermedia and Literary Studies: The State of the Art. In: Packer, R. & Jordan, K. (red.). Multimedia: From Wagner to Virtual Reality. New York: W.W. Norton & Company.

Lister, M., Dovey, J., Giddings, S., Grant, I. & Kelly, K. (2003). New Media. A Critical

Manovich, L. (1999). Avant-Garde as Software. In: Kovats, S. (red.). Ostranenie. Frankfurt: Campus Verlag. Online: http://www.manovich.net/docs/avantgarde_as_software.doc. Margolin, U. (2003). Cognitive Science, the Thinking Mind, and Literary Narrative. In: Herman, D. (red.). Narrative Theory and the Cognitive Sciences. Stanford University: CSLI Publications, 271-294.

Meyer, B. & Poon, L. (1997). Age Differences in Efficiency of Reading Comprehension from Printed Versus Computer-displayed Text. In: Educational Gerontology, 23, 8, 789-807. Miall, D. (1995). Representing and Interpreting Literature by Computer. In: Yearbook of

English Studies, 25: 199-212. Online: http://www.ualberta.ca/~dmiall/complit.htm. Miall, D. (1999). Trivializing or liberating? The limitations of hypertext theorizing. In:

Mosaic: a journal for the interdisciplinary study of literature, 32, 2, 157-171.

Miall, D. & Dobson, T. (2001). Reading Hypertext and the Experience of Literature. In:

Journal of Digital Information, 2, 1. Online: http://jodi.tamu.edu/Articles/v02/i01/Miall. Moulthrop, S. (2003). You Say You Want A Revolution? Hypertext and the Laws of Media. In: Wardrip-Fruin, N. & Montfort, N. (red.). The New Media Reader. Cambridge / London: The MIT Press, 691-704.

Oosterhoff, T. (2000). Ook de schapen dachten na. Amsterdam: De Bezige Bij.

Oosterhoff, T. (2002). Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen. Amsterdam: De Bezige Bij.

Oosterhoff, T. (2005). Hersenmutor. Amsterdam: De Bezige Bij.

Packer, R. & Jordan, K. (2002). Overture. In: Packer, R. & Jordan, K. (red.). Multimedia:

From Wagner to Virtual Reality. New York: W.W. Norton & Company, XV-XXXVIII. Palmer, A. (2003). The Mind Beyond the Skin. In: Herman, D. (red.). Narrative Theory and

the Cognitive Sciences. Stanford University: CSLI Publications, 322-348.

Palmer, A. (2004). Fictional Minds. Lincoln / Londen: University of Nebraska Press. Paris, S., Wasik, B. & Turner, J. (1991). The development of strategic readers. In: Barr, R., Kamil, M., Mosenthal, P. & Pearson, P. (red.). Handbook of reading research, Vol. 2. New York: Longman.

Pollatsek, A. & Rayner, K. (1989). Reading. In: Posner, M. (red.). Foundations of Cognitive

Science. Cambridge / Massachusetts: The MIT Press, 401-436.

Ryan, M-L. (2001). Narrative as Virtual Reality: Immersion and Interactivity in Literature

and Electronic Media. Baltimore / London: The Johns Hopkins University Press.

Ryan, M-L. (2004). Introduction. In: Ryan, M-L. (red.). Narrative Across Media. Lincoln / London: University of Nebraska Press, 1-40.

Schram, D. (1999). ‘Kracht van lezen’. Utrecht: Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht. Smagorinsky, P. (1994). Think-Aloud Protocol Analysis. Beyond the Black Box. In:

Smagorinsky, P. (red.). Speaking About Writing. Reflections on Research Methodology. London / New Delhi, 3-19.

Sociaal en Cultureel Planbureau (2007). Tijdsbesteding.nl. Online: http://www.tijdsbesteding.nl.

Steinz, P. (2007). Het elektronische wonderleitje. In: NRC Handelsblad, bijlage Boeken, 30-11-2007.

Stockwell, P. (2002). Cognitive Poetics: An Introduction. London: Routledge.

Stratman, J. & Hamp-Lyons, L. (1994). Reactivity in Concurrent Think-Aloud Protocols. In: Smagorinsky, P. (red.). Speaking About Writing. Reflections on Research Methodology. London / New Delhi, 89-112.

Tan, E. & Dev, S. (2001). Bypassing the author. Two examples of reading interactive stories. In: Schram, D. & Steen, G. (red.). The Psychology and Sociology of Literature. Amsterdam / Philadelphia: John Benjamins Publishing Company, 289-313.

Turner, M. (1996). The Literary Mind. The Origins of Thought and Language. New York: Oxford University Press.

Vaessens, T. & Joosten, J. (2002). Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen. Nijmegen: VanTilt.

Van Heusden, B. (2003). De maker. Notities naar aanleiding van Wij zagen ons in een kleine

groep mensen veranderen van Tonnus Oosterhoff. In: Spiegel der Letteren, 45, 4, 361-378. Van Looy, J. & Baetens, J. (2003). Introduction: Close Reading Electronic Literature. In: Van Looy, J. & Baetens, J. (red.). Close Reading New Media. Analyzing Electronic Literature. Leuven: Leuven University Press, 7-24.

Van Oostendorp, H. & Zwaan, R. A. (1994). Naturalistic Text Comprehension. New Jersey: Ablex Publishing Corporation.

Van Waes, L., Leijten, M. & Van der Geest, T. (2006). Tijdschrift voor Taalbeheersing.

Themanummer Methoden en instrumenten voor schrijf- en leesonderzoek, 28, 3, 181-287. Witte, S. & Cherry, R. (1994). Think-Aloud Protocols, Protocol Analysis, and Research Design. An Exploration of the Influence of Writing Tasks on Writing Processes. In: Smagorinsky, P. (red.). Speaking About Writing. Reflections on Research Methodology. London / New Delhi, 20-54.